4

Klokslag half-een staat Edo voor haar neus. Ze drinken koffie in het kantoor van Meinderc en hebben een onbenullig gesprek over het slechte weer dat voorspeld wordt. Emma probeert oogcontact met Edo te krijgen maar hij lijkt haar blik te vermijden. Als het gesprek hapert, staat hij op. “Kom, we gaan.” Hij pakt het flesje dat op tafel staat en stopt het in zijn jaszak. Emma volgt hem naar de voordeur en gaat naast hem in de auto zitten. Ze spreken niet tijdens de korte autorit naar Jannies huis. Maar als ze uitstappen, grijpt Edo haar arm. “Ik kan in huis blijven, als je dat wilt, in de keuken of in de woonkamer. Je hoeft niet alleen te zijn.”

Emma schudt haar hoofd. “Ik red het wel. Ga maar, ik bel je.” Ze denkt na of ze zal zeggen wat ze denkt.

“Zeg het maar.”

“Ik vind het fijn dat je bezorgd om me bent. Dat ben ik niet gewend.”

“Dat dacht ik al. Je raakt me, Emma. Ik geef om je.”

Ze heeft een sleutel van Jannies huis en ze laat Edo en zichzelf binnen. Ze loopt de trap op, Edo volgt. Als ze de slaapkamer binnenkomen zien ze dat de ogen van Jannie strak op de deur gevestigd zijn. Emma loopt naar haar toe en geeft haar een lichte kus op haar wang. Ze schrikt van de klamme huid die ze voelt en ziet dat Jannies gezicht ineens bleek is. Het lijkt wel alsof ze niet ademt, maar als Emma nog eens beter kijkt ziet ze dat de borstkas van Jannie beweegt.

“We zijn er,” zegt ze zacht, “we zijn er, lieverd.”

Jannie glimlacht. “Schijnt de zon?” Ze is nauwelijks te verstaan.

“Ja. Wil je dat ik de luxaflex opendoe—”

Jannie zegt nee met haar ogen. “Ik wil het alleen weten. Het is goed dat de zon schijnt als ik ga. Ik ben namelijk ook op een zonnige dag geboren.” Praten kost haar duidelijk veel moeite. Ze hijgt een beetje.

“Zullen we je meer rechtop zetten?” Emma wijst Edo met een kort hoofdgebaar dat hij aan de andere kant van het bed moet gaan staan. Ze drukt het pedaal rustig in en Jannie komt geleidelijk in een halfzittende houding terecht. Emma schikt de kussens achter haar, zodat ze beter wordt gesteund. Jannie richt haar blik op Edo.

“Ik heb het flesje bij me met de medicijn,” zegt hij en Emma hoort dat zijn stem schor klinkt. “We doen het zoals we het hebben afgesproken, tenzij je van gedachten veranderd bent?”

Jannie schudt zwijgend haar hoofd.

Edo zet het flesje op het nachtkastje. “Dan laat ik dit achter. Emma zal het aan je geven.” Hij zwijgt. Dan grijpt hij met twee handen Jannies handen vast en wrijft er aandachtig over. “Je bent een moedige vrouw.” Zijn handen trillen een beetje. “Ik ben er trots op dat ik je ken.” Jannie glimlacht naar hem en sluit haar ogen.

Edo staat op en loopt naar de deur.

Jannie houdt haar ogen gesloten. Ze ademt rustig.

Emma kijkt naar het flesje op het nachtkastje. Haar blik is op het etiket gefixeerd, ze leest de namen van de middelen waaruit de drank is samengesteld. Jannie moet dat etiket niet zien. Dat zou luguber zijn. Er hangt een plechtige stilte in de kamer. Een stilte die haar adem inhoudt. Slaapt Jannie? Wil ze nog een paar minuten ergens op de wereld rondzweven voordat ze het leven verlaat?

“Ik droomde van de dood,” fluistert Jannie.

Emma buigt zich naar haar toe. “Hoe was hij?”

“Vriendelijk. Veel vriendelijker dan ik had verwacht. Het was een fijne droom.” Ze lijkt alweer te slapen.

Emma blijft dicht bij haar zitten. Ze wacht.

Hoewel Jannie nog steeds fluistert, klinken haar volgende woorden Emma als een kanonschot in de oren. “Ik wil het nu drinken. Geef het me maar.”

Hij is er. De dood is binnen.