3
Ze geeft een van de stagiaires instructies over de manier waarop je controleert of een nieuwe medicijn van een patiënt wel matcht met de medicijnen die de patiënt al gebruikt. Ze doet of ze hem niet opmerkt en gaat niet in op de seinende blik die de stagiaire haar toewerpt. Als het meisje terugloopt naar de toonbank, draait ze zich om.
“Hoi,” zegt hij.
“Hoi.”
“Hoe gaat het?”
“Goed.”
“Ik moet je iets vertellen.”
“Waarover?”
“Er is iets gebeurd.”
“Ik was erbij. Ik kan ermee leven. Maar jij blijkbaar niet.”
“Ik heb het niet over Jannie. Dat was goed. Ik heb gisteren iemand ontmoet. Het ligt allemaal nogal ingewikkeld.”
“Ik had het niet over Jannie. Ik had liet over ons. Wat er tussen ons gebeurd is. Daar heb ik geen moeite mee. Maar het is me wel duidelijk hoe het bij jou zit.”
“Wat is jou precies duidelijk, Emma?”
Ze staat nu heel dicht bij hem. Ze zou de woorden het liefst in zijn gezicht willen spugen. Maar ze beheerst zich. “Het is mij duidelijk dat jij pakt wat je kunt krijgen en dat je niet bepaald kieskeurig bent. Je pikt het neukvoer rustig van de straat op en het maakt je niet uit dat het lustobject bijna je dochter kon zijn.”
Ze ziet hem schrikken. De paniek vlamt op in zijn ogen. “Waar heb je het over?”
“Ik heb het over een meisje oppikken in Alkmaar en haar meenemen naar een motel. En ik heb het over een recente herhaling. Zeer recent zelfs. Ik heb het over gisteravond. Moet ik je geheugen opfrissen? Ik heb het over de sleutel van je eigen voordeur afgeven met het verzoek om alvast klaar te gaan liggen in je huis. Zo ging het toch?”
Hij ziet eruit of hij elk moment kan flauwvallen. Zijn gezicht is lijkbleek, zijn blik panisch, er staan zweetdruppels op zijn voorhoofd en zijn mond zakt open.
Ze haat hem.
Hij herstelt zich snel. Zijn mond klapt dicht en hij veegt het zweet van zijn voorhoofd. “Ik was mezelf niet,” zegt hij kalm. “Ik raakte in verwarring van alle emoties. Op de een of andere manier ben ik er blijkbaar nog niet aan toe.”
“Waar ben je niet aan roe?”
“Aan weer van iemand houden. Ik zou het willen maar ik heb nog niet voldoende afstand genomen van Lenneke. Ik ben nog te kwaad. Geloof me, ik ben woest op haar. En op mezelf. Op mijn eigenwijze houding. Iedereen heeft me gewaarschuwd, toen ik met haar trouwde. Ze was geestelijk ziek. Erfelijk belast. Haar oma, haar moeder en een tante hebben ook zelfmoord gepleegd. Ze sprak regelmatig over haar doodswens. Ze was altijd somber, snel gefrustreerd en wanhopig. Maar ik negeerde het. Ik bagatelliseerde het. Daarom ben ik nog steeds woest op mezelf. En gisteravond zocht ik een uitlaatklep.”
“Een uitlaatklep? Lekker idee.”
“Dat is het verkeerde woord, Emma. Ik bedoel het niet negatief. Sorry dat ik je hiermee lastigval. Ik praat hier te weinig over. Ik vind het moeilijk om mensen te vertrouwen. Ik hoop dat je het een beetje begrijpt.”
“Ik begrijp steeds minder van kerels. En ik ben zeker niet geïnteresseerd in de zielenroerselen van exemplaren die hem overal in steken wat beschikbaar is.”
“Wat ben je grof. Zo ken ik je niet.”
Ze buigt zich naar hem toe, hun gezichten raken elkaar bijna. “Misschien kun je mij ook beter niet echt leren kennen,” fluistert ze.
Hij is bang, ze ziet het aan zijn ogen. Haar moeder zag ook iets aan haar ogen. Dat is na vandaag verleden tijd. “Je pikte mijn zusje op. Vind je ook niet dat ze op Julia Roberts lijkt? Wat een schoonheid, hè? Niet te versmaden op een gewone donderdagavond, toch? Heb je niets herkend? Was het lekker met haar? Moet je niet snel naar huis om haar nóg een veeg te geven?” Ze hapt naar lucht.
“Je zusje, dat wist ik niet. Ik heb haar niet meer gezien.”
“Dat lieg je. Ik heb haar zelf voor je deur afgezet.”
“Waar heb jij het over?”
De deur van het kantoor zwiept open en Meindert komt binnen. Hij kijkt verbaasd van de een naar de ander. “Hebben jullie ruzie?”
Edo herstelt zich snel. Hij glimlacht. “Ach, ruzie. Beetje verschil van mening. Ik ga ervandoor.”
Meindert richt zich tot Emma. “Je moeder belde net. Ze leek me nogal opgewonden. Er was iets met je zusje. Ik begreep het verhaal niet helemaal. Is ze niet thuisgekomen? Misschien kun je beter even terugbellen.”
Emma ziet dat Edo hoort wat Meindert zegt. Hij trekt zijn schouders in, vlak voordat hij de deur achter zich sluit. Ze heeft de neiging om hardop te lachen. “Mijn moeder raakt snel in paniek. Vooral als het om mijn zusje gaat. Ze heeft moeite met het idee dat haar kleine lieveling volwassen is geworden.” Ze hoort hoe bitter haar woorden klinken. Ze glimlacht. “Let maar niet op mij. Ik heb gewoon mijn dag niet. Ik bel haar zo wel even.”
Meindert volgt Edo naar buiten. Emma grijpt de telefoon die op het bureau staat en toetst het nummer van haar moeder in. “Ik kom naar je toe,” zegt ze kalm, als haar moeder zich meldt.