4

Het was toen ook lente. Een frisse lente. De temperaturen wilden maar niet aangenaam worden. Er stond voortdurend een gure oostenwind.

Emma was de hele dag boos. Ze vermeed zoveel mogelijk contact met collega’s en ook met de klanten die in de apotheek kwamen. Ze sprak alleen met Meindert. Ze had toen nog geen leidinggevende functie maar ze kreeg al veel verantwoordelijkheid van haar chef. Hij maakte zich zorgen om haar, zei hij. Hij vond dat ze zich meer moest uiten. Maar hij begreep haar woede wel. Eigenlijk was Meindert de enige die begreep hoe afgewezen ze zich voelde.

Hij adviseerde haar om haar teleurstelling eruit te gooien. Dat was een goed advies.

Lex bleef contact met haar zoeken. Hij schakelde Emma’s moeder in om te bemiddelen. Die drong erop aan dat Emma in ieder geval een keer met hem ging praten. “Definitief uitmaken kan altijd nog,” pleitte ze. “Hij heeft oprecht spijt. Hij houdt zielsveel van je. Denk eens wat ruimer. Echte liefde is in staat om te vergeven. En wie laat er nu een man lopen met zulke goede vooruitzichten?”

Emma moest overgeven.

“Spuug je woede maar uit,” raadde haar moeder haar aan. “Je kunt die ellende beter kwijt zijn.”

“Ik heb Lex uitgekotst,” zei Emma.

“Vast niet,” glimlachte haar moeder.

Het was de schuld van haar moeder. Het kwam door het superieure toontje in haar stem, die arrogante ontkenning van Emma’s beschadigde gevoel, doordat ze glashard Steffie in de luwte hield. Dat verandert nooit. Emma’s belang zou altijd ondergeschikt zijn aan dat van haar zusje. Haar moeder hield meer van haar jongste kind.

Op dat moment kwam het idee in haar op dat Lex dood moest. Ze deinsde terug voor haar eigen gedachten en probeerde aan iets anders te denken. Maar op haar netvlies hadden zich beelden gevestigd waar ze niet meer van af kon komen. Het beeld van een duinpan.

Hun duinpan.

En het beeld van een plastic zak.

Een van haar collega’s vertelde het lugubere verhaal. Zij had het weer gehoord van een vriendin die in dat ziekenhuis werkte. Het psychiatrisch ziekenhuis in Santpoort. Het gekkenhuis. Die vriendin werkte op een paviljoen waar adolescenten verpleegd werden. En daar was een soort kettingactie aan de gang. Een actie van elkaar opvolgende zelfmoorden.

Het had uitgebreid in de krant gestaan. De patiënten werden gevonden in het bos dat om het terrein van het ziekenhuis lag. Ze hadden slaapmiddelen ingenomen en daarna een plastic zak om hun hoofd gebonden. Daardoor waren ze in hun slaap gestikt.

Emma luisterde onbewogen naar het verhaal. De andere collega’s werden er beroerd van. Een van hen kreeg braakneigingen. Meindert kapte het gesprek af. Hij vond het een gruwelijk verhaal waar niemand iets mee opschoot. Emma dacht na.

Slaapmiddelen.

Een plastic zak.

Haar plan stond direct vast. Ze bekeek zichzelf vanuit een andere positie, terwijl ze op het idee zat te broeden.

Vanuit de lucht.