2
Cees was afstandelijk. Vriendelijk, dat wel. Aardig zelfs. Aardig zoals je tegen goede kennissen bent. Of tegen de zus van je vrouw.
Er was in zijn ogen niets terug te vinden van het gevoel dat hij ooit voor Emma had. Alsof hij nooit haar naam had uitgeroepen.
Maar dat komt vanzelf wel weer tevoorschijn. Later. Als alles achter de rug is. Als Steffie begraven is. Als haar spullen uit hun huis zijn verwijderd. Als ze een herinnering is geworden. Het zal even duren maar Emma heeft de tijd. Ze weet waar ze op wacht en dat dit wachten de moeite waard is.
Ze kon er niets aan doen, ze moest de hele zondag denken aan seks met Cees. Zijn lijf, zijn ogen, zijn handen, zijn mond en zijn immense erecties doemden beurtelings voor haar op. Ze vermeed oogcontact met hem, omdat ze er niet zeker van was of ze haar verlangen kon verbergen. Hij keek haar ook nauwelijks aan. Maar hij negeerde haar in ieder geval niet.
Emma’s moeder en Cees spraken voortdurend over Steffie. En ze huilden ook vrijwel de hele dag. Emma merkte dat ze er kribbig van werd. Het kostte haar moeite om haar irritatie te beheersen. Zou Cees dat in de gaten hebben gehad? Soms gleed er opeens een frons over zijn gezicht. Die frons kent Emma. Die verschijnt als hij boos dreigt te worden.
Emma had verwacht dat Cees vragen zou stellen over Steffies bezoek aan haar op donderdagavond. Dat hij zou willen weten wat er precies aan de hand was geweest tussen Steffie en die dokter. Maar hij vroeg niets. Hij deed vrijwel niets anders dan Isha knuffelen en janken.
“Wat gaat er nu gebeuren?” wil Meindert weten.
“Ik geloof dat er vanmiddag iemand komt om de uitvaart te regelen. Cees wil dat Steffie begraven wordt, hoewel 2e wel eens gezegd schijnt te hebben dat ze het liefst gecremeerd wilde worden. Maar hij vindt het belangrijk dat er een graf is waar hij met Isha naartoe kan gaan.”
“Het kind zal zich later niets kunnen herinneren van haar moeder.”
“Dat is waar. Maar we zorgen er heus wel voor dat ze weet wie haar moeder was. Door foto’s te laten zien en door over haar te praten.”
Meindert zwijgt. Emma vraagt zich af waarom hij nu niets zegt. “Is er iets?”
“Ik kan het je maar beter direct vertellen. Een van de stagiaires begon er vanmorgen over dat jij eerst de vriendin was van je zwager. Voordat…Ik heb direct gezegd dat ik hier geen speculaties wil.”
“Waarom zou je daar moeilijk over gaan doen? Dat weet je toch? Er valt niets te speculeren. Ik denk dat je juist rare praatjes krijgt als je zulke woorden gaat gebruiken. Speel maar gewoon open kaart. Ik heb niets te verbergen. Ik wil het ook wel zelf tegen die stagiaire zeggen.” Ze denkt een paar seconden na. “Heb jij nog iets gehoord over Edo? Jij kent toch iemand die bij de recherche werkt?”
“Mijn broer. Ze doen geen uitspraken. Maar als ik het goed begrepen heb, blijft hij voorlopig vastzitten. Hij mag geen bezoek ontvangen en kan alleen met zijn advocaat praten.”
Emma zorgt ervoor dat de glimlach die in haar gedachten verschijnt niet op haar gezicht doorbreekt.
Iedereen is lief tegen haar. En iedereen schijnt te weten wat er aan de hand is. De patiënten die hun medicijnen komen ophalen betuigen hun deelneming. Sommigen zijn fel en verwensen de moordenaar van de moeder van een jong kind. Eentje gaat zelfs zover dat hij uitspreekt dat ze in Nederland de doodstraf weer zouden moeten invoeren.
Emma reageert rustig. Ze houdt haar gezicht in de plooi.
Na de lunchpauze zegt ze tegen Meindert dat ze wel naar huis zou willen. Hij lijkt opgelucht als ze die aankondigt. “Je forceert je gemakkelijk,” meent hij. “Ga maar naar je familie, ze hebben je nodig. Of wil je nog naar de uitvaart van Jannie van Hal?”
Emma schrikt. Ze is de uitvaart van Jannie totaal vergeten. Hoe is het mogelijk? “Natuurlijk ga ik daarheen. Ik moet opschieten, denk ik. Hoe laat was die uitvaart ook alweer? Om twee uur? Dan ben ik nu weg.”