2

Job begon er direct over toen hij binnenkwam. En hij voegde er zoals gewoonlijk wijze raadgevingen aan toe. “Weer een vrouw die jou in de steek laat,” zei hij terwijl hij me omhelsde. Ik leunde tegen hem aan. Zijn armen voelden goed. Hij kuste me. “Probeer het los te zien van het verlies van je moeder,” ging hij verder. “Zorg ervoor dat je niet opnieuw in dat verdriet schiet.”

Barbara was met hem mee gekomen. Ze huilde en kon daar niet meer mee ophouden. Haar tranen waren voor mij. Voor wat mij was overkomen. Barbara was niet bepaald dik bevriend met Steffie. Daarvoor verschilden ze te veel in karakter, maar vooral in leeftijd.

Ik weet dat Job gelijk heeft en dat het verstandig zal zijn om zijn raad op te volgen. De dood van Steffie heeft niets te maken met de dood van mijn moeder. Ik moet dat verdriet niet weer oprakelen. Ik was er net in geslaagd het een plaats te geven.

Ik had mijn moeder eindelijk definitief begraven.

Vanaf het moment dat ik terugkwam uit Tilburg, is de telefoon gaan rinkelen en staan er voortdurend nieuwe berichten in mijn mailbox. Het nieuws is als een lopend vuurtje door onze vriendenkring gegaan maar ik krijg ook mail van mensen die ik niet persoonlijk ken en die bekenden blijken te zijn van mijn vrienden. Het hakt erin: een jonge vrouw, moeder van een peuter, die is vermoord. Mensen reageren geschokt, verbijsterd en verbolgen. Ze wensen degene die hiervoor verantwoordelijk is de meest vreselijke ziektes toe.

Zelfs de dood.

Ik zou het van de daken willen schreeuwen: ik wens de moordenaar ook dood. Of de moordenares. Als ik dit denk, zie ik Emma weer onder de tafel glijden. Ik zie haar daar nog steeds liggen. Maar ik kan niet zien of ze ademt.

Moet ik teruggaan naar Emma’s huis en ontdekken dat ze gewoon weer wakker is geworden? Moet ik aan iemand vertellen wat er is gebeurd? Of juist niet?

Ik heb al een paar keer op het punt gestaan om naar haar huis te rijden. Maar ik kan gezien worden. Ook al woont Emma tamelijk afgelegen en kun je daar op de Westfriese Dijk doorgaans een kanon afschieten zonder iemand te raken, je zult zien dat er juist op het moment dat ik wegrij bij haar huis een boer op een tractor passeert. Ze zien alles, die boeren.

Stel je voor dat ze niet wakker wordt. Stel je voor dat ze wel degelijk genoeg van die rotzooi in het koffiekopje heeft gedaan om iemand om zeep te helpen. Stel je voor dat ze niet meer ademt als ik haar vind.

Ik ga niet terug naar Emma.

Ik wacht tot zij weer tevoorschijn komt.

En ik denk er verder niet over na. Het is te ingewikkeld.

Te gevaarlijk.

Er is een geluid bij de deur. Ik kijk op en zie dat Isha op de grond ligt te slapen, met de pop in haar armen. Martine en André zijn binnengekomen. Ze staan een beetje aarzelend in de deuropening. Ik wenk hen naderbij. Het lukt me niet om mijn plek te verlaten. Ik moet dicht bij Steffie blijven.

Zodra ze haar zien, beginnen ze allebei te huilen. André slaat zijn armen om zijn vrouw heen en kust haar haren. Hij kijkt me hulpeloos aan. O god, ik had die koffiekopjes niet moeten verwisselen.

Opeens jank ik met ze mee.

Ik kan dit niet alleen. Ik moet dit niet alleen willen opknappen. Ik ga Job bellen. Vragen of hij hiernaartoe komt. Met hem samen naar Steffie kijken. En later ga ik hem vertellen wat ik heb gedaan toen ik bij Emma was. Ik moet het ergens kwijt. Iemand moet me vertellen wat ik nu het beste kan doen.

Job en Barbara willen dat ik naar huis ga. De kist is gesloten, mijn grote, witte bloemstuk ligt midden op het lichte hout. Er zijn al veel bloemen bezorgd, vertelde de vrouw van het uitvaartcentrum. Toen ze het zei, zag ik pas dat de stukken overal in de kamer stonden. Isha plukt een paar blaadjes van een roze roos af en wil ze in haar mond steken. Martine grijpt haar handje en neemt de blaadjes af. Isha begint te gillen.

“Ze is moe,” zegt mijn schoonvader. “Ze moet naar bed.”

“We gaan,” beslist Job. “Barbara en ik gaan met je mee.”

Ik besluit dat ik toch niets over Emma zal vertellen. Ik negeer haar. Ze is hier nu niet. Ze zal nooit meer een plaats hebben in mijn leven. En dat voelt goed.

Veilig.

“Zullen we even bij Emma langs gaan?” vraagt Martine aan André.

Ik hou mijn adem in.

“Nee, ik wil naar huis. Ze heeft toch duidelijk gezegd dat ze alleen wil zijn? Laat haar met rust. We zien haar morgen, met de begrafenis.”

Ik kijk mijn schoonouders na, als ze op weg zijn naar hun auto. André loopt een beetje voorovergebogen, alsof hij een zware last op zijn schouders torst. Martine sleept zich voort. Als ze het autoportier wil openmaken, wankelt ze en grijpt ze zich vast. André loopt naar haar toe en steunt haar. Ik weet dat ze zich zoveel mogelijk beheersen als Isha erbij is. En misschien laten ze zich ook niet volledig gaan om mij te ontzien. Maar het verdriet dat ze uitstralen is hartverscheurend. En ik kan ze niet helpen. Ik weet niet eens welke houding ik zelf moet aannemen.

Barbara heeft Isha eten gegeven en haar naar bed gebracht. Job rommelt in de keuken. Hij heeft aangeboden om iets voor ons drieën te eten te maken. De vriezer zit vol. Het maakt me niet uit wat hij op tafel zet.

Ik heb geen honger. Geen dorst. Geen smaak in mijn mond.

Het spettert in de keuken. Door de halfopen deur komt de geur van gebakken uien en knoflook. Mijn maag wordt wakker.

“Dat ruikt goed,” zegt Barbara als ze binnenkomt. “De kleine muis slaapt. Ze brabbelde weer hele verhalen tegen me. En maar grijpen naar mijn neus en mijn haar. Wat een kracht zit er in die vingertjes.” Ze strijkt met haar hand over mijn haar. “Hoe moet dat nu?” snikt ze opeens.

Ik hou haar vast en troost haar.

“Ik moet jou troosten,” huilt ze.

“Het ergste vind ik dat ze zich haar moeder niet meer zal herinneren,” zeg ik, meer tegen mezelf dan tegen Barbara. “Ik heb zelf tenminste nog een herinnering aan mijn moeder. Ik weet nog hoe ze eruitzag. Hoe ze lachte. Dat ze iedere avond een verhaal vertelde. Dat ze mooi kon zingen en prachtig piano kon spelen. Dat vergeet ik nooit.”