5

“Lekker prutje is dit,” prijst Barbara het eten dat Job heeft klaargemaakt. Het is iets ondefinieerbaars en het smaakt naar van alles. Vooral naar knoflook.

“We stinken morgen een uur in de wind,” constateer ik.

Job grinnikt. “Juist. Daar is over nagedacht. Dan loop je minder kans dat de hele wereld je wil aflebberen.”

“Ik zal blij zijn ais het morgenavond is. Ik zie er erg tegen op. Die kist. Dat graf. Ik wil niet dat ze de kist laten zakken. Ik denk dat ik het niet kan aanzien.”

Barbara streelt mijn hand. “Verstandig besluit.”

“Ik voel me totaal niet verstandig.”

“Hoe voel je je dan wel?” vraagt Job. Hij legt zijn mes en vork neer. “Vertel het eens. Deel het. Je weet dat je alles tegen ons kunt zeggen.”

Ze glijdt weer van haar stoel. Ik zie haar stille lijf weer onder de tafel liggen. Mijn hart slaat een paar slagen over.

Ik heb haar vermoord, dreunt het in mijn hoofd.

Ze laat zich niet zomaar vermoorden, spreekt een stemmetje tegen. Je weet hoe slim ze is. Ze speelt een spelletje met je. Ze fokt de boel op. Ze had zich voorgenomen om de nieuwe moeder van Isha te worden. Dat krankzinnige monster wilde jouw kind gaan opvoeden. Of er in ieder geval intensief bij betrokken raken. En jij weigerde openlijk om zelfs maar in die richting te denken. Je hebt haar woede gewekt. Als ze woedend is, vertoont ze kunstjes. Dat weet je maar al te goed. Val jezelf niet verder Listig met verwijtende gedachten.

Ik schijn er maar niet mee te kunnen ophouden om aan Emma te denken. Terwijl het voor de hand zou liggen dat ik mijn gedachten op Steffie richt. “Ik voel me alleen. Jullie zijn er, ik weet het. Mijn schoonouders zijn er. Ik zal er niet helemaal alleen voor staan. Ik heb een schitterend kind. Maar Steffie is dood. Voor altijd dood. Mijn kind heeft geen moeder meer. En ik geen vrouw. Wat moet ik?”

“Denk je nu ook aan je vader?” wil Job weten.

“Reken maar. En ik begrijp iedere minuut beter hoe hij reageerde toen hij zijn vrouw verloor.” Ik ben verbaasd over mijn antwoord. Het klopt. Ik denk écht op deze manier aan mijn vader.

“Toch ga jij het anders doen,” zegt Barbara. “Dat weet ik zeker. Daar durf ik vergif op in te nemen.”

Het eten staat me opeens tegen.

Ik weet dat het verdriet gaat komen. Dat ik zal moeten afdalen tot de bodem van de put. Dat het gemis pijn zal doen tot in mijn botten. Dat ik mateloos geëmotioneerd zal raken als ik de kleren van Steffie zie, op onverwachte momenten haar geur ruik, muziek hoor waar ze van hield. Als ik haar tegenkom in de ogen van ons kind. Ik zal het moeten toelaten. Ik zal onder ogen moeten zien dat ik zelfs de vrouw die niet in de rij van de E en de A paste, heb verloren. Ik weet dat het komt: de woede die voor haar alleen bedoeld is. Maar er is nog geen plaats voor de rouw om Steffie. De kwestie Emma is er nog. De twijfel over wat ik met dat koffiekopje deed. Het venijn over haar opdringerige gedrag. De achterdocht over haar aandeel in Steffies dood. De overtuiging dat ze daar iets mee te maken had.

En de angst.

De angst dat Emma wraak zal nemen als ze wakker wordt.

De angst dat Emma met meer wakker wordt.