8

We doorzoeken het hele huis. Eerst de benedenverdieping, daarna de eerste etage en vervolgens de zolder. André opent alle kasten die er te vinden zijn, kruipt onder de bedden en kijkt zelfs achter de gordijnen. We praten niet met elkaar. Als we weer beneden zijn, zeggen we tegelijk: “De schuur.”

Ook de schuur is leeg. Voor de zekerheid controleren we ook nog Emma’s auto.

Leeg.

Ze is er niet.

We zitten zwijgend tegenover elkaar aan de eettafel. Ik probeer me te herinneren wat er is gebeurd, toen ik hier voor de laatste keer was. De film blijft zich in mijn hoofd herhalen. Hoe ze zat, waar ik was. Ze zette het kopje voor me neer. Ze ging naar de keuken om suiker te halen. Ik verwisselde de kopjes.

Mijn ogen speuren de tafel af.

Er staat niets.

Ik spit mijn gedachten om. Wat zie ik over het hoofd? Wat ben ik vergeten? Verdring ik iets wat er wel degelijk was? Wil ik me bepaalde gebeurtenissen misschien doodeenvoudig niet meer herinneren?

“Wat zit je te hijgen?” vraagt André. “Doe eens rustig, jongen.”

André denkt hardop na over wat hem nu te doen staat. Hij bedenkt allerlei scenario’s om erachter te komen waar Emma is. Maar tegelijkertijd vraagt hij zich af of het verstandig is om haar verblijfplaats te traceren. Hij schudt zijn hoofd. “We kunnen ons er beter niet druk over maken. Ze is wel vaker een paar dagen verdwenen. Martine was de eerste keren in alle staten van ongerustheid. Die at en sliep niet meer. Maar we hebben afgesproken dat we ons er niet meer door op stang laten jagen als ze het weer flikt. Ze komt altijd vanzelf weer boven water. Wij hebben op dit moment andere dingen aan ons hoofd.”

“Ik weet niets van verdwijningen. Wanneer is dat dan gebeurd?”

“Voor jouw tijd. Een paar keer toen ze op de middelbare school zat en ook nog vlak voordat ze jou leerde kennen. Ze moest gewoon even weg, zei ze later. Even lekker wegvliegen. Zo zei ze het werkelijk. Ze haalde haar schouders op over onze angst. Nergens voor nodig, hield ze vol.”

“Dat wist ik niet.” Het steekt. Dat had ik moeten weten. Moeten merken. Ik ben er steeds van overtuigd geweest dat ik het gedrag van Emma op een professionele manier kon bekijken. Dat ze mij niet voor verrassingen kon plaatsen. En nu dit. Spoorloze verdwijningen.

Maar ze dronk die koffie toch? Ze verloor toch vrijwel direct het bewustzijn? Ze gleed toch onder de tafel? En ik ging weg. Ik schakelde mijn gevoel uit. Ik wiste die smekende blik in haar ogen direct uit mijn geheugen. Er zit een zwart gat in mijn herinnering vanaf het moment dat ik de deur achter me dichtsloeg tot het moment dat ik de volgende ochtend wakker werd. Ik weet nog dat ik haar probeerde te wekken, dat ik naar de keuken liep, dat ik de klok negen keer hoorde slaan. Isha sliep die nacht bij André en Martine. Ik zou thuis zijn en vroeg naar bed gaan. Ik had tegen niemand gezegd dat ik naar Emma ging. Toen ik de volgende ochtend beneden kwam, zag ik de fles rode port op tafel staan met een glas ernaast. Er zat nog een bodempje rood vocht in.

“Laten we naar Martine gaan,” verbreekt André de stilte. “Ik hoop dat ze niet in paniek raakt. Dat kunnen we er nu echt niet bij hebben.” Hij kijkt nog een keer omzich heen. “Ze is altijd erg netjes op haar spullen. Ze maakt goed schoon. Wat je ook kan zeggen van Emma, ze is geen sloddervos.” Hij snikt even, maar beheerst zich direct weer. “Soms zijn je kinderen vreemden voor je, jongen. En dat zul je moeten accepteren. Ze zijn jou niet, ze zijn zichzelf. Ik dacht na de geboorte van Emma dat ik Martine en mij volledig in haar zou terugvinden. Dat leek me logisch. Ze was een versmelting van ons, van onze genen. Ik had er nooit op gerekend dat er een kant aan haar zou zitten die op geen van ons beiden was terug te voeren.”

“Dat denkt iedere ouder, volgens mij. Ik zoek ook voortdurend herkenningspunten in Isha. Daar is niets mis mee.”

“Nee. Het was ook geen punt dat ze niet in alles op ons leek. Het was alleen…die vreemde kant van haar, hè? Die duistere kant. We hebben haar met een psychiater laten praten toen ze rare dingen begon te zeggen. Daarna stopte ze daarmee. Maar toch…” Hij zucht diep. “Ze komt vanzelf weer terug,” vervolgt hij. “Het is haar te veel geworden. Ieder mens verwerkt een drama zoals wij dat nu meemaken op zijn eigen manier. Ze komt wel weer terug.”

Hij loopt naar de keuken en haalt de vleeswaren en de melk uit de koelkast. “Dit neem ik mee naar huis,” zegt hij. “Anders bederft het maar.”

Als we wegrijden, kijk ik nog een keer om. De auto van Emma staat nadrukkelijk onder de carport. Haar huis kijkt me leeg na.