16

Job had paracetamol nodig. Hij wilde het per se gaan kopen in de apotheek in Schagen. “Daar werkt een assistente, een stuk en echt iets voor jou.”

Ik werd doodmoe van zijn koppelneigingen. Omdat hij het zo leuk had met Barbara wilde hij mij ook aan de vrouw hebben. “Dat alleen door het leven dolen is niet goed voor jou,” was hij van mening. “En het wordt tijd dat je je eens gaat richten op vrouwen met wie niets aan de hand is. Je kunt toch niet je hele leven achter onmogelijke exemplaren aan blijven rennen?”

Ik vond dat hij overdreef. Die paar mislukte relaties waren de moeite van het vermelden nauwelijks waard. En wat was onmogelijk? Hij had Barbara. Een intelligente, ontwikkelde en mooie vrouw. Hij had bij de eerste de beste direct raak geschoten. Maar Job had zijn moeder niet verloren toen hij bijna acht was. En niemand had geheimzinnig tegen hem gedaan in de periode dat ze doodging. Niemand had hem in de maling genomen.

Job was niet door zijn moeder in de steek gelaten.

Toen ik in analyse was, kwam het verlies van mijn moeder voortdurend ter sprake. Dat was ook nodig, om me ervan bewust te worden dat de dood van de eerste belangrijke vrouw in mijn leven consequenties zou hebben voor iedere relatie die ik in mijn leven zou aangaan. Dat is en blijft een feit. Daar zal ik altijd een weg in moeten blijven zoeken. Diep in mij zit een weigering om vrouwen te vertrouwen.

Ik weet het.

Maar naast die weigering zit ook het verlangen naar een maatje, naar een evenwichtige relatie. Ik ben in staat om over mijn wantrouwen heen te stappen. Tenzij de vrouw die ik ontmoet bewijst dat het wantrouwen gegrond is. Dan verbreek ik de relatie. Dan word ik kwaad.

Ik liet me meesleuren naar de apotheek en ontmoette Emma.

Ze bewoog zich mooi. Beheerst. Sierlijk. Ze keek je recht aan als ze tegen je sprak. Haar aandacht was op Job gericht, omdat hij de klant was. Ze had een grote kras op haar arm. “Wat is er met je arm gebeurd?” vroeg ik. Toen leek ze mij ook op te merken.

Ze glimlachte. “Ik ben een onhandig type,” zei ze. Ik wilde ter plekke de zere plek strelen. De pijn wegnemen.

Job betaalde. Ik zag dat hij treuzelde. “Doet het pijn?” wilde ik weten. Mijn vraag klonk onnozel. Het was gewoon een kras. Die doet geen pijn als je er verder niet aan zit.

“Nee, hoor.” Ze glimlachte weer.

“Jammer.”

Ze keek op. “Jammer?”

“Ja. Als het pijn deed, zou ik je hebben uitgenodigd voor een etentje. Als compensatie.”

“Het doet pijn,” zei ze.

We maakten een afspraak voor twee dagen later, op vrijdagavond.

“Perfect, kerel. Je leert het nog wel eens,” prees Job, zodra we buiten stonden.

“Is dit verstandig?” aarzelde ik.

“Ophouden met twijfelen. Dit is een prima actie,” benadrukte Job.

Ik nam haar die eerste vrijdag mee naar het Grand Café in Callantsoog. Toen we op de weg reden die naar het dorp leidt, zag ik haar opeens rillen. “Heb je het koud?”

“Ja. Maar dat heb ik altijd als ik hierlangs kom. Mijn ex-vriendje heeft hier in de duinen zelfmoord gepleegd.”

Ik schrok. “Wil je liever ergens anders naartoe?” Ik rekende erop dat ze zou zeggen dat ze liever in een andere plaats ging eten.

“Callantsoog is prima,” zei ze. “Het is intussen lang genoeg geleden om hier gewoon langs te kunnen rijden.”

“Hoe lang is het geleden?”

“Ruim drie jaar.”

“Dat vind ik niet lang.”

Ze keerde zich naar me toe. “Geloof me. Het is lang genoeg. Het was schokkend, zeker. Maar de relatie was al voorbij toen hij het deed.”

“Dat verandert de zaak.” stelde ik vast. Ik hoorde dat ik opgelucht klonk.

“Hij ging vreemd met mijn zusje,” vertelde ze. We naderden het dorp. Ik ging langzamer rijden en tuurde in de verte. Het leek me even verstandiger om me met een parkeerplaats bezig te houden. “Het was niet de eerste keer dat mijn zusje een vriendje van me afpikte,” ging Emma verder. Ze scheen niet in de gaten te hebben dat ik geen vragen had gesteld na haar laatste opmerking. “Ik hou mijn vriendjes tegenwoordig een beetje bij haar uit de buurt,” lachte ze.

Ik keek opzij. “Je blijft er vrolijk onder.”

“Zo lijkt het misschien.” antwoordde ze.

Ik zag iets kwetsbaars in haar gezicht. Iets verdrietigs. Ik wilde haar troosten. “Ik ben i:rouw,” zei ik.

“Dat weet ik. Dat zag ik direct.”