18
Ik heb Isha voor een paar uur naar Martine en André gebracht. Martine was een beetje verbolgen, omdat ik me het hele weekend niet heb laten zien. Ik heb als verdediging aangevoerd dat ik even rust nodig had, samen met mijn dochter. “Ze heeft ‘papa’ gezegd,” kon ik niet nalaten te vertellen toen ik Isha achterliet. Op hetzelfde moment riep ze het opnieuw. Ik schoot ervan vol. André moest ook slikken, zag ik. Martine reageerde nauwelijks.
“Let je goed op Isha?” vroeg ik aan André toen Martine even in de keuken was.
Hij keek me een beetje verwonderd aan. “Hoezo?”
“Zomaar.”
“Niks, zomaar.”
Ik twijfelde.
“Wat is er, jongen?” Hij klonk als een bezorgde vader.
Ik heb André nooit als een vader beschouwd. Hij is de vader van Steffie en Emma. Niet van mij. Mijn vader is dood. Hij kreeg een hartinfarct in het huis van mijn zusje. Ik was nog aan het overwegen of ik weer contact met hem wilde hebben. Daar heeft hij niet op gewacht. Ik heb hem zien liggen in zijn kist. Hij leek opgelucht. Immy beaamde dat. “Hij is weer bij mama,” was ze van mening. “Dat zie je aan zijn gezicht.”
André is een soort oudere vriend. Geen vader. Ik wil geen vervanging voor mijn vader. En evenmin voor mijn moeder. Emma zag dat anders. “Jij zoekt nog altijd een moeder,” zei ze toen we weer eens ruzie hadden over wat ik haar ongenaakbaarheid noemde.
Ik ontkende dit.
Maar ze ging door op het onderwerp. “Je moeder was toch 20 open? Zo innemend? Zo muzikaal? Je wil me constant dwingen om open te zijn. Je bekritiseert mijn mimiek. Je dringt erop aan dat ik de piano van mijn vader weer eens ga gebruiken. Dat ik weer les ga nemen. En jij beweert dat dit allemaal niets te maken heeft met je moeder?”
Ik liep de deur uit.
“Wat is er nou aan de hand?” Andrés stem klonk ongerust.
“Laat maar,” weerde ik verdere vragen af. “Ik voel me gewoon niet tof.”
Hij zei dat hij het begreep, maar zijn blik sprak andere taal.
Ik rij eerst naar het huis van Emma. Het kan me niet schelen of iemand me ziet. Als er vragen worden gesteld, zeg ik gewoon dat ik me zorgen maak over haar vertrek. Dat ik wilde kijken of ze misschien was teruggekomen. Ik ben haar zwager. Familie. Het is heel normaal dat ik wil weten hoe het met haar gaat. Daar zullen de dames rechercheurs hun vraagtekens bij zetten. Maar die zijn hier nergens te bekennen.
Het huis ligt lager dan de dijk. Dat kan problemen opleveren als het vriest. Dat vertelde Emma me toen ik voor de eerste keer werd binnengelaten. “Als het glad wordt, zet ik mijn auto meestal ‘s-avonds op de dijk, onder de lantaarnpaal,” legde ze uit. “Anders loop ik het risico dat ik hem ‘s morgens niet naar boven krijg.” Ik vond het amusante informatie, omdat het hartje zomer was.
Er staat een gele auto op de dijk geparkeerd. Een oude auto. Het vehikel maakt een verloren indruk. Zou iemand het ding hier hebben gedropt? Ik duik de dijk af en zie in mijn spiegels dat er niemand op de weg is. Tot nu toe ben ik in ieder geval niet door andere automobilisten opgemerkt. Als ik naar beneden rij, zie ik het direct. Er is iets veranderd op Emma’s erf.
Haar auto staat er niet meer.