22

Isha huilt. Ik schiet overeind en voel kramp in mijn kuiten. Mijn nek is ook stijf. Ik ben weer op de bank in slaap gevallen.

Het is acht uur. Ze moet in bad, eten, geknuffeld worden. Ik sleep mezelf de trap op. Mijn keel voelt rauw aan. In de badkamer slurp ik wat water naar binnen.

Er spookt een beeld door mijn hoofd dat ik met geen mogelijkheid echt helder kan krijgen. Het stond in Emma’s huis. Ergens boven. Of was het beneden? Een grote zak. Vrolijke kleuren.

Ze draagt nu toch maatje 80?

Ik voel de dreiging om me heen sluipen als ik aan deze boodschap denk. En ik probeer te bedenken wat die zin te maken kan hebben met het onbehaaglijke gevoel in mijn lijf. En welk verband er zou kunnen zijn met Emma’s huis.

Als ik de grote spons uitknijp op Isha’s rug en het water in mijn gezicht spat, weet ik het opeens.

Er stond een grote, roze papieren zak naast de kledingkast in Emma’s slaapkamer. Ik zie het ding duidelijk voor me. Ik zag hem ook toen we daar rondliepen maar ik heb er geen aandacht aan besteed. Een roze zak met een opschrift in het midden. JUNIOR STORE.

Ik moet weten wat er in die zak zit.

André wil wel met me mee naar Emma’s huis, maar ik merk dat het niet van harte gaat. Mijn verhaal zal ook wel vreemd klinken, denk ik. Hoe zou ik zelf reageren als iemand me vertelt dat hij meent een zak gezien te hebben in de slaapkamer van mijn dochter maar niet wil uitleggen waarom het belangrijk is om dat te verifiëren? Hij heeft niet veel tijd, is de boodschap. Hij moet aan het begin van de middag naar een vergadering. Ik vraag niet verder maar hij wil duidelijk kwijt waar die vergadering over gaat. Er wordt in samenwerking met Connexxion een buurtbuslijn opgezet. En hij is een paar maanden geleden gevraagd om de voorzitter van het bestuur te worden. Hij gaat twee dagdelen per week op de bus rijden. Martine heeft zich ook beschikbaar gesteld. Ze houden het geen van beiden uit thuis. Ze lopen tegen de muren op van verdriet. Martine staat uren voor het raam naar buiten te staren. En hij betrapt zichzelf ook steeds op de hoop dat Steffie plotseling gewoon weer binnenstapt. Het vrijwilligerswerk moet hen afleiden van alle ellende. Ik laat hem praten en knuffel mijn kind. “Let goed op haar,” ciring ik aan bij Martine.

Ze neemt Isha van me over. “Maak jij je maar geen zorgen. Dit kind overkomt niets zolang ze bij haar oma is.” Haar ogen staan dof. Ze probeert te glimlachen.

“Wat bedoel je nu precies met die zak die je zag staan in Emma’s huis?” wil André weten, als we de straat uit rijden. “Je leek ook al zo geschrokken toen je ontdekte dat Emma’s auto er niet meer stond. Ga je soms iedere dag naar haar huis om te kijken of ze al terug is?”

Zijn vraag lijkt op een aanval. Ik voel me betrapt. “Nee, niet iedere dag. Maar haar verdwijning houdt me wel bezig.” Ik aarzel. “Het voelt niet veilig. Sorry, ik kan er niets anders van maken. Misschien zie ik spoken.”

“Beslist. Je ziet inderdaad spoken. Je bent al net zo achterdochtig als Martine. Ik zal niet ontkennen dat Emma altijd al een zorgenkind voor ons is geweest. Dat ik vaak niet goed weet wat ik van haar moet denken. Maar ik probeer toch ook te zien dat ze heel aardige dingen kan doen. Weet je dat ze een paar jaar geleden haar hele vakantiegeld aan een collega gaf, toen die van het ene op het andere moment zonder huis en zonder spullen zat? Meindert vertelde me dat in vertrouwen. Emma heeft in wezen een goed hart,” besluit hij. Hij vraagt niet opnieuw naar de zak en ik laat het erbij. We rijden Kolhorn binnen. Het is druk op de weg. Veel motorrijders. Ze zwenken af naar het restaurant, dat nog niet lang geleden is herbouwd.

“t Anker heeft weer een goede dag,” merkt André op. Er nadert een lange rij tegenliggers. Ik ga uiterst rechts rijden.

“Ze heeft de auto opgehaald,” is de verklaring van André. “Ze zal wel ergens in de buurt zitten. Dat was de andere keren dat ze verdween ook het geval.”

“Je doet er nogal luchtig over.”

André legt een hand op mijn arm. “Geloof me, jongen, dat is de meest verstandige manier om hier tegenaan te kijken.” Zijn ogen staan triest. Het is een pose, begrijp ik. Hij doet een beetje onverschillig om de ongerustheid op afstand te houden. “Je hoeft je tegenover mij niet groot te houden,” probeer ik hem uit te nodigen.

“Ik hou me niet groot.”

Dan niet. Dan zoekt hij het maar even zelf uit. Ik heb momenteel genoeg aan mijn hoofd. Hoe zou hij reageren als hij wist welke boodschappen ik heb ontvangen? Zou hij dan blijven volhouden dat luchtigheid geboden is?

Als we Emma’s huis binnengaan, bekruipt me opnieuw een onaangenaam gevoel. Ik heb de neiging om achter elke deur te kijken. Verbeeld ik het me nu of ruik ik werkelijk een vleug parfum als ik de trap op loop?

Ik sta niet stevig met mijn voeten op de grond. Mijn benen zwabberen. Mijn hart bonkt. Ik lijk wel bang. André opent de deur van Emma’s slaapkamer. Ik loop snel naar binnen en kijk naast de kledingkast.

Er staat niets.

“Het stond toch volgens jou naast de kast, die zak? Of wat was het precies?” André staat me aan te kijken met een blik die niets te raden overlaat. Hij neemt mij momenteel niet helemaal serieus.

“Een roze zak. Junior,” mompel ik. “Volgens mij stond hij hier.”

“Je zegt het goed. Stond. Maar nu niet meer. Zullen we gaan? Anders kom ik te laat voor de vergadering.”

Als we de trap af lopen, zegt André dat hij nog even naar het toilet moet. Ik loop de woonkamer in. Hier lijkt die parfumgeur ook te hangen. Een zoete geur. Beetje zwaar.

Er ligt iets op de eettafel. Dat lag er niet toen we hier de laatste keer waren. Ik weet het zeker. De tafel was leeg. De kopjes waren weg. Dat viel me direct op. Ik loop naar de tafel.

Het is een kassabon. Een lange bon. Onderaan staat een bedrag. € 925. Mijn blik dwaalt langs de artikelen die zijn aangeschaft.

Truien, broeken, jurken, maillots, een jas. Er staan verschillende codes achter. Mt 80. Mt 86. Mijn ogen bereiken het begin van de bon.

Mijn adem stokt.

JUNIOR STORE.

Mt betekent maat. Maat 80 en maat 86.

Ze draagt nu toch maatje 80?

“Kom je?” roept André in de gang. “Waar zit je? Ik kom te laat op de vergadering als ik nu eerst nog mijn auto moet ophalen. Zet jij me even af?”

Ik stop de bon in mijn zak.

Ik zou een paar uur alleen willen zijn in dit huis. Geen André of Martine om me heen, vrij zijn om eens goed rond te neuzen. Maar hoe krijg ik dat voor elkaar?

Mijn voeten staan weer vast op de grond. Mijn benen trillen niet meer. Ik stap naar buiten. Mijn stijl is strak. Ik voel dat ik mijn kaken op elkaar klem. Ik zou ergens tegenaan willen trappen. Iets willen vernielen. Ik wil iemand een enorme doodschop verkopen.