2
Martine en André zijn naar huis. Job heeft de cognac tevoorschijn gehaald en voor ons allebei een stevige bel ingeschonken. Ik durf te drinken, omdat Barbara nuchter blijft. En omdat ze me heeft beloofd dat ze de deur van de logeerkamer open zal laten staan, zodat ze Isha’s kamer in de gaten kan houden. Ik heb extra sloten op alle deuren laten aanbrengen. Mijn huis is nu zó goed beveiligd dat zelfs de meest ervaren en inbraaklustige dief er wanhopig van zou worden.
Toch blijf ik alle deuren in de gaten houden. De dreiging is er nog. Emma is in de buurt. Ze wil praten. Ik moet daar goed over nadenken. Alleen. Ik heb op het punt gestaan om alles wat er gebeurd is aan Job te vertellen. Maar ik doe het niet. Het lijkt alsof iets me waarschuwt. Heb ik dezelfde intuïtie als mijn moeder? Ze spookt steeds door mijn hoofd. Ik voel haar bijna naast me.
Job stoot me aan. “Waar zit je toch met je gedachten?”
Ik schrik. “Ik dacht aan mijn moeder. Ze komt de laatste tijd weer regelmatig tevoorschijn.”
“Hoe? Op welke manier?”
“Ik zeg het niet goed. Ik denk zelf haar richting uit.” Het klinkt vaag en afhoudend, weet ik.
“Je wilt er liever niet over praten,” concludeert Job.
“Beschermt ze je?” vraagt Barbara.
Ik schiet vol. Ik besef dat ik inderdaad bescherming zoek. Dat ik nog altijd mijn moeder zoek. Ook al ben ik er nog zo van overtuigd dat ik mijn rouw om haar heb afgerond. Het is nog steeds niet klaar. Ik ben nog altijd boos. Verongelijkt.
Ze had me nooit mogen verlaten.
Ik slik mijn emotie in. “Ja. Ik denk dat ze me beschermt. Dat ze dat al heeft gedaan vanaf het moment dat ze overleed. En dat ik het nooit goed heb beseft.”
“Denk je ook aan je vader?” wil Job weten.
“Waarom zou ik aan mijn vader denken? Die is dood.” Er valt een vreemde stilte na mijn laatste woorden. “Ik weet het. Mijn moeder is ook dood. Maar zij is ergens in mij blijven bestaan. Mijn vader niet. Die is weg.”
De nacht is oneindig stil. Het is hier altijd stil. Dat heeft te maken met het feit dat ik in een vrijstaand huis woon in een rustige buurt met veel grote percelen. Je hoort hier zelden lawaai na elf uur ‘s-avonds. Steffie vond die stilte vaak eng. Ze klaagde erover, vooral de laatste tijd, als ze wekenlang alleen was. Ik stelde voor om een au pair in huis te nemen. Ik ging niet serieus op haar klachten in. Ik vond dat ze zeurde.
Ik mis haar. Mijn handen zoeken haar in dit bed, terwijl ik weet dat ze nooit meer naast me zal liggen. Ik denk te weinig aan haar. Ik ben veel te veel met Emma bezig. Dat wil ik niet. Daar voel ik me schuldig over. Ik probeer het met mijn eigen gedachten op een akkoordje te gooien. Ik zal aan Emma denken totdat ik met haar heb afgerekend. Mijn gedachten zullen puur gericht zijn op wraak nemen. Op het beschermen van mijn kind. Van Steffies kind. De geboorte van Isha heeft haar veranderd. Wijzer gemaakt. Nadenkender. Maar ook hulpelozer. Ze had me nodig. En ik was er niet. Dat kan ik alleen goedmaken door haar kind behoorlijk op te voeden. Door een vader te worden die er is voor zijn kind en die niet verzuipt in zijn eigen ellende. Een vader die een maatje is. Een alleswetende ouder, die beseft wanneer zijn zorg gewenst is en wanneer hij los moet laten. Een vriend voor het leven. Mijn dochter moet me missen als ik dood ben. Het moet haar raken. Dat betekent dat er iets te missen valt. Dat ik haar geraakt heb.
Dat ik er was. Dat ik mijn eigen vader heb kunnen overtroeven.
Het gezicht van mijn vader dringt zich aan me op. Hij kijkt me aan met die treurige ogen, waar ik het zo benauwd van kreeg. Als hij iets tegen me zegt, trilt zijn stem. Zijn stem trilde altijd, vooral als hij het over mijn moeder had. En hij had het voornamelijk over mijn moeder.
“Ik kan er niet overheen komen,” hoor ik hem weer zeggen. Ik voel mijn afkeer van zijn verdriet. Mijn onzekerheid. De angst dat hij zichzelf iets zal aandoen en dat Immy en ik dan naar een weeshuis moeten.
Ik wil niet met hem bezig zijn. Je bent dood, denk ik. Je bent weer bij haar. Blijf waar je bent en val mij niet lastig.
Ik wil slapen. Het moet. Ik heb energie nodig voor de laatste ronde. Het plan zit stevig in mijn hoofd. Ik zal het uitwerken en er op geen enkele manier van afwijken. Het is een soloplan. Ik kan er niemand bij betrekken. En als ik het heb uitgevoerd, kan ik er nooit met iemand over praten. Nooit.
Ik kan het alleen aan mijn moeder vertellen, als ze me weer eens opzoekt. Maar misschien zoekt ze me wel nooit meer op als dit achter de rug is.
Dat hoop ik.
Ik wil verder. Met Isha. Met mijn leven. En met wat er daarna allemaal nog mogelijk blijkt te zijn.
De boeken die op mijn nachtkastje lagen, staan weer netjes in de boekenkast. Later zal ik weer gaan lezen. Later kan ik mijn gedachten wel weer op een goed boek richten. Nu moet ik slapen. Het is half-een. Mijn ogen voelen zwaar. Het gaat lukken.
Het geluid veroorzaakt bij mij bijna een hartstilstand. Ik zit rechtop in bed en graai om me heen. Waar heb ik die mobiele telefoon gelaten? Het gerinkel is heel dichtbij. Hij ligt naast de wekkerradio. Ik grijp het ding en neem aan. Op het moment dat ze haar naam zegt, besef ik dat ik direct wist dat zij het zou zijn. “Dag Emma,” zeg ik zo kalm mogelijk.