3

“Sliep je al?”

“Nee. Ik lig wel in bed. Maar ik had het gevoel dat ik nog even moest wachten met in slaap vallen.” Dat klopt.

“Zijn er mensen in hujs?”

“Job en Barbara slapen hier. Tot morgen. Ik moet ook weer alleen kunnen zijn.”

“Mijn vader vertelde wat er is gebeurd. Ik weet niet wat jij denkt. Maar ik heb daar niets mee te maken. Dat moet je geloven.” Haar stem hapert. Heeft ze gedronken?

“Ik geloof je.” Ik vraag me af of ik overtuigend genoeg klink.

“Dank je. Ik schrok me wezenloos. Hoe is het met Isha?”

Ik voel direct een enorme weerstand in me opkomen. Ze spreekt de naam van mijn kind op een bezitterige manier uit. Alsof het vanzelfsprekend is. Alsof ze er recht op heeft.

Ze heeft nergens recht op.

“Je bent boos op me,” constateert ze.

Ik denk snel na. “Heb ik daar volgens jou reden toe?”

“Ja. Ik heb me nogal misdragen.”

Ik wacht. Mijn hart klopt opeens sneller. Ik luister scherp.

“Ik was de weg kwijt,” gaat ze verder. Nu wacht zij. Maar ik zeg niets. “Ik schrok heel erg van je reactie nadat Steffie was vermoord. Dat je mij ervan verdacht dat ik daar iets mee te maken had.”

“Ik was ook in de war.” Zeg ik dit werkelijk?

“Dat kan ik wel begrijpen. We hadden het goedgemaakt, Steffie en ik. Op de avond dat ze bij me aan de deur kwam, omdat ze zonder benzine stond. Ik wilde eerlijk gezegd eerst niet toegeven. Maar ze drong nogal aan en ze vertelde zó enthousiast over Isha dat ik overstag ging.”

“Dat vind ik een vreemd verhaal,” zeg ik. “Ik kan me niet voorstellen dat jij je zomaar gewonnen geeft.”

“Mensen veranderen toch, Cees? Ze leren toch wel eens wat van het leven? Daar weet jij als therapeut volgens mij alles van.”

Ik slik een afwijzende opmerking in. “Je zei net dat je je nogal misdragen hebt. Wat bedoel je daar precies mee?”

“Ik ben weggegaan op het moment dat mijn ouders en jij me nodig hadden. Dat was laf. En niet goed te praten.”

“En verder? Was dat het enige wangedrag dat je kunt melden?”

“Ja. Wat bedoel je precies met die vraag?”

Ik denk aan hoe ze zichzelf onder de tafel liet glijden. Aan haar mobiele telefoon die op de kast in Isha’s kamer lag. Aan de SMS-jes, aan de sleutel die werd teruggestuurd. Hoe pak ik dit aan? “Ik werd een paar keer bedreigd, toen jij weg was.”

“O god, nee toch? En wat zeggen die rechercheurs daarvan?”

“Die weten van niets.”

“Je moet aangifte doen. Waarom heb je dat nog niet gedaan? Je ziet wat ervan komt. Je was bijna je kind kwijt geweest.”

Ze meent het volgens mij. Welk spel speelt ze nu? Probeert ze me uit mijn tent te lokken? Ik voel me opeens behoorlijk kwetsbaar. Ik heb de neiging om alle deuren weer te controleren. Ik moet een aannemelijke verklaring bedenken. Die valt volkomen uit het niets mijn hoofd binnen. “Ik ben bij die dokter geweest.”

“Bij Edo van Heemskerk? Echt waar? Waarom?”

“Ik denk dat hij erachter zit. Achter die bedreigingen. En ik wil zelf met hem afrekenen.”

“Dat moet je aan de politie overlaten, Cees. Gebruik je verstand. Neem geen risico’s. Die man is gevaarlijk. Daar kan ik je wel het een en ander over vertellen. Maar niet door de telefoon. Kunnen we elkaar binnenkort ergens spreken?”

“Dat is goed. Ik bel je wel.”

“Ik heb een ander mobiel nummer.”

“Geef het maar. Waarom heb je eigenlijk een ander nummer?” Ik vraag het zo achteloos mogelijk.

“Mijn mobieltje is gestolen. Dat denk ik tenminste. Ik kan het ook verloren zijn. Maar ik denk dat ik ben gerold. Heb je een pen bij de hand?” Ze geeft het nummer.

Ik noteer het op een papieren zakdoekje. Mijn stem trilt niet als ik het nummer herhaal. We spelen allebei een voortreffelijke act. Het wordt tijd voor een volgende prikkel. “Ik kan Steffie niet op stel en sprong vergeten, Emma. Ze was mijn vrouw en de moeder van mijn kind. Ik weet dat je je heel erg gekwetst voelde toen ik voor haar koos en zij zo snel zwanger raakte. Daar heb ik niet goed bij stilgestaan. Dat spijt me.”

Ik hoor dat ze een moment naar lucht hapt. Maar ze herstelt zich direct. “Dank je dat je dit zegt. Ik mis je nog steeds heel erg, Cees.”

“Ik bel je morgen, zodra Job en Barbara naar huis zijn,” beloof ik.

Zodra ik het gesprek heb beëindigd, spring ik uit bed. Ik inspecteer het hele huis, van de zolder tot de kelder, en voel aan alle deuren of ze nog stevig op slot zitten. Er is niets verdachts. Het is veilig.

Maar ik ben bang. En woedend.

En alleen.