5

Er is beneden een geluid. Het is in huis. Emma vliegt uit bed en trekt snel haar kleren aan. Ze loopt de trap af.

Het is haar moeder, die zichzelf heeft binnengelaten. “Je reageerde niet op de bel,” begint ze direct. “Ik werd ongerust.” Dan ziet ze Emma. Haar mond valt open.

Emma maakt met een armgebaar duidelijk dat het goed is. “Je hebt die sleutel niet voor niets,” zegt ze welwillend. Ze is op haar hoede. Haar moeder komt niet zomaar langs. Daar zit iets achter.

“Wat heb je met je haar gedaan?”

“Dat zie je toch. Het is geknipt en geverfd. En je hoeft het niet mooi te vinden.”

Haar moeder kijkt langs haar heen. “Waar ben je geweest, Emma?”

“Is dat belangrijk voor je?” Het klinkt vinniger dan ze wil. “Dat vertel ik later nog wel eens,” voegt ze er iets vriendelijker aan toe. “Ik heb niets gedaan war het daglicht niet kon verdragen, hoor. Ik moest gewoon even weg. Alleen zijn. Het spijt me dat ik jullie heb laten zitten toen Steffie begraven werd.”

“Er waren veel vragen over je afwezigheid.”

“Daar heeft niemand verder iets mee te maken.” Weer die foute toon. Haar moeder zit haar uit te dagen. Ze zoekt waarschijnlijk ruzie, zodat ze kan losbarsten in allerlei verwijten.

“De vragen kwamen vooral van de twee rechercheurs die de dood van Steffie onderzoeken, Emma. Je vader en ik hebben niets gezegd wat tegen jou gebruikt zou kunnen worden.”

“Er valt niets tegen mij te gebruiken Ik heb er niets mee te maken. Geloof dat toch eens. Pa gelooft me wél.”

“Je vader heeft altijd alles geloofd war: jij vertelde. Die denkt van niemand kwaad. Maar hij is nu toch heel geladen over die toestand met Isha.”

Emma kijkt verrast op. “Hoe bedoel je: geladen?”

“Hij zei een paar dagen geleden dat hij degene die nu nog in de buurt van Isha komt, persoonlijk zal afmaken. Zoiets heb ik hem in al die jaren dat we getrouwd zijn nog nooit horen zeggen.”

Emma glimlacht. “Hij kan erop rekenen dat ik zijn maatje ben. Laat dat duidelijk zijn.” Ze biedt aan om koffie te zetten.

Haar moeder bekijkt haar met een peinzende blik in haar ogen. Emma voelt zich er onbehaaglijk onder. “Kijk niet zo naar me,” weert ze haar af. “Ik krijg het er koud van.”

“Wat ben je nu van plan, Emma?”

“Ik ga Meindert binnenkort bellen en vragen of er nog plaats voor me is in de apotheek. Ik had hem natuurlijk op de hoogte moeten stellen van het feit dat ik er wat langer tussenuit wilde. Ik hoop dat hij het accepteert.”

Haar moeder zwijgt.

Emma schenkt koffie in. Ze heeft het gevoel dat de lege glazen pot die nog steeds op het aanrecht staat dwars door de keukendeur naar haar loert. Zodra haar moeder vertrokken is, zal ze hem vernietigen. Dat is het eerste wat moet gebeuren. Het ding voelt aan als een tijdbom. “Ik heb Cees gebeld,” zegt ze zo achteloos mogelijk. “Gisteravond laat. We hebben niet lang gesproken. Maar het was wel goed. Hij belt me vandaag terug en dan maken we een afspraak om met elkaar te praten.”

“Wat verwacht je daarvan?”

Emma trekt haar schouders op. “Dat weet ik niet precies.”

“Kom nou, Emma. Maak dat de kat wijs.”

“Jij denkt veel te ver, ma. Jij vertrouwt me niet. Je hebt me nooit vertrouwd. Jij vertrouwde alleen Steffie. Dat is altijd al zo geweest. Hoe komt dat eigenlijk? Kan het zijn dat je mij kwalijk neemt dat de andere baby die in je buik zat is doodgegaan?” Ze schrikt van haar eigen vraag.

Haar moeder staart haar aan. “Hoe kom je in godsnaam op die idiote gedachte?”

“Dat denk ik al mijn hele leven.” Op hetzelfde moment beseft Emma dat dit werkelijk waar is. Ze voelt zich schuldig over de dood van het zusje. De andere helft van de tweeling. Ze vermoedt dat zij daar iets mee te rnaken heeft.

“Ik verbied je om nog ooit zoiets te zeggen.” Aan haar moeders stem is duidelijk te merken dat ze geëmotioneerd is. “Het slaat nergens op. Ik heb jou nooit iets verweten. Wat een belachelijk idee. Ik was zielsgelukkig dat jij nog leefde. Het andere kind was niet gezond. Daar heb ik vrede mee.”

“Ach, laat ook maar. Ik ben nog steeds van slag. En nu die toestand met Isha…Dat Cees zoiets laat gebeuren. Je geeft je kind toch niet in handen van een wildvreemde? Hij is ook duidelijk de weg kwijt.”

Haar moeder zit strak rechtop. “En…?”

“Wat, en? Wat bedoel je?”

“Ik bedoel wat ik zeg. En? Ik neem aan dat jij de oplossing voor de problemen van Cees wel weet?”

“Dat klinkt als een aanval.”

“Ik heb het al eerder tegen je gezegd, Emma. Jij kunt Steffie niet zomaar vervangen. En ik vind dat je je ook niet aan Cees moet opdringen. Je zult het tegenovergestelde bereiken van wat je wilt.”

“Dus?”

“Hou je gedeisd, Emma.”

“Ma, ik ben geen kind meer. Jij kunt mij niet de wet voorschrijven. Ik doe niet klakkeloos wat jij me opdraagt. Ik heet geen Steffie.”

Er verschijnt een pijnlijke trek op het gezicht van Emma’s moeder. “Steffie deed ook niet klakkeloos wat ik haar ‘opdroeg’. Ze was uitstekend in staat om haar eigen beslissingen te nemen. Praat niet op die manier over Steffie, alsjeblieft. Ze was mijn kind, Emma. Ik ben haar kwijt.” Haar stem breekt.

“En aan mij heb je niet genoeg. Het was beter geweest als ik was doodgegaan en Steffie was blijven leven. Nee, je hoeft niet te protesteren. Dat weet ik zeker. En dat weet jij ook. Maar het is nu eenmaal anders gelopen, ma. Ik leef. En Cees heeft een moeder voor Isha nodig. Of in ieder geval iemand die helpt met de zorg. Hij kan op mij rekenen. Dat ga ik tegen hem zeggen. En verder zien we wel waar we terechtkomen.”

“Ik geloof je niet, Emma. Ik geloof absoluut niet dat het voor jou allemaal zo vrijblijvend is. En…” Ze zwijgt.

“En? Wat wil je verder nog zeggen?”

Haar moeder staat op. “Ik ga naar huis. Je vader zei dat je niet wilde dat wij tegen de rechercheurs zeggen dat je terug bent. Dat je dat zelf wilde doen. Klopt dat?”

“Dat klopt.”

“Je krijgt twee dagen de tijd, Emma. Als je over twee dagen nog niet hebt gemeld dat je er weer bent, geef ik het door.”

“Waarom bemoei je je hiermee?”

“Omdat ik denk dat het nodig is.”

De mobiele telefoon van Emma begint te rinkelen. Haar moeder loopt naar de deur. “Dag Emma.” Het: volgende moment is ze weg.

Emma pakt het mobieltje en drukt op de groene toets.

Het is Cees. Natuurlijk is het Cees. Hij is de enige die haar mobiele nummer heeft. Ze kan wel juichen om haar eigen slimheid toen ze besloot om het mobieltje waarop Janet haar heeft gebeld in een sloot te gooien en een nieuw toestel aan te schaffen. Ze laat zich niet pakken. Door geen enkele rechercheur. Door niets of niemand.

Ze zegt zacht haar naam. En ze voelt een oud verlangen naar boven komen. Naar zijn mond. Naar zijn handen. Naar zijn hele lijf.

Naar “Emmaahhhhh.”