7

Het moet een droom zijn. Emma heeft de neiging om in haar arm te knijpen zodat ze wakker kan worden. Het zou haar niet verbazen als ze gewoon in bed blijkt te liggen en er totaal geen sprake is van een belangstellende en communicatieve Cees die niet alleen naar haar kijkt maar ook met haar lijkt te flirten.

Hij stoot haar aan. “Wil je iets eten?”

Ze merkt dat ze honger heeft. “Ja. Ik lust wel wat.”

“Ik heb soep gemaakt. En ik heb ook stokbrood. Met filet americain. Van jouw favoriete keurslager Arie Klaver.” Hij zegt het trots. Hij heeft onthouden dat ze daar dol op is en dat ze het bij voorkeur bij de slager in het overdekte winkelcentrum in Schagen koopt. Dat is attent.

“Toch niet bruinebonensoep?”

“Jij mag nooit meer raden.” Hij loopt naar de keuken en zij volgt hem. Ze heeft het gevoel dat ze zweeft. Ze moet zich beheersen, anders grijpt ze hem nog voordat hij de keukendeur heeft bereikt. Afwachten. Gewoon afwachten wat er gaat gebeuren. Niets forceren. Laat hem maar lopen. Zweten. Laat hem maar goed hongerig worden. En laat ze zelf alert blijven. Je weet het nooit bij Cees.

“Wat denk je?” Zijn vraag overvalt haar.

“Ik dacht aan Steffie,” verzint ze. “Sorry. Jij wil natuurlijk niet de hele dag met verdriet geconfronteerd worden.”

“Het is goed, Emma. Steffie heeft bestaan. Ze woonde hier. Ik wilde haar niet kwijt. Ze mag altijd genoemd worden.”

“Ik dacht ook aan wat je net zei, toen we Isha naar bed brachten.” Ze hoort wat ze zegt. Toen we Isha naar bed brachten. Het klinkt vertrouwd. Ze zullen Isha nog heel vaak samen naar bed brengen, als het aan haar ligt. Isha zal haar grijpgrage armpjes nog heel lang om haar heen slaan. En ze zal voor haar zorgen. Voor haar en voor het kind dat Cees en zij samen ook nog gaan krijgen.

Hij wacht af wat ze verder gaat zeggen.

“Je wil afrekenen met Edo. Dat is goed. Ik help je. Het maakt niet uit wat je wilt dat ik doe. Ik doe het. Voor jou. Voor haar. Voor mezelf. En voor ons.”

“Dank je, Emma.”

Ze ziet dat hij haar wil aanraken. Ze haalt diep adem en doet een stap in zijn richting. Maar hij draait zich om en zet de oven aan.

Het is alsof ze nooit is weg geweest. Terwijl hij in de soep roert, haalt zij het stokbrood uit de oven, snijdt het brood en besmeert het met de filet americain, en belegt het met ham en zoete smeerkaas voor Cees. Hij knikt goedkeurend. “Je weet het nog. Daar ben ik dol op.”

Ik weet alles nog, zou ze willen zeggen. Ik weet nog dat lekker samen eten altijd een soort voorspel was. Dat je tijdens het eten steeds meer naar me ging kijken. Dat je blik steeds langer op mijn borsten bleef rusten. Dat je me betastte met je ogen. En dat ik me mooi voelde. Aantrekkelijk. Geliefd. Gewild.

Dat ik werd vastgegrepen door een adembenemend, driftig verlangen.

Ze eten en babbelen. Cees vertelt dat er nieuwe buren achter hem zijn gekomen. Oude mensen. Geen contact. En dat de buren aan de rechterkant uit elkaar zijn. De postbode vertelt hem al die dingen. De buurman heeft ergens een kind gemaakt. Dat pikte zij niet. Het huis is verkocht, ze gaat volgende maand verhuizen naar een huurwoning. Dan zitten ze allebei weer in een rijtjeshuis met een minimale tuin. Zo kan het gaan. Hij heeft keurige condoléancekaarten in de bus gekregen uit de hele buurt. Verder niets. Men leeft gewoon verder langs elkaar heen. Zo is het nu eenmaal. En hij heeft ook geen behoefte aan verder contact.

“Waar heb je wél behoefte aan?” De vraag is eruit voor Emma er erg in heeft. Ze schrikt ervan.

Hij ziet het. Natuurlijk ziet hij het. Hij ziet altijd alles. Hoewel…Hij raakt heel even haar arm aan. “Dat mag je rustig vragen. Ontspan je toch een beetje. Je bent zo gespannen. Zo anders. Ik heb behoefte aan veiligheid en rust. Aan rust in mijn leven die vanzelfsprekend is. Die ik niet voortdurend hoef te bevechten of te verdedigen. Begrijp je dat?”

“Ik denk het wel. En wat kan ik daarbij voor je betekenen?” Ze kijkt hem recht aan.

“Dat weet ik nog niet, Emma. Daar denk ik over na. Er is nogal wat gebeurd, vind je niet? Ik weet hoe belangrijk het is om eerst iets af te sluiten voordat je met iets nieuws begint.”

“Ik ben niet helemaal nieuw. Voor jou ben ik niet helemaal nieuw.”

“Dat klopt. En dat is aan de ene kant een vertrouwde gedachte en aan de andere kant de reden dat ik extra op mijn hoede ben. Ik wil niet dezelfde fouten maken als bij de eerste keer. Ik wil geen relatie beginnen die gebaseerd is op twijfel. Ik wil geen risico’s nemen. De situatie is nu anders, Emma. Het is nu niet meer alleen wij. Er is een kind. Zij heeft niet om deze situatie gevraagd. En ze mag er ook niet onder lijden. Dat heb ik me voorgenomen. Ze zal er niet onder lijden.”

Emma concentreert zich op haar knieën. Ze schudden bijna. Dat begon toen hij het woord uitsprak.

Relatie.

Hij zei het echt. Een relatie beginnen. Met haar. Ze merkt dat er ook een hevige trilling in haar borstkas zit. En in haar armen. Het lukt haar niet om haar lijf in bedwang te houden.

Hij ziet het. Hij staat op en trekt haar overeind. Zijn armen zijn om haar heen en hij drukt haar stevig tegen zich aan. “Doe maar rustig, Emma. Niet schrikken. Het komt goed.”

Ze wil dat hij haar kust. Ze wil dat hij haar optilt en naar boven draagt. Dat hij haar uitkleedt en zich op haar werpt. Ze wil hem in zich voelen. Ze wil zijn ogen zien wegdraaien als hij klaarkomt. Ze wil hem horen schreeuwen.

Hij laat haar los. “Je soep wordt koud,” zegt hij vriendelijk.