15

Ze kwam naar me toe op de avond voor Emma’s crematie. Ik had Isha net naar bed gebracht en voelde me rusteloos. Er hing iets in de lucht.

Ik was die middag met Isha naar Texel gegaan. Voordat ik vertrok, stopte ik de sleutel van Emma’s huis in mijn broekzak. Ik wilde die sleutel laten verdwijnen. Dat was een veilig idee. Ik wist niet hoe lang het onderzoek naar de dood van Emma zou doorgaan. Wat er nog zou volgen. Maar ik wilde niet het risico lopen dat de sleutel in mijn huis gevonden werd. Toen ik met Isha op mijn arm langs de reling van de boot liep, lette ik goed op of iemand kon zien wat ik deed. We waren de laatsten in de rij. Ik liet de sleutel zo onopvallend mogelijk in het water vallen en haalde opgelucht adem.

Martine maakte een strijdlustige indruk. Ze had een harde trek om haar mond. Een grimmige trek. Ik vroeg waarom ze kwaad was.

“Ik ben niet kwaad,” zei ze. “Ik ben bang.”

“Wat kan er gebeuren?” wilde ik weten.

“Jij kunt gaan praten.”

“Wat zou ik kunnen zeggen?”

“Heel veel.”

“Wees eens duidelijk, Martine.” Ik nam me ter plekke voor dat zij het zou zeggen. Dat zij zou uitspreken wat er was gebeurd.

“Ik was in de tuin.”

“Dat dacht ik al.”

“Ik zag wat je deed.”

“En?”

“Ik begreep het eerst niet. Ik begreep niet direct wat er in die pot kon zitten. En waarom jij het overgoot. Ik vraag me nog steeds af wat je met het spul wilde gaan doen.”

“Als ik heel eerlijk ben, wist ik op dat moment zelf nog niet wat ik van plan was. Ik wist ook niet wat er precies in die pot zat. Ik had alleen een vermoeden. En ik wilde Emma de gelegenheid ontnemen mij uit te schakelen. Ik moest voorkomen dat Isha ook haar vader zou verliezen en mogelijk opgevoed zou worden door haar krankzinnige tante.”

“Was ze volgens jou krankzinnig?”

“Ze was in ieder geval levensgevaarlijk, Martine. En dat weet jij net zo goed als ik.”

“Ik zag het al toen ze werd geboren. Het dode kindje kwam eerst. Ik raakte in paniek, omdat ik bang was dat het andere kindje ook dood zou zijn. Ik kon niet geloven dat de andere baby leefde. Zelfs toen ze haar op mijn buik legden en ik haar hoorde huilen, geloofde ik niet dat ze leefde. Het duurde een hele tijd voordat ik naar haar durfde kijken. Toen zag ik het.”

“Wat zag je precies?”

“Ze keek me aan. Met een triomfantelijke blik in haar ogen.”

“Dat kan niet, Martine. Dat weet je zelf ook wel. Een pasgeboren baby heeft nog geen uitdrukking in de ogen. Die kan niet eens helder zien.”

“Ze had een triomfantelijke blik in haar ogen,” herhaalde ze stug. “En ik wist dat er iets niet klopte met haar. Ik voelde afkeer. Die afkeer is altijd blijven bestaan. André zorgde het meest voor haar. Ik stond erbuiten. Pas toen ik Steffie kreeg, werd ik voor mijn gevoel moeder. Maar ze heeft me Steffie ook afgenomen.”

Er viel een diepe stilte tussen ons.

“Ze ruimde gewoon op wat haar in de weg stond,” ging Martine verder. Haar mond vertrok. Ik zag dat ze zich probeerde te beheersen. “Hoe wist jij eigenlijk dat er iets in de keuken was? En wat het was?”

Op die vraag had ik me goed voorbereid. “Ik gokte dat Emma iets had verstopt in de keuken. Ik was ervan overtuigd dat ze een deel van het dodelijke slaapmiddel dat was gebruikt voor de euthanasie van Jannie, had achtergehouden. Ik kende Emma. Ik zag aan haar ogen dat ze loog toen ik vlak na Steffies dood vroeg of zij daar iets mee te maken had. En als ik het niet in de keuken had gevonden, zou ik gewoon het hele huis binnenstebuiten hebben gekeerd.”

“Toen ik jou bezig zag met die pot, spookte er voortdurend een gedachte door mijn hoofd. De gedachte dat ze zou terugkomen en nog meer vernielingen zou aanrichten. Dat ze iets van plan zou kunnen zijn met Isha. Ik werd er beroerd van. Doodsbang. Ze was ziek. Ik denk dat ze er niets aan kon doen. André en ik hebben haar veel te veel haar gang laten gaan. Emma was jarenlang een reden om ruzie te krijgen. We waren het nooit eens over de manier waarop ze moest worden aangepakt.”

“En toen bedacht jij een manier die afdoende zou zijn?” Ik had direct spijt van mijn vraag. Ze zou ervan schrikken.

Ze vertrok geen spier. En van schrik was volgens mij geen sprake. “Ik heb haar op de wereld gezet. Ik was verantwoordelijk voor haar bestaan. Iemand moest ingrijpen. En ik was de aangewezen persoon.”

Ik had het koud. Ik herinnerde me de verbijsterende ontdekking toen ik thuiskwam, nadat ik in Emma’s huis was geweest. Isha was moe. Ik gaf haar een fruithapje en stopte haar in bed. Daarna liep ik naar de gang, waar ik mijn jas aan de kapstok had gehangen. Ik vond het een eng idee dat er mogelijk een dodelijk slaapmiddel in mijn huis was. Ik kreeg visioenen van Isha die in de gang rommelde, het potje vond en het deksel los kreeg. Mijn ademhaling sloeg op hol bij die gedachte. Ik moest het spul ergens verstoppen, tot ik wist wat ik ermee ging doen. Of ik er iets mee ging doen. Ik besefte dat ik een dergelijk middel beter niet in huis kon hebben. Ik pakte de jas en wilde het potje grijpen.

De zak was leeg.

Ik probeerde de andere jaszak. Ook leeg. Ik rende naar mijn auto om te controleren of het potje uit mijn zak was gevallen. Er lag niets in de auto. Ik kreeg het opnieuw benauwd bij de herinnering.

Martine kwam vlak voor me staan en keek me aan. “Zou je haar het spul hebben laten drinken?”

Ik wilde dat ik die vraag bevestigend kon beantwoorden. Maar ik wist dat het anders lag. “Nee. Dat durfde ik niet. Zo simpel ligt het. Ik durfde het risico niet te nemen dat ik betrapt zou worden en ik niet meer zelf voor fsha zou kunnen zorgen. Die verantwoordelijkheid telde zwaarder dan mijn neiging om af te rekenen. Nee. Ik kon Emma niet vermoorden.” Ik had er graag aan willen toevoegen dat ik die zenuwslopende spanning na afloop niet nog een keer wilde meemaken. Maar ik hield wijselijk mijn mond.

“Je hebt geen poging gedaan om te voorkomen dat het tóch gebeurde.”

“Dat klopt.”

“Je hebt mij geen vragen gesteld.”

“Nee, ik heb jou geen vragen gesteld. Ik heb gewoon verdrongen dat ik in Emma’s huis ben geweest, dat ik voelde dat iemand toekeek toen ik de vloeistof in het potje goot en dat het potje uit mijn jaszak verdwenen was. Dat was de enige manier om ermee om te gaan. Verdringen en daarna afsluiten. Besluiten dat het niet was gebeurd.”

“En nu?”

“Dat geldt wat mij betreft nog steeds. Het is niet gebeurd. Morgen gaan we Emma cremeren. Je zei het goed: Emma is geboren om niet oud te worden. We moeten het er niet meer over hebben. Ik zal er in ieder geval nooit meer over praten.”

“Maar je weet wat ik heb gedaan.”

“Ik heb het afgesloten. En dat kun jij beter ook doen, Martine.”

“Hoe kan ik de gedachte kwijtraken dat ik mijn eigen kind heb gedood?”

Pas toen ze het zei, wist ik het zeker. En ik wist ook dat ik door die wetenschap definitief medeplichtig werd.