12
Ze zou nu hier moeten zijn. De sneeuwklokjes en de krokussen hebben al vroeg gebloeid, vroeger dan gewoonlijk. Dat komt waarschijnlijk doordat we een zachte winter hebben gehad. De tulpen en de narcissen hebben hun beste weken al gehad en enkele dagen geleden ontdekte ik 's morgens dat de bladeren van de kastanjes en de iepenbomen uit hun dikke knoppen tevoorschijn waren gekomen. Ik heb de lavendels, de anabelles en de lavatera's helemaal teruggesnoeid. De lavatera's liepen al uit maar dat hindert niet. Vanaf midden juli zullen ze weer bijna net zo hoog zijn als ik lang ben en ik verheug me nu al op de roze, lila en witte bloemen die tot eind september zullen bloeien. In de bruidssluier die over de pergola bij de voordeur groeit en die al aardig dicht begint te raken heb ik een duivennestje ontdekt. Moeder duif zit al enkele dagen onverstoorbaar te broeden; soms wordt ze even afgelost door pa, zodat ze wat te eten kan halen. Lodewijk en ik wonen vanaf het vroege voorjaar tot ver in het najaar bijna in de tuin. Al is het lentezonnetje nog zo mager, zodra het er is zetten we de tuinmeubels neer en eten we in de tuin. Desnoods met dikke jassen aan, als we maar in de frisse lucht kunnen zitten. Maar deze lente is het anders. Ik heb
eind maart de tuinmeubels uit de schuur gehaald en ze schoongemaakt, het terras geschrobd en de stoelkussens lekker gewassen. Gewoon zoals ieder jaar. Deze lente zit Lodewijk in de re- validatiekliniek maar ik moet doen wat ik ieder jaar tot nu toe deed, heb ik met mezelf afgesproken. Maar toen ik de eerste keer buiten wilde ontbijten zat ik te rillen van de kou. Het brood dat ik had gebakken was nog warm. Ik had het kapje er voorzichtig afgesneden. De kapjes van een vers brood worden altijd eerlijk verdeeld. Om de beurt grissen Lodewijk en ik het onder het mes vandaan, het liefst als het brood nog niet is afgekoeld. Maar toen ik dit jaar weer voor de eerste keer buiten wilde ontbijten, smaakte het verse brood me niet. Ik eet nu weer binnen en heb zelf geen brood meer gebakken.
Ik schrik hevig van de hand die plotseling op mijn schouder ligt.
'Ik heb koffïegezet,' zegt Annie. Ze kijkt me vragend aan. 'Voel je je wel goed?' Ik slik de opkomende tranen weg en knik.
'Het is wat, meid,' zegt Annie hartelijk, 'ik benijd jou niks.'
We horen in het huis de telefoon rinkelen.
'Zal ik even?' stelt Annie voor en ze loopt al naar binnen. 'Hallo! U spreekt met de hulp van mevrouw Van Manen,' hoor ik haar plechtig roepen. 'Hallo! Hallo! Leg neer, viezerik!' Ze komt weer naar buiten.
'Heb je soms last van hijgers?' vraagt ze. 'Niemand zei wat maar het leek wel of hij een driedubbele longontsteking had.' Ze heeft de telefoon nog in haar hand.
'Wie heeft gebeld?' vraag ik terwijl ik op de display kijk. Ik druk op 'yes' maar weet al dat er geen nummermelding zal zijn.
'Word je vaker lastiggevallen?' vraagt Annie, als we in onze openluchthuiskamer aan de koffie zitten.
Ik haal mijn schouders op. 'Ach, wat is lastigvallen?'
'Nou, dit bijvoorbeeld. Je naam niet zeggen en een potje beginnen te hijgen. O, daar krijg ik helemaal de rillingen van, dat vind ik toch zó ziek! Smeerlapperij, dat is het. Weet je wie het
is?'
Ik haal nogmaals mijn schouders op. 'Ik denk dat het toeval was. Als ik ieder verkeerd verbonden telefoontje ga wantrouwen word ik wel erg paranoïde.'
'Ik zou toch maar op mijn hoede zijn. Je zit hier helemaal alleen, zonder naaste buren in dat grote huis. Zul je een beetje uitkijken?' Ze kijkt me bezorgd aan.
'Ja, moe,' beloof ik glimlachend.
Ik wil er niet aan denken dat iemand mij probeert lastig te vallen. Ik wil me het onbehaaglijke gevoel dat daarmee gepaard gaat niet realiseren. Ik leef in het heden. Het verleden is voorgoed voorbij.
Wég!
Afgesloten.
Voor altijd op slot.
Het heeft geen enkel nut om me bezig te houden met mijn eerste leven. Het voegt niets toe, het lost niets op. Ik heb al jaren geleden besloten het achter me te laten.
Maar toch moet ik momenteel bijna dag en nacht aan Rhe- nen denken en aan Zaandam en aan Amsterdam. Alle herinneringen vliegen door elkaar heen, soms sla ik opeens mijn handen voor mijn ogen om de beelden die zich aan me opdringen van mijn netvlies te halen. Ik droom van kleine meisjes en van een kinderbegraafplaats. Als de telefoon gaat schiet ik overeind. De telefoon is een vijand aan het worden.
Ik wil de dromen stoppen. Me concentreren op het hier en nu. Acties ondernemen die overzichtelijk zijn. Me realiseren wat ik héb en daarvan genieten.
Niet nadenken over wat ik kwijt ben.
Het dient nergens toe.
Lodewijk wordt beter. Hij komt weer thuis, binnenkort. Wat maakt het uit of hij gevallen of geduwd is? Hij leeft. Hij raakt me aan. Hij begint me weer te plagen. Ik ben hem niet kwijt- geraakt. Ik heb zelfs mijn moeder nog. Ze moet de tuin zien. Ik ga haar ophalen, hijs haar in mijn auto en neem haar mee. Ze zal de bloemen herkennen. Ze zal ze aanwijzen en hun namen uitspreken.
Er is niets aan de hand.
Iedereen wordt weer beter.
'Ik hou niet van telefoonterreur,' zegt Annie. 'Ik vertrouw het ook niet. Er zit altijd iets achter.'
**
Het begon toen zuster Meyer me had meegenomen naar Sitges aan de Spaanse kust. 'Je moet een tijdje weg uit deze omgeving,' had ze tegen me gezegd.
Ik woonde in een van de gastenkamers van de villa waar ik als zestienjarige bejaardenhulp was geweest. In die tijd leek dat een eeuw geleden. Zuster Meyer pleitte ervoor dat ik daar bleef tot ik later, als ik eraan toe was, een ander huis zou vinden. Ik hoefde niet te werken en sleet mijn dagen met zitten en staren. Willoos liet ik me meetronen naar de eetzaal, de salon of de woonkamer van zuster Meyer. Ze bewaakte me alsof ik haar kostbaarste bezit was. Waarschijnlijk was ze bang dat ik mezelf iets zou aandoen en ik wilde dat ik ertoe in staat was maar ik miste daarvoor de energie. Vanaf het moment dat ik in die tijd 's morgens mijn ogen opende voelden mijn benen loodzwaar aan en zat er een schrijnende pijn in mijn borstkas. Ik at muizenhapjes witbrood met sandwichspread of smeerkaas en soms een beetje puree met gestoofde vis. Het moest in één hap door te slikken zijn, want kauwen kon ik niet. Ik kreeg die beweging niet voor elkaar, mijn mond was verlamd. Er kwam ook nauwelijks een woord over mijn lippen. Zelfs als mijn moeder bij me was sprak ik niet. Ik liet me door haar omarmen en knuffelen, zonder zelf iets in die richting te ondernemen. Mijn lijf zat op slot.
Mijn hoofd was dicht. Potdicht. Er kon niets uit en er kon niets in. Ik dacht niet meer zelfstandig na. Dat was de enige manier om vier pretoogjes en twee babbelende mondjes buiten beeld te houden.
Toen zuster Meyer had besloten dat ik op vakantie moest, volgde ik haar zonder tegen te spreken het vliegtuig in. Ik sliep mijn eerste vliegreis van Schiphol tot Barcelona zonder één keer wakker te worden.
Sitges was een heel drukke badplaats, merkten we, die stampvol Nederlanders en Duitsers zat. Ons hotel stond aan de boulevard, vanuit onze kamers konden we de zee zien. Het enige wat tot me doordrong was het geluid van de ruisende branding als ik vroeg in de ochtend wakker werd. Meestal was het dan nog geen vijf uur. De niet aflatende herrie van overdag was op dat tijdstip nauwelijks voor te stellen. Er heerste in de vroege ochtenduren een serene rust in het stadje. Ik wilde in die uren naar de zee om langs de golven te lopen maar ik had zuster Meyer beloofd om niet zonder haar op stap te gaan. Daarom zat ik iedere morgen doodstil op mijn balkon naar het kabbelende water te kijken. De golven rolden naar voren en trokken zich terug. Soms hadden ze witte schuimkopjes. Ze keken me aan op een geruststellende manier.
We wandelden veel en liepen soms een souvenirwinkel binnen. We zaten op terrassen en keken mensen. Zuster Meyer voerde het woord, ik zei alleen iets als het echt niet anders kon. De plaats waar ik me bevond had ook een gehucht aan het andere eind van de wereld kunnen zijn, of de rimboe, of de woestijn. Het drong niet tot me door wat ik zag, omdat zich op mijn netvlies een onuitwisbaar beeld had gevestigd waar ik het ene moment koude rillingen van kreeg en waardoor vervolgens het angstzweet op mijn voorhoofd stond.
Op een warme middag tijdens de tweede week van ons verblijf kwamen we in een eetcafé terecht waar een jong Nederlands echtpaar de scepter bleek te zwaaien. De man stond achter de bar en de vrouw deed de bediening. Ze heette Tanny en ze ontving ons zo hartelijk dat ik ontdooide. We waren van dezelfde leeftijd, schatte ik, midden twintig. Tanny kwam bij ons aan tafel zitten en liet ons foto's zien van de verbouwing van hun zaak. Zij en Jesper, zoals haar man bleek te heten, hadden de zaak anderhalf jaar geleden overgenomen en grondig moeten renoveren. Maar nu liep hij als een trein. Hun enige zorg was het feit dat ze geen goede hulp konden vinden. Ze zochten een serveerster tot het einde van het seizoen en in Sitges eindigde het seizoen pas tegen november. Kenden wij toevallig iemand die daarvoor zou voelen? We schudden ons hoofd.
We verlieten de zaak en beloofden snel terug te komen.
'Wat een lieve meid was dat,' zei zuster Meyer toen we weer buiten liepen. "Volgens mij vond jij haar ook wel aardig.'
'Ze lijkt een beetje op mijn oudste zusje, Suus,' zei ik. Het was de eerste volledige zin die ik tijdens die vakantie sprak. Zuster Meyer deed alsof ze dat niet merkte en babbelde wat over sieraden en leren tassen die ze in diverse etalages zag liggen. Ik knikte maar wat maar luisterde niet echt. In mijn hoofd begon zich een idee te ontwikkelen.
Twee dagen later zei ik dat ik wei een tijdje in de bar van Tanny en Jesper wilde werken. Het zou mijn gedachten misschien wat kunnen afleiden van Nederland en van alles wat daar gebeurd was. In werkelijkheid moest ik er niet aan denken om naar huis terug te gaan. Ik was ervan overtuigd dat ik daar het leven niet langer aan zou kunnen en ondanks mijn verdriet en het idee dat alle gevoel in mij bevroren was wilde ik op de een of andere manier overleven. Zuster Meyer zat even voor zich uit te staren toen ik haar vertelde dat ik wilde blijven. Toen legde ze haar handen om mijn gezicht. 'Als ik eerlijk mag zijn zou ik je het liefst mee terug naar huis nemen,' zei ze en ik hoorde tranen in haar stem. 'Ik zou je nog een tijdje willen beschermen tegen jezelf, omdat ik het gevoel heb dat dat nodig is. Ik zou alles wat ik bezit willen geven als ik maar ongedaan kon maken wat jij hebt moeten meemaken, kind. Alles, werkelijk alles. Maar je bent een volwassen vrouw en ik weet heel goed dat je in staat bent om op jezelf te passen. Dat ga je toch wel doen?'
Ik knikte. 'U hoeft niet bang te zijn, ik haal geen gekke dingen uit. Ik wil verder leven, ik wil het in ieder geval proberen. Maar ik kan nog niet terug naar...'
Ze drukte een hartelijke kus op mijn voorhoofd. 'Ik begrijp het wel,' zei ze nadrukkelijk. 'Ik zou precies hetzelfde doen. Maar denk eraan dat er voor jou altijd plaats is in de herberg.'
Ze sloeg haar armen om me heen en wiegde me een beetje heen en weer. Ze rook naar zoete parfum.
Tanny en Jesper reageerden enthousiast. Toen ik een beetje aarzelend vertelde dat ik geen ervaring had als serveerster wuifden zij dit weg. Geen enkel punt, alles was te leren, volgens hen. Ze waren ervan overtuigd dat ik handig genoeg was. Ik vroeg me af hoe ze in hemelsnaam op dat idee kwamen. Mijn hele lijf stond strak van de spanning, mijn handen trilden voortdurend. Ik zag mezelf al hele ladingen kop en schotels op de grond laten kletteren. Waar begon ik aan?
Boven de bar was een kamer met kitchenette, daar kon ik wonen. Door het open raam hoorde ik het ruisen van de zee. Dat geluid maakte me rustig.
Ik bleef de laatste dagen nog samen met zuster Meyer en op een avond kwam de gerant van het hotel vertellen dat er telefoon voor mij was uit Nederland. Ik verstijfde van schrik. Zuster Meyer duidde dat ik moest blijven zitten en ze liep met de gerant mee naar de balie.
Toen ze terugkwam had ze een verbaasde blik op haar gezicht. 'Dat was je schoonmoeder,' zei ze op een toon alsof ze het zelf niet kon geloven. 'Die begreep er niets van dat jij vakantie vierde terwijl je man net dood is.'
Ik staarde haar aan.
'Maak je er niet druk om,' adviseerde zuster Meyer. 'Ze is ook een beetje de kluts kwijt, moet je maar denken. Tenslotte was het haar zoon.'
Maar de volgende avond werd er opnieuw gebeld en dit keer kwam ze minder begripvol terug. 'Nu maakt ze het toch een beetje te bont,' zei ze, duidelijk geïrriteerd. 'Alsof jou iets te verwijten valt. Gelukkig kwam je schoonvader tussenbeide, anders had ik opgehangen.'
Toen mijn schoonmoeder de laatste avond van de vakantie weer bleek te bellen liet zuster Meyer zeggen dat we al vertrokken waren.'Ik zal thuis eens ernstig met haar praten,' besloot ze. 'En ik vertel haar niet dat jij hier bent gebleven. Ik vertel het aan niemand anders dan je moeder, dan kan je niet worden lastiggevallen. Goed?' Ik stemde toe.
Zuster Meyer zat een tijdje bedachtzaam voor zich uit te kijken. 'Ik word er kwaad van,' zei ze. 'Ik word razend van zulke telefoonterreur.'