30
Ik heb het scenario zorgvuldig bedacht. Minstens vijfentwintig kilometer fietsen terwijl je niet getraind bent betekent zadelpijn en zwieberbenen. Als je dan op de plaats van bestemming de eerste moeheid van je af laat glijden onder een hete douche, daarna uitgebreid gaat eten en een paar stevige glazen wijn achteroverslaat, word je lekker los in het hoofd en kun je gemakkelijk in slaap komen en diep en droomloos slapen.
Het verloopt exact zoals ik gedacht had. Het eten is heerlijk, de wijn smaakt goed en de stemming is uitstekend. Hans en Herman zijn gezellige kerels, die met veel humor over hun ervaringen in hun advocatenpraktijk vertellen. Ze noemen geen namen van cliënten en ze hebben het vooral over de zaken die voor vreemde situaties zorgden tussen hen als partners. Die twee zijn duidelijk behoorlijk aan elkaar gewaagd.
Ik voel me rozig worden en krijg slaap. 'Het wordt bedtijd,' kondig ik aan. 'Voor mij, althans.' Ik sta op.
Petra wuift in mijn richting. 'Ik ga zo ook naar boven,' zegt ze. 'Als mijn glas leeg is.'
Ik groet de anderen en loop de trap op. Ik verlang naar mijnbed. Dit wordt heel lekker slapen, vannacht. Ik voel het. Slapen zodra mijn hoofd het kussen raakt. Diep en droomloos.
Het inslapen lukt, alleen het droomloze is niet vol te houden. De droom van deze nacht heb ik al vaker gehad. Ik droom het verhaal dat de buren me vertelden. Ik kijk door hun ogen naar mezelf en zie dat ik in de achtertuin van een van mijn buren verschijn.
Ik wankelde de tuin in, werd me later verteld. Ik wankelde en leek een geestverschijning door mijn lijkwitte verwrongen gezicht en holle, starende ogen. De buren hadden een tuinfeest met een barbecue georganiseerd omdat ze tien jaar getrouwd waren en samen zeventig werden. Iedereen uit de straat was er, behalve Onno en ik. Ik moest werken en had beloofd om na mijn werk nog even langs te komen.
Onno voelde zich niet goed. Hij was in die periode regelmatig heel erg somber. Hij was ervan overtuigd dat hij een ongeneeslijke ziekte had en kon niet accepteren dat het volgens onze huisarts alleen maar inbeelding was. Hij had het idee dat de hele wereld zich tegen hem keerde. De bewijzen waren zo duidelijk als ze maar konden zijn, was zijn stellige overtuiging. Hij viel vaak, struikelde steeds en verloor op de vreemdste momenten zijn evenwicht. En hij kwam van het ene op het andere moment in een totaal andere stemming terecht.
Zijn wisselende stemmingen maakten het onmogelijk om te blijven werken. Hij had concentratiestoornissen en werd woedend om de meest onbenullige zaken. Die woede trok dan meestal wel snel weer weg maar de notaris voor wie Onno werkte wilde niet dat de cliënten in zo'n ongewisse situatie verzeild raakten. Eerst liet hij Onno nog administratieve klussen afhandelen maar toen er een paar keer ernstige fouten in aktes waren geconstateerd vertelde de notaris dat het hem beter leek als Onno zich ziek meldde en niet meer op kantoor verscheen. Onno verviel daarna een tijdje in een apathische stemming en bleef dagen op bed liggen. Nadat hij van de huisarts nieuwe medicijnen had gekregen verbeterde zijn stemming en werd hij weer actiever. Maar hij had het minstens één keer per dag over doodgaan.
Hij was ervan overtuigd dat hij leed aan de ziekte Chorea van Huntington. Toen hij dat voor de eerste keer hardop zei, schrok ik me wild. Chorea van Huntington? Dat klonk niet goed. Ik dook in mijn studieboek over neurologie en zocht het op. Ik herinnerde me een jonge man die aan deze ziekte leed en die ik verpleegde toen ik mijn stage neurologie deed. Hij was in het eindstadium. Ik werd misselijk bij de herinnering.
Het was een erfelijke aandoening, las ik, die bepaalde delen van de hersenen aantast. De eerste symptomen openbaren zich meestal tussen het vijfendertigste en vijfenveertigste levensjaar maar kunnen ook eerder of later optreden. Zij uiten zich in onwillekeurige bewegingen die langzaam verergeren, verstandelijke achteruitgang en een verscheidenheid aan psychische symptomen. De ziekte leidt gemiddeld na een achttiental jaren tot de dood van de patiënt, veelal door longontsteking die wordt veroorzaakt door verslikken.
Onno verslond alles wat hij kon vinden over de ziekte die hij meende te hebben en hij vertelde me dat hij niet van plan was om het eindstadium te bereiken. Ik geloofde niet dat hij Chorea van Huntington had. Iets in mij ontkende dat Onno aan deze ziekte leed. Maar ik kon niet precies zeggen waar ik dat op baseerde. Ik wilde het niet zeggen. Ik wilde dat Onno me vertrouwde en dat hij ervan overtuigd was dat ik hem zou helpen. Dus ik lette er angstvallig op dat mijn mening niet leek op afwijzing of op ongeloof. Ik probeerde te sussen, gerust te stellen en de hoop op herstel overeind te houden. Het kwam volgens mij allemaal omdat hij zich te veel zorgen maakte en daardoor het zicht op de realiteit verloor. Maar ik kon praten als Brugman. Hij was er niet van te overtuigen dat hij alleen geestelijk ziek was. Hij bleef apert weigeren om in therapie te gaan. Hij liet zich niet gek praten, beweerde hij. Zijn moeder
en zijn tante steunden hem. Hij zocht geen steun bij zijn vader.
Alles wat hij zei concentreerde zich op de ziekte Chorea van Huntington. 'Weet je wat me te wachten staat?' vroeg hij me. 'Weet je dat? Ik kan straks niet meer lopen, ik word waarschijnlijk zwaar dement en weet van voren niet meer dat ik van achteren leef. Niemand gelooft me als ik zeg dat ik een ziekte heb. Ook al zie je niets op een ecg, dat betekent niet dat er niets aan de hand is. Ik wankel, ik struikel, ik val, ik kan mijn eigen spieren niet beheersen. Allemaal psychisch, zeker? Jij gelooft me ook al niet. Het loopt helemaal verkeerd af. Denk je dat ik daarop ga wachten?'
Hij was boos, woedend, razend. Schopte tegen muren en deuren, raasde en tierde. Hij verzon allerlei manieren waarop hij zelfmoord zou kunnen plegen. Maar hoe kwaad hij ook was, hoe hij ook tegen me schold en me soms zelfs bedreigde, hij heeft nooit, op geen enkele manier iets dreigends in de richting van de kinderen gezegd. Nooit. En het is ook nooit in me opgekomen dat hij de kinderen iets zou aandoen.
<Alle buren zijn er. Ze hebben gedronken, dat hoor ik al vanuit de verte. Er wordt gelachen en gezongen, een beetje gegild. Het is donker op het pad dat achter de tuinen langs loopt maar in de tuin waar het feest wordt gegeven hebben ze enkele fakkels aangestoken en er hangen ook een heleboel lampionnen. Mijn benen strompelen op het licht af. Er is iets met mijn voet. Ik hoor wel mensen maar ik zie ze niet. Ik zie alleen twee kleine meisjes in hun bedjes liggen. Doodstil, zonder te ademen. Met halfopen oogjes waaruit de schittertichtjes voor altijd verdwenen zijn.
Opeens schreeuwt er iemand die blijkbaar vlak naast me staat.
'O god, Marijke, wat is er met je? Waar is Onno? Wat is er gebeurd'?'
Ik begin te gillen.