23
Er hangen slingers in de hal. John vraagt zich af of hij het wel goed ziet. Slingers? Vijf dagen nadat zich hier een verschrikkelijk drama heeft voltrokken?
‘Wat is er aan de hand?’ informeert hij bij Judith, die voor de receptiebalie staat.
Die zucht eens diep. ‘Vaste prik als er iemand negentig wordt, slingers in de hal. En als ze honderd worden is het nog erger. Dan vind je ook slingers in de lift en op de etage waar het slachtoffer woont. Orders van Ageeth.’
‘Het leven gaat door,’ constateert John.
‘Wat je zegt. Je zou de bewoners eens moeten horen als je geen slingers ophangt voor een negentigjarige. Dat gaat echt vóór een verbrande medebewoonster.’
‘Zie je er daarom zo mooi uit?’ Judith heeft een prachtige roze jurk aan met daaroverheen een zwart jasje van glanzende stof. John ziet dat ze een kleur krijgt.
Dank je, dit is van de vorige kerst.’ Ze loopt naar de deur van de kapsalon en bekijkt haar spiegelbeeld in de glazen deur. ‘O, dat vergeet ik bijna te zeggen. Guus vroeg of je eerst even langs de jarige bewoner wilt gaan. Er is iets mis met zijn televisie. Het is meneer Van der Steen, hij woont op nummer 62, de vierde etage.’
John loopt direct door naar de lift.
‘Leuk dat je iets zei van mijn kleren,’ hoort hij Judith nog roepen voordat de liftdeur achter hem sluit.
Op de kamerdeur van meneer Van der Steen prijkt een feestelijke strik met breed uitlopende linten. John belt aan, maar het enige wat hij hoort is een enorme herrie achter de deur. Er dreunt luide muziek door de kamer en ook nadat John nog een keer diep de belknop heeft ingedrukt, gebeurt er niets. Hij maakt de deur voorzichtig open en schreeuwt in het halletje of er iemand is. Er komt een grote man tevoorschijn met een glanzende kale schedel, waar een witte krans haren omheen zit. Hij heeft een opvallend grote paars-rode neus en handen zo groot als kolenschoppen, ziet John na een snelle blik op de figuur die voor hem staat. Hij steekt zijn hand uit naar de man.
‘Allereerst van harte gefeliciteerd,’ begroet hij meneer Van der Steen met een zo luid mogelijke stem. ‘Ik hoorde dat u vandaag negentig bent geworden. Dat zou ik u niet geven.’
‘Maar ik ben het wel,’ antwoordt de man, terwijl hij naar de radio loopt en hem zachter zet. ‘Wie had ooit gedacht dat ik dit zou halen? Ik ben zevenentwintig jaar geleden al opgegeven. Kanker aan mijn darmen; de dokter zei met een doodgraversstem dat hij niets meer voor me kon doen en dat ik mijn zaken moest gaan regelen. Nou, dat heb ik gedaan. Beter te vroeg dan te laat, moet je maar denken.’ Hij grinnikt. Je moet eigenlijk nooit geloven wat die dokters zeggen. Je kunt het beste naar je eigen lijf luisteren, dat heb ik in ieder geval gedaan. Ik voelde toen heel goed dat ik nog niet doodging, maar ik keek wel uit om het te zeggen. Dan vinden ze je namelijk een betweter en dan gaan ze je behandelen alsof je een patiënt bent die niet tot tien kan tellen. Ze hebben me nog wel opengesneden en een nieuwe darmuitgang aangelegd. Ik heb nu al die jaren al een zak op mijn buik zitten waar het inloopt. Je raakt eraan gewend,’ voegt hij er op een berustende toon aan toe. ‘Maar je begint niets meer met een vrouw. Het werkt niet meer daaronder.’
‘U bent er desondanks negentig mee geworden,’ stelt John vast. De man intrigeert hem. Hij zou uren naar hem kunnen luisteren.
‘Wat je zegt. Maar voor mij had het niet gehoeven. Niet dat ik levensmoe ben of zoiets. Ik pluk de dag. Nog steeds. Maar als het afgelopen zou zijn, was het ook goed. Je leeft hier tussen oude mensen, ze mankeren allemaal wel iets. Maar denk je dat ze zich voor elkaar interesseren? Vergeet het maar rustig. Ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken. Je weet soms niet wat je hoort, het gaat alleen over henzelf. Ze hebben allemaal de oorlog meegemaakt en denk je dat ze er iets van geleerd hebben? Welnee. Dat zit elkaar de hele dag te beloeren, te bespioneren, te bekritiseren en jaloers te zijn. Zeg nou zelf, wat valt er eigenlijk jaloers te zijn als je billen en je borsten alleen nog uit vel beslaan en je elke avond je tanden in een bakkie moet leggen? Oude mensen zijn zo lelijk, man, ik bedoel ook mezelf. Wat waren we mooi in onze jonge jaren en wat jammer dat we het ons toen niet realiseerden.’ Hij bekijkt John aandachtig. ‘Jij zult nog wel geen last hebben van gebrek aan belangstelling. Geniet er maar van, het is gauw genoeg voorbij.’ Zijn woorden klinken eenzaam.
John zou hem willen troosten. ‘Ik ben gestuurd door Guus de Wolf, er zou iets aan de hand zijn met uw televisie.’
‘Dat is waar ook. De zenders zitten opeens door elkaar heen. Ik heb het ding pas een week en ik had het eerst goed voor elkaar. Maar ik heb waarschijnlijk toch iets fout gedaan. Er zit wel een handleiding bij maar die is in het Engels. Ik snap dat niet, dat het allemaal in het Engels moet. Ik spreek wel een beetje Engels, hoor, maar ik kan het niet lezen.’ Hij reikt John de afstandsbediening aan. ‘Hier. Die zul je wel nodig hebben.’
‘In welke volgorde wilt u de zenders hebben?’
‘Eerst Nederland 1, 2 en 3. De rest maakt me niet uit.’
John is een paar minuten bezig met het instellen en geeft daarna de afstandsbediening aan Van der Steen terug. ‘Als het goed is, zitten ze allemaal weer mooi op een rij. Probeer het maar even.’
Van der Steen klikt de kanalen een voor een aan en meldt opgetogen dat het helemaal voor de bakker is. ‘Ben jij nieuw?’ wil hij weten. ‘Ik heb je nog nooit gezien.’
‘Ik ben een invalkracht, ik werk hier tijdelijk,’ antwoordt John, geheel volgens de strikte instructies.
‘O, je bent zeker een alto. Een alternatief gestrafte, bedoel ik. Die noemen ze hier onder elkaar alto’s, wist je dat niet?’
John weet een ogenblik niet goed hoe hij hierop moet reageren.
‘Het geeft niet, ik weet hoe het werkt. De bewoners mogen er niets van weten. Ze denken dat we allemaal aftakelen en dat we niets meer in de gaten hebben. Er zitten er hier inderdaad een stel die zo stom zijn als het achtereind van een varken, maar dat waren ze hun hele leven al, als je het mij vraagt. Dat heeft niets met de ouderdom te maken. Wat heb je eigenlijk gedaan? Of mag je daar niet over praten?’
‘Ik mag daar inderdaad geen mededelingen over doen,’ geeft John toe. ‘Maar het is niets ernstigs.’
‘Maak je niet druk, jongen, je bent al veroordeeld, daar ga ik niet opnieuw aan beginnen. Ik ben mijn hele leven vertegenwoordiger geweest en ik kan je vertellen dat je daar veel mensenkennis mee opdoet. Ik zie in één oogopslag wat voor vlees ik in de kuip heb; mij maakt niemand meer iets wijs. Het zit wel snor met jou, dat had ik direct in de gaten toen je binnenkwam.’
‘Krijgt u nog bezoek vandaag?’
‘Bezoek? Iedereen die in aanmerking zou komen, is al dood. En mijn enige kind woont in Canada.’
John weet even niet wat hij moet zeggen.
Meneer Van der Steen wrijft met zijn vingers over zijn kale hoofd. ‘We hebben hier net brand gehad. Dat wandelende weerbericht is daarbij omgekomen. Wat denk jij: zou iemand haar in de fik hebben gestoken?’
John deinst terug van de vraag. ‘Dat is niet in me opgekomen,’ zegt hij. ‘Dat meent u toch niet serieus?’
‘Toch wel. Jij weet niet half wat hier gebeurt.’ Meneer Van der Steen wil nog meer vertellen, maar hij wordt gestoord door het geluid van de bel. Hij loopt naar de deur en laat Guus binnen.
‘Ik wilde net naar beneden komen,’ zegt John.
‘Loop direct even door naar de kamer van mevrouw Vos. Er is een schilderij van de muur gevallen. Boor een nieuw gat en gebruik een stevige plug. Daarna zie ik je wel in de keuken.’ Guus draait zich om en loopt weg.
‘Je moet je niet als een voetveeg laten behandelen,’ adviseert meneer Van der Steen. ‘En zeker niet door dat pedante mannetje dat voost met alles wat beschikbaar is.’