*
Lieve Ageeth,
Je klonk heel onaardig toen je die boodschap insprak. Dat neem ik je kwalijk. Doe dat niet nog een keer.
Mevrouw Groot is wijlen. God hebbe haar ziel. Het was waarschijnlijk geen slecht mens. Het was alleen een lastig oud mens, net als mevrouw Wan Lieshout en meneer Wan der Steen. Ze waren allemaal zo onverbeterlijk nieuwsgierig. Maar ook opdringerig, achterdochtig en gluiperig. Ze hadden zich er niet mee moeten bemoeien, me niet moeten intimideren, niet moeten gaan dreigen.
Mevrouw Groot was de oma van het hele huis. Een vrouw die de indruk wekte dat er geen greintje kwaad in haar zat. Maar ik ontdekte dat er achter haar eeuwige glimlach en vriendelijke gebaren een onbetrouwbare adderbak school, een wolf in schaapskleren.
Ze betrapte me toen ik mijn tiende brief aan jou schreef. Ik zat achter mijn computer en had niet in de gaten dat er iemand achter me stond. Dat oude wijf besloop iedereen, ze was nog erger dan Wan Lieshout en Wan der Steen. Ik schrok me een ongeluk toen ik haar aanwezigheid ontdekte en ik had haar ter plekke willen uitschakelen toen ze op een treiterige manier een paar zinnen herhaalde die ze op mijn beeldscherm kon lezen. Misschien had ik haar laten lopen, als ze niet had gezien aan wie de brief gericht was. Maar dat zag ze wel. Ik moest haar elimineren. Wet kon niet anders, Ageeth. Ik deed het voor jou.
Voor ons.
Ik kon geen nieuw ongeluk bedenken en ik moest het anders aanpakken dan de vorige keren. Ik wist dat ik niets aan het toeval meer kon overijlen. Wat een geluk dat haar appartement op de eerste etage lag en ook nog vlak naast het trappenhuis. Ik nam de trap en wachtte haar op in haar kamer. In een van de laden van haar keukenblok vond ik een lekker scherp fruitmesje. Dat leek me een geschikt middel om de slagaders van fragiele polsen mee door te snijden.
Mevrouw Groot heeft niet eens de gelegenheid gehad om het licht in de kamer aan te doen toen ze binnenkwam. Ik greep haar van achteren vast. De schrik zorgde ervoor dat ze bijna verlamd in mijn armen hing. Ze haalde piepend adem en het was een koud kunstje om haar naar de badkamer te slepen, een washand over mijn rechterhand te schuiven en haar polsen door te snijden. Ze schreeuwde niet, ze stribbelde niet tegen, ze heeft nauwelijks beseft wat haar overkwam. Er was wel veel bloed, er zaten spetters tot aan mijn ellebogen. Mijn trui is verpest, dat was het enige wat tegenviel.
Toen ik terugliep naar mijn kantoor, was ik voor de eerste keer bang om gesnapt te worden. Maar ik kwam niemand tegen en ik heb de trui snel in de draagtas van de C1000 gestopt, die klaar lag om boodschappen te doen. Je begrijpt dat er van boodschappen doen geen sprake meer was.
Mevrouw Groot had me niet moeten besluipen. Alles is haar schuld.
Iedereen zal verrast zijn door haar zelfmoord. Ik verwacht dat sommige mensen haar wens om te sterven zullen betwijfelen. Daarom ga ik tussen neus en lippen door nu en dan iets zeggen over de sombere stemmingen die ik wel eens bij haar opmerkte. En ik zorg ervoor dat van nu af niemand ook maar enig idee kan krijgen over wat ik voel voor jou en wat ik wil met jou.
Ik ben uitgemoord.
Tenzij…
Kus