60
Leon Langenhout heeft zich in het kantoor van Guus geïnstalleerd. Hij nodigt John vriendelijk uit om plaats te nemen. ‘Ik hoorde van Guus dat je hier werkt vanwege een taakstraf,’ begint hij. ‘Mishandeling van een klant die er met geld uit de kas vandoor ging. Raak je vaker betrokken bij vechtpartijen?’
‘Dit was de eerste keer in mijn leven, ik ben geen vechtersbaas. Nooit geweest.’
‘Hoe ontdekte je dat de secretaresse dood was?’
Nancy liep naar het kantoor van de directeur. Ik hoorde haar gillen en rende naar haar toe. Toen zag ik de secretaresse.’
‘Is je iets opgevallen in de kamer?’
John denkt na. ‘Nee. Maar ik heb eerlijk gezegd niet goed rondgekeken. Ik heb alleen dat lichaam gezien.’ Hij slikt. En nog eens.
‘Wanneer heb je haar voor het laatst gesproken? Had je contact met haar?’
John blijft Leon recht aankijken. ‘Ik heb haar in de namiddag voor Kerstmis voor het laatst gesproken.’ Hij probeert niet meer aan de dode Judith te denken. ‘Ik kan het maar beter meteen vertellen, denk ik, voordat je het uit de wandelgangen hoort. Ik ben woedend die kamer uitgekomen.’
‘Waarom was je woedend?’
‘Ze viel me lastig en ik was daar niet van gediend.’
‘Wat moet ik me voorstellen bij lastigvallen?’
John aarzelt. Wat gaat hij vertellen? Hij moet niet op glad ijs terechtkomen. ‘Ze wilde seks met mij. Ze had te veel gedronken tijdens de kerstborrel en zat in de kamer van de directeur. Ze was echt stomdronken.’ Hij ziet dat Leon hem opeens aandachtig aankijkt. ‘Ik hapte niet en ze werd onaangenaam. Ik was moe. Ik werd razend op haar en ben de deur uitgelopen. Ze schreeuwde me na dat ik een smerige crimineel was en dat ze mijn ballen doormidden zou bijten.’
Leon knikt bedachtzaam. ‘Zo. En wat riep jij toen?’
‘Ik riep: val dood. En niet bepaald zachtjes. Dat zal goed in huis te horen zijn geweest.’
‘En daarna? Wat deed je daarna?’
‘Daarna ben ik naar de kerstsamenzang bij de watertoren gegaan. En van daaruit ben ik naar huis gereden. Ik woon in Amsterdam.’
‘Rechtstreeks?’
‘Ja.’
John vraagt zich af of hij toch beter kan vertellen dat hij nog is teruggereden naar De Zeemeeuw. Maar dat zou hem verdacht kunnen maken. Hij besluit zijn mond te houden.
‘Heb je met de kerstdagen gewerkt?’
‘Ja, allebei de dagen. Van halfacht tot vier.’
‘Is de secretaresse toen gesignaleerd?’
‘Niet in de keuken en voor zover ik weet ook niet in huis.’
Leon zit even na te denken. ‘Weet je of er nog andere mensen in huis zijn die dergelijke voorstellen van haar hebben gekregen?’
John haalt zijn schouders op. ‘Ik blijf zo ver mogelijk uit de buurt van al het geklets hier in huis. Ik weet van niets.’
‘Dat hoorde ik anderen ook al zeggen. Er wordt hier nogal gekletst. Is dat een gewoonte in zulke huizen?’
‘Ik zou het niet weten. Ik ben nooit in andere huizen geweest. En na volgende week hoef ik er ook niet meer te komen.’
‘Wanneer zit je taakstraf erop?’
‘2 januari.’
‘Nog even over je opmerking tegen de secretaresse dat ze dood kon vallen. Voelde je de neiging om haar aan te vliegen?’
‘Totaal niet. Ik moest er niet aan denken om haar aan te raken.’
Dat is een waarheid als een koe. John besluit ter plekke dat hij niemand maar dan ook werkelijk niemand iets zal vertellen over wat Judith tegen hem heeft gezegd. Hij verwacht dat Nancy ook geen verdere mededelingen doet. Die leek oprecht beschaamd te zijn over haar loslippigheid.
‘Het is dus goed mogelijk dat iemand heeft gehoord wat je riep toen je het kantoor verliet?’
‘Zeker weten.’
Leon zegt dat hij voorlopig geen verdere vragen heeft.
‘Er komt een lijkauto aan,’ meldt Nancy. John zit met Guus en Gerlof in het restaurant. Hij ziet dat Ageeth ook binnenkomt. Ze wenkt hen.
Ze lopen de hal in. Twee mannen laden een brancard uit en komen in de richting van de voordeur. De mannen worden door Leon doorgelaten. De agent die voor de deur op wacht stond loopt met hen mee naar de kamer van Ageeth.
John kijkt recht voor zich uit en hoopt dat dit snel voorbij zal zijn. Hij is moe en verlangt naar een warm bad. En naar zijn bed. Hij wil slapen en zo veel mogelijk uren niet weten wat hier allemaal gebeurt.
Het lichaam van Judith is stevig ingepakt in zwart zeil en vastgesnoerd met drie riemen. De brancard wordt door de hal in de richting van de voordeur gereden. Alle aanwezige personeelsleden lopen er achteraan. Er heerst een doodse stilte in de hal. De gezichten staan strak. Als de deur opengaat, komt er een ijzig aanvoelende wind naar binnen vliegen.
John heeft de indruk dat sommige verzorgenden nadrukkelijk naar hem kijken. Hij controleert zo onopvallend mogelijk of er iets aan de hand is met zijn kleding. Er wordt gefluisterd.
De mannen duwen de brancard tot dicht bij de achterkant van de auto en schuiven hem behendig op een rail die door de openstaande achterklep te zien is. Het onderstel klikt geruisloos in elkaar. De mannen maken een lichte buiging in de richting van het dode lichaam en sluiten de klep.
Hij heeft hier nog nooit over nagedacht en schrikt van wat hij zich plotseling afvraagt. Is het lichaam van zijn moeder op dezelfde manier afgevoerd naar het uitvaartcentrum? Op een brancard, verpakt in zwart zeil? Hij houdt zijn adem in.
Langzaam rijdt de lijkwagen weg. Niemand zegt iets.
John kijkt naar de lucht.
Natuurlijk stonden ze er al, maar niemand heeft op hen gelet. De mensen van sbs6 en de krant vliegen op de groep personeelsleden af. Er worden foto’s gemaakt. Leon ziet het gebeuren vanuit de hal. Hij loopt naar buiten en gebaart naar Guus dat hij de pers te woord zal staan. ‘Komt u maar mee. Ik zal u een korte verklaring geven,’ hoort John hem zeggen. De hele groep volgt hem naar de kamer van Guus.
‘Wordt de kamer van mevrouw Vos nu snel schoongemaakt?’ vraagt de receptioniste aan John.
Hij haalt zijn schouders op.
‘De kamer blijft voorlopig afgesloten,’ is het korte antwoord van Guus. ‘De hele gang, trouwens.’
‘Waar moet zij dan werken? En waar moet Gerlof werken?’
‘Ik denk dat we momenteel wel iets anders aan ons hoofd hebben dan ons druk maken over waar we kunnen werken,’ valt Gerlof haar aan. Hij lijkt boos te zijn. ‘Allemachtig, wat kan het jou nu schelen waar wij moeten werken?’
John vraagt zich af waarom niemand de receptioniste gewoon naar huis stuurt. Ze begint spontaan te huilen. ‘Ik zie haar steeds in die stoel liggen,’ snikt ze. ‘Ze heeft hier gewoon vier dagen dood gelegen en niemand heeft haar gemist. Ze was zo eenzaam. Ik vind het verschrikkelijk.’
‘Het is ook verschrikkelijk,’ geeft Gerlof toe.
‘Je hebt haar helemaal niet zien liggen,’ snauwt Guus.
John kijkt naar de grote klok in de hal. Zou het ooit vier uur worden?