74
De receptioniste komt tegelijk met Ageeth het verzorgingshuis binnen en verontschuldigt zich uitgebreid voor het feit dat ze zich gruwelijk heeft verslapen. ‘Dat is me nog nooit gebeurd. Nancy belde me wakker. Neem me alsjeblieft niet kwalijk.’
Ageeth probeert haar gerust te stellen. Ze wenst haar een gelukkig nieuwjaar en krijgt als antwoord twee armen stevig om haar heen en drie dikke zoenen. Er lopen verschillende bewoners in de hal en Ageeth drukt ze de hand. De vrouw die op oudejaarsdag nijdig de grote zaal verliet, komt er ook aan. Ze wenst De Zeemeeuw een minder luguber jaar toe dan het vorige. De zure trek om haar mond spreekt haar wens stevig tegen.
‘Ik heb voor vanmiddag een van de oproepkrachten mogen inzetten van Guus,’ meldt de receptioniste. ‘Ik wil graag mee naar de crematie.’ Ze heeft tranen in haar ogen. ‘Ik kan nog steeds niet geloven dat Judith dood is. Maar Nancy heeft zelf verteld…’ Ze schudt haar hoofd. ‘Mijn man zegt dat ik het moet vergeten. Ik moet het beeld wissen. Niet meer aan denken, er niet meer over praten. Toch is dat vreemd. Het voelt niet goed om Judith niet meer te noemen.’
‘We kunnen wel over haar blijven praten,’ probeert Ageeth haar te troosten. ‘Misschien is het verstandig om haar te herinneren zoals ze was. Ze zag er altijd goed uit, ze was meestal vrolijk, ze hield van haar werk. Dat beeld is een mooie herinnering.’ Ze hoopt dat ze overtuigend klinkt. Ze wijst naar de balie.
‘Is deze stapel post echt voor mij? Daar ga ik me dan eerst eens doorheen werken. Ik neem een kan koffie mee. Wil je me het komende uur niet storen?’ Ze loopt de gang in. Om elf uur wordt ze in de grote zaal verwacht voor de nieuwjaarstoost met de bewoners. Ook al is vandaag de dag dat Judith wordt gecremeerd, de champagne moet vloeien. Gerlof had er moeite mee; hij stelde voor om de toost later in de week te houden. Maar Guus waarschuwde voor extra onrust, onnodige onrust. Je moet vaste rituelen in een verzorgingshuis niet doorbreken, meende hij. Ageeth vond dat hij gelijk had en heeft toegegeven.
Het is een bizar idee: het glas heffen en elkaar gezondheid, voorspoed en geluk wensen en een paar uur later naar het crematorium gaan om iemand die er jarenlang bij hoorde de laatste eer te bewijzen.
Ze legt de stapel post op de grond om de deur van haar kantoor te openen. Als ze binnen is, geeft ze de deur een zetje met haar voet. Hij valt met een harde klik in het slot. Ze rilt, maar niet van de kou. Ze ontdekt dat het warm is in haar kamer. Toch weet ze zeker dat ze de verwarming laag heeft gezet toen ze op 31 december vertrok. Iemand heeft blijkbaar de radiator al opengedraaid. Nancy, waarschijnlijk. Die heeft de receptioniste uit bed gebeld en zal wel bedacht hebben dat Ageeth in een koud kantoor terecht dreigde te komen. Attent van haar.
Het is schemerig in de kamer, de luxaflex zit nog helemaal dicht. Ageeth laat de post uit haar handen glijden en schikt de enveloppen op haar bureau. Op hetzelfde moment voelt ze iets achter haar rug. Ze schrikt en wil zich omdraaien. Maar ze is niet voorbereid op de handen die haar schouders vastgrijpen en haar voorover op het bureau drukken. Haar vingers graaien naar de rand, op zoek naar enig houvast. Er werpt zich een lichaam boven op haar. Ze voelt haar benen niet meer, haar hele lichaam lijkt verlamd. Ze kan nauwelijks ademen. Het enige wat lukt is kijken. Naar de vreemde hand die iets vasthoudt.
‘Zie je wat dit is?’ fluistert een stem. ‘Kijk maar goed. Echt goud, is het niet? En scherp. Vlijmscherp, als je het mij vraagt. Een uitstekend moordwapen.’
Ageeth staart naar haar eigen gouden briefopener. Ze wil schreeuwen, maar er komt geen geluid uit haar keel. Ze moet blijven ademen. Goed ademen, niet gaan hyperventileren. Haar hart knalt bijna uit haar borstkas, het zweet staat in haar handen. De scherpe kant van de briefopener ligt tegen haar hals. Het gewicht van haar belager drukt zwaar op haar rug. Er glijdt een hand langs haar lichaam. Ze krijgt bijna geen lucht. Ze heft haar hoofd op, maar haar gezicht wordt ruw weer op het bureaublad gedrukt. ‘Liggen en stil zijn,’ sist de stem. ‘Je gedeisd houden. Één kik en ik snij.’
‘Je komt hier nooit weg,’ hijgt ze. ‘Je wordt gepakt.’
‘Dat maakt me niet uit. Dan gaat de staat lekker voor me zorgen. Hoef ik niets meer, werk ik nooit meer. Een geweldig vooruitzicht.’
Ze voelt een wrijvende beweging over haar billen.
Dus hij is de man die haar brieven stuurde. Ze heeft zich vergist, ze kwamen niet van Judith. Hoe is het mogelijk dat ze nooit aan hem heeft gedacht?
Ze heeft wel degelijk aan hem gedacht, maar het idee was te ongeloofwaardig. Te vreemd, te ver van haar eigen gevoel verwijderd. Ze kan zich geen enkele fantasie in zijn richting voorstellen. De gedachte staat haar zelfs tegen.
Er flitsen allerlei beelden door haar hoofd die ze heeft genegeerd. Blikken die ze had moeten begrijpen, gebaren die ze had moeten zien. Woorden die andere dingen zeiden dan die zij wilde horen. De ontdekking maakt haar duizelig.
Ze voelt zijn erectie en haalt diep adem.
‘Jammer voor jou dat ik die taakstraf niet ben. Die had je natuurlijk liever gehad. Hij zit waarschijnlijk te wachten op het moment dat hij wordt vrijgelaten. Dan kan hij direct door naar de volgende uitvaart.’
‘Dat doe je niet. Je vermoordt mij niet.’
‘O nee? En waarom dan wel niet?’
‘Omdat je om me geeft. Dat heb ik vaak genoeg gemerkt.’ Ze verstart van het geluid dat hij maakt.
‘Maar toch negeerde je me, je nam niet de moeite om het daar eens over te hebben.’
‘Er viel niets te bespreken.’
‘En waarom niet?’ Er zit een waarschuwing in zijn stem.
Ze zwijgt.
‘Daar krijg je spijt van.’ Hij trekt haar met zijn vrije hand naar achteren, tot ze weer staat. Daarna duwt hij haar in de richting van het raam en dwingt haar op de grond te gaan zitten. De scherpe zijde van de briefopener ligt tegen haar keel.
‘Doe dat ding alsjeblieft weg,’ smeekt ze. ‘Ik beloof je dat ik niet zal schreeuwen. En ik zal ook niet proberen te vluchten.’
Hij is achter haar gaan zitten en spreidt zijn benen om haar dijen. ‘Het lijkt wel een lemmet, vind je niet? Heb je je eigenlijk wel eens gerealiseerd hoe gevaarlijk dit ding is?’
Ze haalt zo onopgemerkt mogelijk diep adem. Maar hij merkt het. De briefopener ligt direct weer tegen haar keel. ‘We gingen toch niet schreeuwen, zei je?’
‘Wat wil je?’ hijgt Ageeth.
‘Ik was ervan overtuigd dat ik je eerst stevig wilde nemen. Maar ik denk dat ik toch liever wil praten. Je moet weten waarom je eraan gaat. Je zult horen wat je liet lopen. Je gaat spijt krijgen dat je niet beter nadacht, dat je me negeerde.’ Hij ademt zwaar; ze voelt de lucht die hij uitademt. ‘Ik heb goed geoefend met dit gouden erfstuk. Het ding is dus echt vlijmscherp. Maar ik legde het terug, ik wilde het je niet onthouden. En je jasje heb ik ook netjes teruggebracht. Ik leende het alleen even om je te kunnen ruiken, om je geur in me op te nemen en alvast iets van jou op mijn lijf te voelen.’ Hij grinnikt. ‘Ik heb me afgetrokken op het deel waar je borsten zitten, maar ik heb het netjes schoongeveegd.’ Zijn lippen beroeren haar oor. ‘Het had zo mooi kunnen zijn,’ fluistert hij.