13. Zout

Ailinn werd wakker van een schurend geluid. Ze opende haar ogen en staarde omhoog naar een vaalblauwe lucht. Ze probeerde in beweging te komen en maakte met haar onhandige, verstijfde pogingen Elm wakker.

‘Huh?’ zuchtte Elm verward. Hij tilde een arm op en liet die weer vallen, wat een plonzend geluidje veroorzaakte. Hij fronste zijn wenkbrauwen. Moeizaam kwam hij op één elleboog overeind. Hij bevoelde zijn doorweekte kleding en keek met een vies gezicht naar zijn bleke, opgezwollen voeten die in een diepe plas water lagen.

Nu ging ook Ailinn rechtop zitten. Ze kneep het water uit de mouwen van haar jak.

Elm volgde haar bewegingen met zijn ogen en stamelde na een poosje: ‘Waarom is alles nat? Is de boot lek? Of heeft het geregend?’

‘Nee, geloof het niet.’ Ailinn leunde over de rand van de boot. ‘Hé... zand,’ zei ze verbaasd.

‘Watte?’

Ailinn wees. ‘We zijn niet meer op zee.’

Elm schepte wat water uit de boot op en plensde dat in zijn gezicht. Plotseling werden zijn ogen groot. Hij schepte meer water op en bracht dat naar zijn verdroogde lippen.

Ailinn staarde naar hem. Ze zag wel wat hij deed, maar leek het niet te begrijpen.

‘Niet zout,’ zei Elm tussen zijn haastige slokken door. ‘Zoet!’

Ailinn schudde haar hoofd. Elm had vast ook koorts, net als zij met haar rare dromen.

‘Drink!’ zei Elm, en hij stompte haar op de arm.

Aarzelend bracht Ailinn wat water van de bodem van de roeiboot naar haar mond. Ze likte eraan. Het smaakte niet zout. Ze nam een slok. En nog een en nog een.

‘Het moet toch geregend hebben!’ riep Elm. ‘Terwijl we sliepen. En we zijn... we zijn... ergens aangespoeld!’ Hij keek om zich heen.

Nu greep Ailinn met een angstig gevoel naar Esha’s hand. De hand voelde ijskoud. ‘Esha, Esha! Wakker worden!’ Ze wierp Elm een bevreesde blik toe.

Elm begon ook aan Esha te rammelen. Toen dat niet hielp, schepte hij water in zijn handen naar haar gezicht en liet het langs haar wangen glijden, langs haar open mond. Hij zocht even om zich heen en vond een van de linnen doeken die in het noodpakket hadden gezeten. Hij hield de doek in het zoete water tot hij doorweekt was, en kneep hem vervolgens beetje bij beetje leeg tussen Esha’s bleke lippen.

Ailinn liet een bang geluidje ontsnappen en paniekerig pakte ze Esha’s armen en schudde haar door elkaar.

Esha kuchte. Ze verslikte zich, begon te hoesten en deed haar ogen open. ‘Ailinn, wat doe je...’ vroeg ze schor, en het klonk licht geërgerd.

Ailinn slikte iets weg. ‘We zorgen dat jij niet doodgaat!’ blafte ze Esha toe.

Dat was voldoende om Esha echt wakker te krijgen. Ze probeerde te gaan zitten. ‘Zijn we er?’ vroeg ze versuft.

Ailinn kon een opgelucht, hinnikend lachje niet onderdrukken. ‘We zijn in elk geval ergens!’

‘We zijn ergens aangespoeld,’ herhaalde Elm nog eens. ‘En het heeft geregend!’

‘We zijn aan land geduwd door het meervolk,’ zei Ailinn. ‘En zij hebben zoet water in onze boot gebracht.’

Elm trok een gezicht naar haar. ‘O, ja hoor.’

‘Ik zweer het, ’t is echt waar.’

Elm lachte en schokte met zijn schouders, alsof hij zeggen wilde: van mij mag je mooie verhalen verzinnen als je dat leuk vindt.

‘Nou, dan geloof je het niet,’ zei Ailinn onverschillig. Ze hees zich aan de rand van de boot overeind en probeerde haar knieën te buigen. ‘Ow... auw!’ Houterig klom ze het bootje uit. ‘Grond onder m’n voeten,’ zei ze tevreden. ‘Zand.’ Ze had niet gedacht ooit nog eens vaste bodem te betreden. ‘Waar zijn we Elm? Is dit Chika?’

Elm klom achter haar aan. ‘Niet een deel van Chika waar ik ooit geweest ben in elk geval.’ Hij trok een bevreemd gezicht. ‘De kusten van Chika zijn rotsachtig. Hier zijn zandheuvels.’

‘Hm, kleintjes maar,’ zei Ailinn. ‘Een soort duinen.’

Het duurde even voor ze in staat waren op onderzoek uit te gaan. Ze dronken nog wat water en moesten voorzichtig wat rekoefeningen doen om hun ledematen weer in beweging te krijgen.

Ailinn begon haar jak uit te trekken. De rechtermouw was doorweekt, ze had op die zijde in het water onder in de boot gelegen. De zon scheen niet fel, maar met wat geluk zou de mouw toch snel drogen. Ze zag de medalle in de zak gloeien als een kooltje in het vuur. Had hij dat voortdurend gedaan? Ze kon het zich niet herinneren. Was ze op zee niet steeds in groot gevaar geweest en had de medalle haar daar niet voor moeten waarschuwen? Ja, nu ze eraan terugdacht, meende ze misschien een bleekblauw schijnsel te hebben gezien onderweg, maar ze kon het evengoed gedroomd hebben. Misschien was het schijnsel al gedoofd toen de medalle de betrouwbare handen van het meervolk aangevoeld had. Waarom verspreidde hij nu dan weer een waarschuwend rood licht, terwijl ze juist vaste grond onder de voeten hadden? Ze legde het korte, bruinfluwelen jasje in het droge zand. Ailinn schokschouderde en haastte zich achter Elm aan, die al bezig was zich tegen een zandheuvel op te worstelen.

Esha bleef bij de boot. Ze voelde zich nog niet in staat om mee te gaan.

Het landschap dat Ailinn en Elm zagen toen ze boven op de zandheuvel stonden, was niet waar ze op gehoopt hadden. Er lagen geen groene heuvels achter de duinenrij. Ze zagen geen weilanden of begroeiing, geen hoeves waar boerenfamilies woonden.

‘Er... er is hier helemaal niks,’ was Ailinn de eerste die hardop durfde uitspreken wat ze beiden zagen.

Ze leken in een woestijn te staan die uit niets anders dan stoffige duinen en bleekgele rotsen bestond. Het enige wat de eentonigheid van het landschap doorbrak, waren wat bladerloze bomen die her en der scheef tegen de wind in geleund stonden. De rotsbodem, waar vreemde scheuren doorheen liepen als barsten in verdroogde klei, bood de bomen waarschijnlijk niet genoeg voeding, en een te droog seizoen had ze het loodje doen leggen.

‘En dat daar?’ Elm wees voor zich uit. Zijn scherpe blik, gewend aan het turen over watervlaktes, had iets anders in het landschap weten te onderscheiden. ‘Dat lijkt wel een huis!’

‘We gaan kijken,’ besloot Ailinn prompt. Ze riep over haar schouder een paar geruststellende woorden naar haar moeder, die wuifde dat ze het goed vond, zolang ze maar niet mee hoefde.

Het was verder lopen dan het vanaf de duintop leek. Maar Ailinn en Elm peinsden er niet over om op te geven, tenslotte was er hier verder niets te beleven. Het enige dat hen onderweg bezighield, was een vreemd, rommelend geluid dat af en toe uit de barsten in het landschap opsteeg. ‘We zitten toch niet op een vulkaan, hè?’ vroeg Ailinn zich bezorgd af. Ze probeerde zich te herinneren wat ze over vulkanen geleerd had. Dat de lava die ze uitspuwden voor een vruchtbare bodem zorgde, dat had ze gelezen. Maar als ze zo eens om zich heen keek, dan was dit zeker een vulkaan die in geen eeuwen meer iets vruchtbaars uitgespuugd had.

Het huis was niet meer dan een hut, wat een behoorlijke teleurstelling was. Vanuit de verte had het nog van alles kunnen zijn: een stal, een woning, iets dat duidde op de aanwezigheid van levende wezens in deze kale omgeving. De houten hut was omringd door een rij zwarte palen. Elm bleef staan. ‘Dit lijkt op een magische schutting, je weet wel zo’n omheining waar je niet doorheen kunt als-ie aanstaat omdat het dan bliksemt tussen de stokken.’

Ailinn knikte, ze kende die dingen wel. In Fortuna lag er zo eentje rondom de gevangenis. Ze hadden daarvoor ooit speciaal de beroemde vuurmagiër mestre Ignis uit Alessa over laten komen om het ding in werking te stellen. Geen gevangene zou de Stroptoren – zoals de gevangenis door de bewoners van Fortuna genoemd werd – ooit nog ongeoorloofd verlaten.

‘Maar waarom ligt er een magische schutting rond een ouwe hut?’ vroeg Elm zich hardop af. ‘Ik denk niet dat-ie nog aanstaat, jij wel?’ Hij keek Ailinn van onder opgetrokken wenkbrauwen onzeker aan. Hij raapte een stokje op en hield dat, met trillende vingers, tussen de palen van de omheining. Er gebeurde niets. Als de schutting in werking was geweest, dan zou het takje nu in een zwartgeblakerd stuk houtskool veranderd zijn. Nu stak Elm een teen tussen de palen, daarna zijn hele voet, een kuit. ‘Ik kan er gewoon doorheen,’ zuchtte hij opgelucht.

Elm sloop eerst maar eens behoedzaam om de houten bouwval heen.

‘Ik weet niet waarom je zo stiekem doet,’ zei Ailinn. ‘Als je het mij vraagt, is hier al in geen jaren meer iemand geweest.’ En ze rammelde aan een halfvergane deur. De deur kraakte en zwaaide open.

‘Het is een soort gereedschapshut,’ constateerde Elm teleurgesteld, toen hij zich langs Ailinn heen als eerste naar binnen drong. Er lagen zeven en pannen, emmers en hamertjes verspreid over de vloer. ‘Hier woont niemand, heeft ook nooit iemand gewoond.’ Hij bleef nog even naar de gereedschappen staan kijken en draaide zich toen om. Hij stapte weer naar buiten en staarde naar het bleke steenlandschap. Tussen de vlakke heuvels lagen ondiepe dalen. Ze leken door weer en wind uitgesleten in de rotsen. Er stond een dun laagje water in, dat aan de randen witte korsten op het steen veroorzaakt leek te hebben. Elm leunde tegen de deuropening en slaakte een ellendige zucht. ‘Zout.’

‘Wat is er zout?’

‘Alles is hier zout!’ Elm gebaarde naar de valleien. ‘Zoutpannen,’ zei hij. ‘Maar op het moment niet in gebruik. Het zal het verkeerde seizoen wel zijn. Er staat water in, misschien is het de regentijd.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dan zal er voorlopig ook wel niemand komen. Waarschijnlijk na een warme zomer pas weer, als het water verdampt is en het zout voor het opscheppen ligt.’ Hij keek Ailinn van opzij meesmuilend aan. ‘Of had jij je nog nooit afgevraagd waar het zout op je eitje vandaan komt?’

Nee, dat had ze inderdaad nooit, maar dat was niet wat haar op dit moment bezighield. Ze keek om zich heen en draaide een heel rondje naar alle windrichtingen. Overal zag ze het geel van het zand en de rotsen. ‘Betekent dat dat er nu dus niemand is? En dat er hier verder niemand woont? Dat er alleen in de zomer een paar werklui komen om wat zout van die rotsen te krabben, en dat hier de rest van het jaar geen moer te beleven is?’ Ze trok een paniekerig gezicht. ‘Zou het erg ver lopen zijn voor we bij de bewoonde wereld komen? Als we maar lang genoeg doorlopen, dan zullen er toch wel weer groene heuvels zijn en boerenhoeves en bomen en dieren en...’ Haar stem stierf weg. Ze durfde Elm niet aan te kijken, want hij gromde iets onduidelijks bij wijze van antwoord. Iets over de uitgestrekte zandvlaktes van Chika, waar hij vandaan kwam. ‘Maar dit is Chika niet, dat zei je zelf.’

‘Ik dacht het niet, nee.’ Elm beet op zijn lip. Plotseling gromde hij weer, nu iets zwakker dan daarnet, een kreunend geluid dat per ongeluk aan zijn lippen ontsnapte.

‘Wat is er?’ vroeg Ailinn meteen.

Elm keek haar aan, maar zei niets. Hij draaide zich om en begon terug te lopen naar het strandje waar ze Esha achtergelaten hadden.

‘Wat is er!’ riep Ailinn nog een paar maal, terwijl ze achter hem aan draafde. Ze sjorde hem aan zijn mouw en bleef aandringen, maar Elm wilde niets meer zeggen.

Esha zag direct aan hun gezichten dat ze geen leuk nieuws hadden. ‘Wat bleven jullie lang weg. Is er iets interessants te vinden verderop?’

Elm en Ailinn schudden gelijktijdig hun hoofd.

‘Niks,’ zei Ailinn. ‘Het is hier helemaal leeg, alleen maar zand, zout en rotsen.’

Esha fronste ontmoedigd. ‘Shivan help ons,’ verzuchtte ze. ‘Vertel me niet dat we aan de rand van de Chikavlaktes aangespoeld zijn.’

‘Nee,’ zei Elm, en zijn stem klonk plotseling zeer beslist en ook wat verontrust. Hij wees op Ailinns draagzak die in de boot lag. ‘Doe mij eens dat boek van jou.’

‘Waarom?’ vroeg Ailinn, maar ze boog zich over de boot en tilde de linnen draagtas – druipend en wel – uit het laagje water. ‘Hè bah...’

‘Die kaart, ik wil even op die kaart kijken,’ zei Elm.

Ailinn haalde het boek tevoorschijn en veegde de kaft droog met de mouw van haar jak. De bladzijden waren ook vochtig geworden en plakten enigszins aan elkaar. Voorzichtig plukte ze het papier los zonder het te beschadigen en sloeg het boek open bij de kaart. Ze hield hem Elm onder de neus.

Elm pakte het boek aan en liet zich in het zand vallen. Hij boog zich met toegeknepen ogen over de kaart. Zijn wijsvinger gleed langs de kustlijnen naar beneden. Ineens hield hij de adem in. Hij keek op naar Ailinn, die naast hem stond. ‘Wat staat hier?’ wilde hij weten.

Ailinn zakte door haar knieën en keek over zijn schouder. ‘Salis, dat zie je toch?’

‘Ik kan niet zo goed lezen,’ snauwde Elm. Hij keek op en Ailinn zag zijn ontmoedigde blik. ‘Salis,’ herhaalde hij, ‘het Zouteiland.’

Ailinn staarde geschrokken naar de kaart. ‘Dáár helemaal! Bedoel je dat we daar helemaal zitten, op dat eilandje voor de kust?’

‘Laat eens zien,’ zei Esha. Elm gaf haar de kaart en ze keek er met schuingehouden hoofd naar. ‘Nou, het had weinig gescheeld of we waren naar de Oude Oceaan afgedreven,’ merkte ze luchtig op. ‘Dat zou een stuk vervelender zijn geweest.’

‘Het moet haast wel, dat dit Salis is,’ zei Elm. ‘De elfen van Olish varen ’s zomers ook wel op het Zouteiland, al ben ik er zelf nog nooit naartoe geweest. Maar al die zoutpannen spreken voor zich, en Salis is onbewoond. Tenminste... er wonen geen elfen of zo.’ Hij kauwde op zijn wang en dacht na. ‘Er was wel iets mee...’

Ailinn nam het boek van Esha over en bladerde naar de inhouds-opgave. ‘Salis... Ja, het Zouteiland, het staat erin. Op bladzijde 354 zeggen ze er iets over.’ Ze knikte naar Elm. ‘Ik zal het wel voorlezen.’ Ze ging naast hem zitten in het zand en bladerde naar de juiste pagina.

‘Salis, het Zouteiland voor de kust van Aurum,

staat bekend om zijn zoutpannen.

’s Zomers komen de zoutschrapers uit het zuiden van Aurum,

die leven van de handel in dit zeer gewilde en dure, witte goedje,

en verzamelen dan in luttele weken al het zout uit de stenen valleien.

Het lijkt een gemakkelijk baantje wanneer men

ziet hoe het zout min of meer in de pannen voor het oprapen ligt,

maar het is een zeer gevaarlijk beroep, daar men rekening

moet houden met de chaoti die onder de rotsbo...’

Ailinns stem brak abrupt af en ze liet haar ogen snel langs de volgende regels glijden. ‘O Shiv...’

‘Lees nou door!’ drong Elm aan.

Ailinn begon opnieuw, ongeveer waar ze gebleven was.

‘... maar het is een zeer gevaarlijk beroep, daar men rekening

moet houden met de chaoti die onder de rotsbodem

van Salis huizen. Chaoti zijn weliswaar nachtdieren,

maar toch gaan de zoutschrapers nimmer

zonder volledige wapenrusting op pad,

en geen enkele zoutschraper zal het in zijn hoofd halen

op het eiland te overnachten,

zij varen iedere avond hun sloep van het strand af

tot in de diepe wateren van de Oude Oceaan,

waar zij voor de nare monsters onbereikbaar zijn.

In het verleden zijn er regelmatig ernstige ongelukken gebeurd,

vooral doordat jongeren vanuit Aurum elkaar uitdaagden

de smalle strook water naar het eiland over te steken, meestal

nadat zij wat veel glazen tarwebier gedronken hadden.

Menig held heeft het niet na weten te vertellen.

Men doet er goed aan het eiland Salis dus maar te mijden,

of als men het toch wil bezichtigen, dit nooit ongewapend te doen en dan ruim voor zonsondergang weer te vertrekken.’

Het bleef een paar seconden ijzig stil.

Toen sprongen ze alle drie tegelijk overeind. Ailinn smeet het boek in de draagtas en raapte haar jasje uit het zand. Nu begreep ze het sombere rode schijnsel van de medalle. Wanneer zou ze eindelijk eens leren er aandacht aan te besteden als hij haar waarschuwde! Brennen had hem haar tenslotte niet voor niets gegeven. Een gedachte schoot door Ailinns hoofd: had hij de gemene plannen van zijn broer Dragan altijd al verwacht? Was de medalle misschien een kleine voorzorgsmaatregel, iets waaraan niet alleen Ailinn zelf, maar – als ze hem altijd zichtbaar om haar nek gedragen had – ook Brennen een eventuele bedreiging had kunnen aflezen? Ze had nu geen tijd om daar langer over na te denken. Ze smeet haar spullen in de boot en Esha en Elm begonnen gelijktijdig de boot terug het water in te duwen.

Ailinn hoorde opnieuw het schurende geluid dat de onderkant van de boot maakte terwijl hij over het zand gleed. Hetzelfde had ze gehoord toen de boot aan land kwam, maar nu pijnigde het geruis haar oren en had ze het idee dat het geluid akelig schel en hard door de stilte scheurde. Met grote, angstige ogen keek ze over haar schouder naar de gele rotsheuvels. Er bewoog daar nog niets. Het was dan ook nog lang geen avond en met een beetje geluk lagen de chaoti te slapen in hun grotten onder de heuvels. Ailinn herinnerde zich met een rilling hoe ze zojuist nog doodleuk in zo’n scheur in de bodem had staan gluren, zich afvragend waar dat rommelende geluid vandaan kwam. ‘Vulkanen, m’n oren!’ hijgde ze. Zouden chaoti snurken? Of was dat de manier waarop ze ademhaalden? Klonken ze altijd zo, raspend en rochelend? Ze boog zich voorover en legde ook twee handen op de rand van de boot, om te helpen hem zo snel mogelijk van de kant af te duwen.

Ze worstelden zich door de golfslag, die hen met trage rollers terug leek te willen duwen, het strand op. Ailinn ging met haar blote voet op een scherpe steen staan. Ze voelde het wel, maar gunde zich geen tijd om te vloeken. Ze hoopte in stilte dat de voet niet zou gaan bloeden. Zouden chaoti op de geur van bloed afkomen, net als haaien en nachtsluipers? Zouden chaoti kunnen zwemmen? Nee, vast niet, als het voor de zoutschrapers veilig was zich iedere avond terug te trekken op het water. Maar wat stond er ook weer precies... dat ze zich heel ver op het water van de Oude Oceaan terugtrokken? Misschien konden chaoti wel zwemmen, maar geen lange afstanden. Ailinn voelde iets glibberigs langs haar enkels strijken. Misschien was het gewoon een vis of een sliert zeewier, maar ze gilde en sloeg vervolgens geschrokken haar hand voor haar mond. Ze struikelde en gleed weg op een gladde steen bedekt met wier. Ze voelde haar tenen in de slijmerige modder wegzakken, die hier voor de kust de zeebodem bedekte. Een bange snik ontglipte haar keel, en ze zag Elm en haar moeder naar elkaar kijken.

Elm en Esha tilden Ailinn, die veruit de lichtste was, gezamenlijk in de roeiboot. Daarna klom Elm snel zelf achter haar aan en samen met Ailinn probeerde hij Esha aan haar armen de boot in te sleuren. Esha bleef ergens aan haken, een splinter misschien, en scheurde haar witte, kanten mouw, maar niemand besteedde er aandacht aan of nam de tijd om dat zonde te vinden. Esha tuimelde halsoverkop de sloep in, met haar gezicht in de waterplas op de bodem.

Er klonk een zacht, rommelend geluid vanaf het eiland, alsof er een onweer naderde.

Elm graaide de roeispanen naar zich toe en in zijn zenuwen en zijn haast om weg te komen, maaide hij zo onregelmatig met de spanen door het water dat de boot rondjes begon te draaien.

‘Doe mij die andere,’ siste Ailinn, en ze nam een spaan van hem over. Ze had niet voor niets urenlang over de golven van het Tussenwater geroeid, ze wist inmiddels precies hoe het moest. Ze greep de roeispaan stevig met twee handen vast en deed haar best hem in hetzelfde tempo als dat van Elm door het water te trekken. Nu kwam de boot in beweging en traag begon hij richting oceaan te glijden.

Het dreunende geluid van diep onder de rotsbodem van Salis rolde over het water, en Ailinn en Elm keken elkaar aan. Zonder een woord te hoeven wisselen, voerden ze hun snelheid op.

‘Moeten we... misschien hoeven we niet zo heel ver het water op?’ vroeg Esha weifelend. Ze keek heen en weer tussen het eiland en de watervlakte, alsof ze zich gevangen voelde tussen twee onaangename vooruitzichten.

‘In de tekst stond...’ hijgde Ailinn, en ze gaf een ferme ruk aan de roeispaan, ‘... tot in de diepe wateren van de Oude Oceaan.’

‘Maar niet té ver,’ zei Esha zacht, en ze keek Elm vragend aan. ‘In Shivsnaam, niet wéér die oneindige watervlakte op. Niet zonder voedsel en met alleen deze bodem water die, als jullie zo blijven spetteren, straks in zout water veranderd is.’

‘We kunnen het beste de zuidkust van Aurum proberen te bereiken,’ was Elm van mening.

Het onweersachtige gerommel verstomde en een tijdlang klonk er alleen het geplas van de roeispanen in de golven.

‘Is dit ver genoeg voor een pauze, denk je?’ vroeg Ailinn uiteindelijk aan Elm, en ze veegde een sliert haar uit haar gezicht. Ze liet de roeispaan rusten en staarde naar de bleekgele heuvels van het eiland.

‘Als ze niet kunnen zwemmen wel,’ was zijn onheilspellende antwoord.

‘Eh... doe nog maar iets verder,’ kuchte Esha.

Elm keek naar de fletsblauwe hemel. ‘De zon staat daar en het loopt tegen de avond. Daar is het noorden.’

‘Die kant op?’ vroeg Ailinn ongeduldig.

Elm zuchtte en knikte. Hij pakte zijn spaan op en begon weer te roeien.

‘We moeten in elk geval om beurten,’ zei Esha plotseling, en ze schoof dichterbij. ‘Laat mij het eens proberen. We kunnen niet riskeren dat jullie tegelijkertijd doodmoe worden, of straks zelfs in slaap gaan vallen als het donker geworden is!’ Ze had het nog niet eerder gedaan en ze had niet meteen de slag te pakken, maar de boot bleef netjes op dezelfde afstand van het eiland en gleed langzaam over het water in de richting van waar ze hoopten dat de zuidkust van Aurum lag.