14. Scherpe klauwen

Een lage middagzon verspreidde een somber licht over het water en de heuvels van Salis kleurden donker okergeel. Ze roeiden om beurten, en wie niet peddelde, tuurde spiedend naar het eiland.

Ailinn had de medalle demonstratief om haar nek gehangen. Ze zou zichzelf aan moeten leren – zo had ze met zichzelf afgesproken – regelmatig even onder haar linnen hemd te gluren om te zien of hij gloeide of niet. En als hij zijn licht verspreidde, dan moest ze ook maar eens leren daar op tijd aandacht aan te besteden. En misschien moest ze de kleuren leren begrijpen. Sorry Brennen, zei ze in gedachten tegen haar vader, ik had je veel eerder moeten waarschuwen dat het ding voortdurend aan het roepen was dat we in gevaar verkeerden. Als ze het hem verteld had, zou hij dan thuisgebleven zijn? Ja, dan zou hij zijn reis misschien afgezegd hebben. Maar zou hij daarmee Dragans plannen uiteindelijk hebben kunnen dwarsbomen, of zou Dragan dan gewoon iets anders bedacht hebben? Ineens kwam er een andere akelige gedachte bij Ailinn op: zou Brennen zelf eigenlijk gevaar lopen? Ze herinnerde zich het nare kereltje – de notaris – in Nova dat informatie zocht over de Jaarvergadering en over de Hoofden van Huizen. Hij had speciaal naar het Huis Elfae gevraagd. Onder andere. En naar het Tweede Huis Elvan, een familie waar de Elfae mee bevriend waren en die ook in Vertival woonden. En naar het Huis Elf Giffard, Brennens verre familie. Zijn voorvader Bran was een zoon van het Huis Elf Giffard geweest. Dat kon geen toeval zijn: die nare kerel informeerde overduidelijk naar Brennen en naar zijn onvoorwaardelijke medestanders die hem te allen tijde zouden verdedigen en terzijde staan. Maar vroeg hij ernaar met de bedoeling ze uit de weg te ruimen zodra ze zich ergens vertoonden? Ailinn rilde.

‘Heb je het koud?’ vroeg Esha bezorgd.

‘Uhm... nee,’ kuchte Ailinn. ‘Laat mij maar weer even roeien.’

Wat laatste zonnestralen raakten nog de toppen van de zandduinen en de rotsheuvels van Salis. Aurum was nog niet in zicht en ze durfden het Zouteiland niet uit het oog te verliezen, omdat ze bang waren af te drijven.

‘Wanneer worden nachtdieren wakker?’ informeerde Ailinn met een klein stemmetje.

Niemand gaf antwoord.

Ailinn tuurde overboord naar de donkere golven. Misschien moesten ze een poging doen het meervolk aan te roepen om hen naar een veilig oord te brengen. Waarom zouden de Aquans hen eigenlijk op Salis neergezet hebben? Wisten ze dan niet dat het daar gevaarlijk was? Waarschijnlijk niet. Of waren het toch alleen maar koortsdromen geweest?

Ailinn draaide zich om en liet haar blik langs de verten glijden. Daar moest toch onderhand eens de zuidkust van Aurum liggen? Elm had gezegd dat ze die moesten kunnen zien liggen als ze de noordkant van Salis bereikten. Zodra er land aan de horizon verscheen, konden ze van dit ellendige eiland wegvaren. Hij had op haar kaart gekeken en bedacht dat ze op een zuidpunt van Salis aan wal gezet waren. En nu ze linksom om het eiland heen roeiden, gingen ze langs de westkant noordwaarts.

Een korte tijd roeide Esha hen met een van vermoeidheid vertrokken gezicht verder, totdat Elm het niet langer aan kon zien en de spanen weer van haar overnam. Esha zag nog altijd bleek en zodra Elm het roeien overnam, leunde ze achterover in de boot en sloot ze haar ogen.

Elm hield het lang vol. Samen met Ailinn zag hij de zon bleekoranje ondergaan, en de hemel boven hun hoofden kleurde zwart. Een half maantje scheen wat fletse schitteringen op het water en in de verte lag Salis als een duistere klomp heuvels aan de einder.

‘Ik ben bang dat ik iets dichterbij moet gaan varen,’ fluisterde Elm Ailinn in het oor.

‘Dichter bij wát?’ vroeg Ailinn geschrokken.

‘Bij Salis. Het is zo donker dat ik het maar nauwelijks kan zien liggen, en ik wil het risico niet lopen dat ik afdrijf. Als we de Oude Oceaan opdrijven, zijn we verloren.’

Ailinn beet op haar lip. ‘Als je maar wel zorgt dat er genoeg afstand tussen ons en dat pesteiland blijft!’

‘Ik doe mijn best,’ snauwde Elm.

Ailinn had geweigerd Esha wakker te maken. ‘Laat mij maar weer,’ had ze midden in de nacht tegen Elm gezegd, en ze had hem de roeispanen uit handen genomen. Ze had er vrijwel meteen spijt van. De spieren in haar bovenarmen protesteerden vermoeid, ze voelde zich flauw van de honger, en het roeien hielp niet genoeg om het warm te krijgen.

Plotseling rolde er door het duister een ronkend geluid over het water. Ailinn verstijfde. Haar vingers klemden zich om het hout van de roeispanen en ze voelde kippenvel over haar armen kruipen. Ze staarde met angstige ogen in de richting van het eiland. Wanneer ze roeide, dan maakten de spanen zachte, plassende geluidjes in het water. Zouden de chaoti dat kunnen horen, of was de afstand daar te groot voor? Misschien hadden ze een scherp gehoor, zoals veel nachtdieren. Of scherpe ogen. Konden ze het roeibootje in de verte over het water zien glijden? Ailinn trok de roeispanen binnenboord en bleef stilletjes, in elkaar gedoken, zitten. En wat nou als chaoti wel konden zwemmen? Waren ze dan wel ver genoeg bij het eiland vandaan? Misschien was het beter om voorlopig maar geen enkel geluid meer te maken en niet te bewegen. Hopelijk dreven ze dan ongemerkt aan de chaoti voorbij. Het enige wat ze moest doen, was onafgebroken naar Salis turen om te zien wat er daar gebeurde, en zorgen dat ze deze afstand bewaarden en niet dichter naar het eiland dreven.

Ailinn trok de capuchon van haar jak over haar hoofd en dook diep weg in het zachte fluweel. Haar ogen gingen tranen van het onafgebroken turen naar het eiland, en ze begon verwoed te knipperen. Bijna ging ze denken dat ze zich het grommende geluid maar verbeeld had, toen er opnieuw een zacht gemurmel klonk. Het deed haar denken aan het geknor van de zwijnen in het Winterwoud, wanneer die naar eten zochten tussen de boomwortels. De gedachte aan het Winterwoud bracht meer tranen naar haar ogen, deze keer van gemis. Het ellendige gevoel kneep haar de keel dicht en ze slikte en slikte. Die vuile Dragan met zijn geniepige plannen! Het was allemaal zijn schuld dat zij hier nu over dit zwarte water dreven. Ze had op De Windstilte gekeeld kunnen worden door een piraat, ze hadden op zee kunnen verdrinken of van uitputting, honger en dorst kunnen sterven, en nu konden ze nog altijd door een paar chaoti verscheurd worden als ze niet uitkeken. En dat allemaal door die gemene gluiperd. Ze probeerde zich voor te stellen dat dit allemaal nooit gebeurd was. Wat zou ze nu graag thuis op Elfae willen zijn, een Huis Elfae waar geen Dragan zijn plannen smeedde, waar niets aan de hand zou zijn en spoedig een vrolijke lente aan zou breken. Het liep tegen het eind van de bloesemmaand en binnenkort zouden de valleien roze kleuren van de bloeiende fruitbomen. De kleine graspixies zouden tevoorschijn komen en kwetterend aan de slootkanten spelen, iets waar Ailinn altijd uren naar kon kijken. De pixies met hun gazen vleugeltjes en een lijfje ongeveer zo groot als haar duim, die weinig anders deden dan schateren en elkaar plagen, waren altijd een bron van vermaak. Er zouden lammetjes als witte bolletjes wol door de weilanden huppelen. En Ailinn wist dat een van de eenhoorns een jong ging krijgen dit voorjaar. Ze kneep haar ogen stijf dicht om meer tranen tegen te houden. Ze verbeeldde zich dat ze op de oudste, vriendelijkste eenhoorn door de boomgaarden reed. Ze voelde de zijdezachte manen tussen haar vingers. Gavino zou, zoals iedere lente, een pijlschietwedstrijd organiseren, en Ailinn zou haar best doen opnieuw te winnen van Tavi van Elvan. Waarna ze de suikerbessentaart van Fadila zouden eten, die zij alleen in de bloesemmaand kon maken, wanneer de kleine, witte bessen aan de woekerende kruipplantjes hingen. Met haar ogen dicht, haar armen stijf om zichzelf heen geklemd en in elkaar gedoken tegen de kou beleefde Ailinn de hele bloesemmaand die ze misliep. Wanneer iemand tegen haar gezegd zou hebben dat het niet slim was om weg te dommelen bij mooie dromen terwijl je rond een verraderlijk eiland dreef, dan zou ze gesnauwd hebben: nee, natuurlijk niet, dat snap ik ook wel! Maar de dromen waren te verleidelijk en het verdriet zo overweldigend. En ze was zo moe van alles, zo moe.

Ailinn schrok van een zacht bonkje dat door de bodem van de boot trok. Ze opende haar ogen. Bonk-bonk, hoorde ze nogmaals. De romp van de boot lag tegen een steenklomp te dobberen, een uitloper van een enorme rotspartij die uit het water stak en waar de boot tegenaan gedreven was. Koud en versteend kwam ze in beweging. Ze voelde om zich heen naar de roeispanen. Ze vond er eentje en klemde haar vingers eromheen. Waar was de andere? Ze moest weggedroomd zijn, en de roeiboot was op de rollende golven naar de kusten gespoeld. Maar naar welke kusten?

Plotseling daalde er een onheilspellend gegrom op haar neer. Het kwam van ergens boven haar hoofd en Ailinn bleef een paar seconden als bevroren zitten, voor ze, haar ogen groot van angst, langzaam haar hoofd achterover durfde te buigen om omhoog te kijken.

Een enorme, zwarte schaduw torende boven haar uit. Wat Ailinn voor een rotspartij had gehouden, bleek slechts een stenen richeltje in het water te zijn waar een reusachtig wezen als een donkere klomp duisternis bovenop zat. De schaduw gromde opnieuw, een geluid zo zwaar dat het aan een lawine van rollende stenen deed denken. Het beest kwam overeind en werd lang als een boom. Het leek in niets op de voorstelling die Ailinn zich gemaakt had van een chaoto. Ze had vroeger vaak gegriezeld bij de plaatjes van weerwolven in haar legendeboeken en zich na het lezen over de chaoti iets dergelijks voorgesteld, maar dit wezen leek meer op een reusachtige, langharige aardman. Om zijn hoofd stonden wilde plukken haar als de manen van een leeuw alle kanten op en zijn lichaam scheen bedekt met een gevlekte, ruige vacht. Zijn armen (of waren het voorpoten?) stonden in een kromme hoek met zijn lichaam, en Ailinn zag er in een flits eentje op zich af komen. Het maanlicht viel op een vijftal scherpe klauwen zo groot als de kwaadaardigste messen uit Fadila’s keuken. Ze deed haar mond open en gilde, maar haar kreet werd overstemd door een woeste brul uit de keel van het monster. Instinctief tilde Ailinn de roeispaan die ze vasthad boven haar hoofd, om daarmee de klap af te weren. Met een krakende herrie versplinterde het beest de spaan en Ailinn hield slechts een klein stukje hout in haar handen over. Op dat moment drong een stem tot haar door.

‘Shiv, Ailinn!’ werd haar toegeschreeuwd. Meer zei Elm niet. Maar Ailinn begreep precies wat hij had willen zeggen: hoe had ze zo stom kunnen zijn hen naar het eiland af te laten drijven? Ze zag hoe Elm ook een roeispaan greep, hij had de andere gevonden. Ze dacht dat hij er net als zij de slagen mee af wilde weren, maar hij plantte de spaan tegen de zijkant van de rotspunt en duwde uit alle macht om zich af te zetten en de boot het water weer op te laten glijden. Een spetterend geplens vertelde Ailinn dat Esha haar handen gebruikte als peddels, alles om maar bij dat beest vandaan te komen. De boot begon rond te draaien en Ailinn wierp zich naar de andere zijde om daar haar handen in het water te steken en mee te peddelen. Elm vond geen rotspunten meer om zich van weg te duwen en stak de roeispaan in het water. Met een ferme ruk bracht hij de boot vooruit over de golven. ‘Jullie aan de andere kant,’ siste hij Ailinn toe.

Esha en Ailinn peddelden als gekken met hun handen door het water, terwijl aan de andere zijde Elm met een verbeten gezicht de spaan in een gestaag tempo rond liet gaan. Ze zagen hoe de chaoto door de knieën zakte, hij leek zich af te gaan zetten voor een sprong. Plotseling verschenen er naast hem nog twee chaoti op de rotsen. Brullend richtten ze zich op en hun bovenlichamen besluiteloos heen en weer zwaaiend, leken ze even in tweestrijd te verkeren: springen, of toch liever droge poten houden?

Misschien was de zee al te diep. Wellicht konden ze nauwelijks zwemmen en zouden ze, voor ze het bootje bereikt hadden, al met een zware vacht vol water naar de bodem van de zee gezonken zijn. In elk geval schenen ze besloten te hebben de sprong niet te wagen, en met een woest gejank keken ze de traag van hen wegdrijvende prooien na.

Nog eindeloos lang bleven Esha en Ailinn met hun handen door het water malen en Elm bleef met de kaken op elkaar geklemd roeien. Pas toen de chaoti op de rotsen kleine, donkere vlekjes in het nachtelijk duister geworden waren, durfden de drie peddelaars in de boot hun bewegingen te staken en trillend van angst en schrik achterover te leunen.

Ailinn durfde Elm nauwelijks aan te kijken. Ze wist zeker dat hij woedend zou zijn en op haar neer zou kijken als het domme oeverkonijn, de zielige landrat die ze was. Ze kon het hem al horen snauwen. Maar Elm zei niets. Met één roeispaan maaide hij af en toe lusteloos door de golven, dan weer eens links, dan weer rechts.

Esha was de eerste die haar mond opendeed. ‘Gaan we nog in de juiste richting?’ informeerde ze met schorre stem.

Elm schokschouderde.

Na een eindeloze stilte werden de bewegingen van de boot schokkerig, en Ailinn zag hoe Elm onrustig heen en weer schoof en niet goed meer leek te weten wat hij met zijn ene roeispaan moest doen. ‘Gaat het niet goed?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Stroming,’ bromde Elm.

Ailinn hoorde hoe zijn ademhaling kort en hijgerig werd. ‘Wat bedoel je met stroming?’

‘Wat dénk je dat ik daarmee bedoel?’ snauwde Elm. Hij zweeg nog een poosje en zei toen: ‘We drijven van het eiland weg.’

‘Mij best,’ zei Esha prompt, en ze huiverde.

Maar Elm schudde zijn hoofd. ‘Er staat hier een sterke stroming, ik kom er niet tegenop. Straks zitten we wéér op die verrotte oceaan!’

Ailinn dacht na. Ze probeerde de kaart uit haar boek voor zich te zien. ‘We gingen langs de westkant van Salis omhoog, uhm... naar het noorden, bedoel ik. Dan zouden we toch zo langzamerhand bij die smalle strook water tussen het eiland en Aurum moeten zijn?’

‘Zijn we ook,’ zei Elm kortaf. ‘Dat is nou juist wat die stroming veroorzaakt. Dat had ik kunnen weten. We hadden andersom om het eiland heen moeten roeien, dan hadden we de stroom mee gehad. Het water van de Oude Oceaan kabbelt om Salis heen en perst zich aan de noordzijde door die smalle doorgang. Ik denk dat dat het is wat deze stroming veroorzaakt. En nu hebben we die tegen.’ Hij liet een droog lachje horen. ‘Met een beetje geluk komen we in Achille terecht.’

‘Daar woont mijn moeder,’ zei Esha zwakjes.

‘Gefeliciteerd!’ blafte Elm. ‘Maar met een beetje pech drijven we ook daaraan voorbij, en dan zitten we straks in de Bleke Eeuwigheid.’

Ailinn en Esha staken beiden haastig hun handen weer in het water om weer mee te peddelen, maar Elm gromde en zei: ‘Ik denk niet dat dat veel zal helpen.’

Toch bleven Ailinn en Esha het proberen, en ook Elm zelf gaf het roeien niet op.

De donkere streep aan de horizon die Salis was, werd nog almaar dunner en verdween uiteindelijk uit het zicht.

Niemand had nog enig begrip van waar ze nu eigenlijk mee bezig waren, en het was Esha die het als eerste opgaf. ‘Volgens mij heeft het geen enkele zin wat we doen.’

Nu leunde ook Elm hijgend achterover. ‘Ik ga... zo meteen weer verder als ik... op adem...’ Hij hoestte en spuugde overboord. Hij staarde wezenloos voor zich uit.

Alle drie leunden ze achterover. Er was niets tegen de stroming te beginnen. Ze konden niet anders dan zich mee laten voeren.

Een paar uur later werden Elms ogen groot en rond. ‘Shivan de Verschrikkelijke!’ Hij wees.

Ailinn draaide zich om en speurde de horizon af naar wat Elm kon bedoelen. Toen zag zij het ook. ‘Land!’ Ze gaf Elm een opgewonden stomp. ‘Elm, is dat land?’

Elm knikte driftig en hij deed een poging de roeispaan met twee handen op te tillen. Maar hij was zo verkleumd dat zijn vingers zich niet wilden buigen.

Inmiddels begon het roeibootje te tollen en te draaien, en het spoelde evenwijdig aan het land met de kolkende stroming mee.

‘Daar!’ riep Esha ineens verbaasd. ‘Die kant op lijkt nog meer land te liggen!’

Ze had gelijk, voor hen uit doemden onmiskenbaar nog meer zwarte ruggen van heuvels of rotspartijen boven de strakke streep horizon op.

‘Daar gaan we recht op af!’ riep Ailinn uitgelaten. ‘We dobberen er gewoon naartoe!’

‘O, en daar ben jij blij mee?’ siste Elm haar toe.

Ailinn zweeg verschrikt. Wat deed ze nu weer verkeerd?

‘Heb jij niet op je kaart gekeken?’ vroeg Elm schamper. ‘Ik heb je uren op dat ding zien turen.’

‘Ja... en?’

‘Dat, wat je daar ziet liggen, dat is de Klauw.’

‘De watte?’

‘De Klauw, een rotspunt die als een scherpe duimnagel in het water steekt, een en al kartelige brokken steen.’

‘O ja? En hoe weet jij dat ineens zo goed?’

‘Omdat ik wél goed op de kaart heb gekeken. En het kan niet missen, dáár lag de zuidkust van Aurum... dus dan is dát... de Klauw! Ik ken dat klereding uit de verhalen.’

‘Eh... welke verhalen?’ vroeg Esha zacht.

‘Schipbreukverhalen,’ grijnsde Elm ongemeend. ‘Daar slaat de ene boot na de andere te pletter, op dat ding daar.’

‘O, heel fijn,’ verbeet Esha zich. Ze stak haar handen weer in het water om nog ergens mee te helpen, maar trok ze direct weer terug. ‘Ach, het heeft ook allemaal geen zin. Nou vooruit, laten we dan in Shivsnaam maar te pletter slaan en daarmee uit.’

Het had ook inderdaad allemaal weinig zin. Wat ze ook deden, de sterke stroom dreef hen onafwendbaar naar de Klauw. Ze leken wel steeds sneller te gaan. Ze zagen de messcherpe punten boven het water uit steken en al snel hoorden ze ook het spetteren en sissen van de golven wanneer die op de rotsen sloegen.

Esha greep zich met beide handen aan de randen van de boot vast alsof ze zich schrap wilde zetten, Elm hield zijn roeispaan voor zich uit als iemand die wilde gaan schermen, en Ailinn sloeg haar armen om haar hoofd en dook in elkaar.

Het lawaai van de op de rotsen kletterende golven werd luider en luider, tot ze moesten schreeuwen om elkaar nog te kunnen verstaan.

‘Ailinn!’ hoorde Ailinn haar moeder roepen. Ze keek op en zag dat Esha een hand naar haar uitstak. Ze dook tegen Esha aan en liet zich omarmen, maar al na enkele seconden dacht ze aan Elm en hoe hij in zijn eentje voor in de boot zat. Ze wurmde zich uit haar moeders houdgreep en graaide Elm aan de mouwen van zijn doorweekte hemd naar zich toe. Hij was te verbaasd om te protesteren, en rolde bibberend tegen hen aan.

Plotseling dacht Ailinn aan de draagtas. Als ze dit zou overleven, dan zou ze toch graag haar spullen nog bij zich hebben. Ze kwam half overeind en grabbelde om zich heen. Toen haar vingers de tas eindelijk gevonden hadden, hees ze hem aan de draagbanden om haar schouders. Op dat moment klonk er een oorverdovend gekraak. De boot sloeg met een klap tegen een stuk rots en Ailinn, die half gehurkt op de bodem van de boot had gezeten om haar draagtas op haar rug te hijsen, werd gelanceerd. Ze voelde hoe ze door de lucht vloog, en een scherpe steek in haar zij en een felle pijn in haar rechterdijbeen vertelden haar dat ze op de harde rotsen landde. Verdoofd bleef ze een paar tellen liggen, maar schreeuwende stemmen deden haar overeind krabbelen en om zich heen kijken. Ze zag hoe Esha zich aan een scherpe punt vastgeklemd had en zich door de volgende stijgende golf op liet tillen, op tijd losliet en net als haar dochter ongelukkig op de stenen viel. Maar waar was Elm?

‘Elm!’ gilde Ailinn, en ze kroop op handen en knieën over de scherpe punten heen naar de waterkant. ‘Elm, waar ben je?’

Houten planken met versplinterde uiteinden dreven aan haar voorbij. Een enorme golf spoelde over haar handen en een mist van zoute druppels spetterde haar in het gezicht. In een bleke streep maanlicht zag ze iets voorbijdrijven. Het leek een dobberende bal die op het water danste. ‘Elm!’ Ailinn liet zich op haar buik vallen en ging languit op de rotsen liggen. Ze deed een greep naar wat geen bal maar Elms hoofd was, en kreeg een pluk haar te pakken. Haar andere hand klemde zich om een stuk stof, Elms linnen hemd dat opgebold als een ballon op het water om zijn hoofd heen dreef. Ze hield vast en bezwoer zichzelf dat ze niet los zou laten eer ze de jongen uit het water had. Ze had het idee eindeloos lang zo op de rotsen gelegen te hebben voor er een derde helpende hand verscheen. Esha had zich hersteld van de klap en de schaafwonden en met de ene hand om een stuk steen geklemd en de andere om Elms arm trok ze Elm tegen de steenmassa omhoog.

Elm deed zijn ogen open. Hij gilde.

‘Ja, wat nou!’ krijste Ailinn terug. ‘Waarom werk je niet mee?’

‘Hij was buiten westen,’ hijgde Esha.

‘Ja, maar nou toch niet meer!’ Ailinn greep nu met beide handen zijn hemd en begon wild aan hem te sjorren. ‘Kom op nou.’

‘Auwauw!’ jankte Elm.

Verschrikt hielden Esha en Ailinn een kort moment op met trekken. Ze keken elkaar aan. Ze konden Elm moeilijk loslaten, dan zou hij vast en zeker verdrinken. Maar wanneer ze hard aan hem trokken, begon hij telkens te kermen. Hij moest wel verwond zijn. Maar zonder er iets over te zeggen, begrepen Ailinn en Esha dat ze geen keus hadden, en met een laatste ‘Een... twee...’ van Esha trokken ze Elm bij ‘... drie!’ uit het water.

Hij jammerde als een pasgeboren lammetje.

‘Waar?’ vroeg Esha prompt. ‘Waar doet het pijn, Elm?’

Elm gebaarde met trillende vingers naar zijn rechterkuit.

Esha trok zijn gescheurde broekspijp een eindje omhoog.

En nu zagen Ailinn en Esha waar hij zo om jankte: een gemene wond gaapte van vlak onder zijn knie tot net boven zijn enkel. En toen Esha de broekspijp voorzichtig een beetje oprolde, voelde ze aan de plakkerigheid aan haar vingers dat het vocht dat in straaltjes langs Elms kuit liep, geen zeewater was.

‘Een snee?’ vroeg Ailinn.

Esha knikte. ‘En hij bloedt als een slecht geschoten kalf.’