17. De ogen van de Fae
De eerste keer dat Ailinn de magiër bezig zag, hadden zijn kunsten haar de stuipen op het lijf gejaagd. Ze had nooit eerder een dergelijk schouwspel gezien. Hij had zich zonder een spiertje in zijn gezicht te vertrekken over de wond aan Elms been gebogen, de vieze verbanden verwijderd en Nida’s aanbod van wat schone lappen en een teiltje heet water minachtend afgeslagen. Hij had zijn ogen dichtgedaan en zijn handen boven Elms kuit laten zweven, alsof zijn vingers de lucht bespeelden als een muziekinstrument.
Het was schemerig duister in het zolderkamertje, alleen een kaars – door Nida in de vensterbank gezet – gaf wat licht in de vroegdonkere avond.
Nida was snuivend verdwenen, de magiër scheen haar beledigd te hebben. En Esha was beneden bij Papak om hem te helpen met afruimen, maar vooral om met hem te overleggen over het werk dat haar mogelijk in De Vergulde Goezoe te wachten stond en waar ze benauwd naar vooruitzag.
Ailinn had zich aan Elms voeteneinde gezet voor het geval ze de jongen bij moest staan. Ze vreesde dat mestre Odis wellicht pijnlijke rituelen uit zou moeten voeren, en ze had zich voorgenomen dat ze niet misselijk ging worden. Maar de magiër raakte de jongen na het verwijderen van de vuile lappen met geen vinger meer aan. Ailinn probeerde zijn luchtgebaren te volgen, maar zijn handen gingen razendsnel heen en weer en zijn vreemde bewegingen schenen almaar te versnellen. Ailinn kneep haar ogen tot spleetjes. Ze dacht twee paar handen te zien. Dat moest gezichtsbedrog zijn, veroorzaakt door de snelheid van zijn handelingen, die haar ogen gewoon niet konden volgen. Enkele seconden later werden de twee paar handen verdubbeld tot vier paar handen. Ailinn knipperde driftig. Acht paar handen, transparant als geestverschijningen. Wie waren het, die de magiër bijstonden tijdens deze goochelarij? Waren het de handen van de oude magiërs uit de oertijden van Omnia die ze daar zag? Was het Shivan zelf misschien? De handen bewogen door de ruimte boven Elms been met fladderende gebaren, de lange dunne vingers knipten, plukten, trokken, streelden en prikten in het niets. Later had Ailinn nooit kunnen navertellen wat ze precies gezien had en hoe lang het duurde. Plotseling leek het ritueel ten einde en mestre Odis beval haar de jongen warm toe te dekken. Hij droeg haar op hem morgenochtend vroeg – vóór ze haar werkzaamheden op de boerderij moest beginnen – te komen helpen met het zoeken van de benodigde ingrediënten voor een brouwsel dat Elms been volledig zou doen genezen.
Ailinn kon alleen maar sprakeloos knikken.
Elm had door alles heen geslapen, en pas op het moment dat Ailinn hem toedekte, knorde hij even. Zijn wangen waren van brandend rood zachtroze geworden, alsof Odis de hete koortsen uit zijn lichaam geplukt had, zoals een hand een koekje uit een trommel pikt.
In de ochtendschemering voegde Ailinn zich bij mestre Odis in de keuken. Hij wierp haar een homp brood toe en gebaarde met zijn hoofd naar haar hem te volgen, de achterdeur uit.
Ze beklommen de droge, rotsachtige heuvel achter de boerderij. Er was niets meer dat nog aan de slome, futloze man die achter op de kar gelegen had, herinnerde. Met enorme passen beende hij door het stugge gras, zijn lange grijze mantel wapperend om zijn benen, en Ailinn rende verwonderd achter hem aan. Ze had geen moeite hem bij te houden, Gavino had haar niet voor niets zoveel praktijklessen lang door de velden laten draven om haar de elfenpas en het doordraven te laten oefenen. Haar snelheid en behendigheid leken mestre Odis te amuseren. Hij wierp een blik op haar voeten, die moeiteloos over keien en takjes stapten. ‘Blote voeten, hm?’ Een mysterieus glimlachje speelde om zijn mondhoeken. ‘Je draagt geen schoenen?’
‘Als het niet hoeft liever niet,’ antwoordde Ailinn achteloos.
‘De meeste elfen die ik heb ontmoet, droegen zachtlederen schoeisel.’
‘Ik ben geen elf,’ bromde Ailinn.
‘Vertel mij wat,’ mompelde Odis met nog steeds datzelfde lachje.
Hij liet Ailinn de vruchtknoppen zien waar hij naar op zoek was, en al snel had Ailinn handenvol verzameld, meer dan Odis zelf had weten te bemachtigen in die korte tijd. Nu grijnsde hij zelfs breeduit. ‘Jij bent onbetaalbaar.’
Ailinn begreep de uitdrukking niet, en antwoordde stug: ‘Ik ben ook niet te koop,’ wat mestre Odis deed schateren.
Boven op een heuvel die bekroond werd door een reusachtige, platte kei, ging mestre Odis zitten en hij gebaarde uitnodigend naar Ailinn naast hem plaats te nemen op de vlakke steen. Hij zwaaide met zijn hand naar het landschap aan hun voeten. ‘Weet je zeker dat alles wat je wilt simpelweg terug naar huis is? Zou je niet naar onbekende oorden af willen reizen en gebieden betreden die door slechts weinig ogen aanschouwd zijn?’
‘Hebt u het nu weer over Faedra?’ vroeg Ailinn bijdehand.
Vrolijke rimpeltjes trokken aan de ogen van de magiër. Hij scheen een onophoudelijk plezier te hebben deze ochtend.
Ailinn haalde haar schouders op. ‘Als alleen zuivere Fae daar toegelaten worden, dan kom ik er toch immers niet in?’ Ze wilde om de een of andere reden deze vreemde man niet laten weten hoe ze van jongs af aan dagenlang dagdromend over Faedra gefantaseerd had.
‘O, dat waag ik te betwijfelen.’ Mestre Odis keek haar in de ogen. ‘Ze hoeven je daar alleen maar te zien om te begrijpen dat jij een bijzondere afstammeling moet zijn. Vertel eens, weet je wie je faevoor-ouders waren?’
Ailinn knikte en draaide haar lesje maar weer eens af, waarbij ze verzweeg hoe zij vroeger over Calanthe van de Hemelsblauwen had gedagdroomd, de Calanthe van wie men zei dat haar vleugels de kleur van de nacht hadden, en van Faeruza, die een zomerpaleis in de Noordwouden moest hebben dat geheel uit bloemstelen was vervaardigd. Och, Ailinn wist ook wel dat dit allemaal maar sprookjes waren. Niemand wist immers het fijne van de Fae, en daarom fantaseerde men er lustig op los.
Mestre Odis haalde scherp adem. Hij scheen onder de indruk, meer nog dan de Skum geweest waren bij het horen van de afstamming.
Ailinn beet op haar nagels. Hoeveel zou deze magiër precies van het wonderlijke Faedra weten? Zou hij ook alleen de sprookjes kennen, of had hij feiten paraat? ‘Is het waar...’ Ailinn aarzelde. ‘Is het waar dat alle Fae vleugels dragen?’
‘Zeker,’ antwoordde Odis. ‘Maar let wel: voor de sier, niet om ermee te vliegen zoals vogels en pixies doen. Fae vliegen niet, Fae verplaatsen zich. Het ene moment staan ze voor je neus, het volgende moment zijn ze tientallen heuvels van je vandaan.’ Hij knipte met zijn vingers naar de heuvels in de verte. ‘Ze verschijnen daar waar ze willen zijn, en ze verdwijnen wanneer ze er genoeg van hebben. Het heeft met vliegen niets te maken en de vleugels hangen dan ook meestal stil aan hun schouderbladen. Ze wapperen of flapperen er zelden mee, ze zijn tenslotte geen insecten.’ Hij zuchtte diep. ‘Maar die vleugels zijn natuurlijk wel prachtig. En zo verschillend. De Fae van Celestia laten meestal gevederde vleugels zien als die van witte duiven, maar de vleugels van de Fae van Avalantiss zijn bijna altijd waterblauw. De Fae van Fontiss tonen vleugels die zo transparant zijn dat je ze nauwelijks ziet, en de Fae uit de Noordwouden van Faedra doen iets soortgelijks, die laten hun vleugels de kleur van de omgeving aannemen, waardoor ze nauwelijks opvallen. Maar de Fae uit de havenstad Kyrya zijn een stelletje bontgekleurde, lawaaierige feestgangers die je aan zomervlinders doen denken, en hun vleugels zijn een schouwspel op zichzelf.’
Ailinn beet op de binnenkant van haar wang. Zoals hij erover doorzeverde, zou je denken dat hij al dit moois met eigen ogen had mogen aanschouwen. Maar als de Fae Faedra zelden verlieten, dan had hij dit allemaal toch ook maar van horen zeggen?
‘Sommige vleugelsoorten zien eruit alsof ze dik en wollig zijn, vol veren. Andere doen zich dun als perkament voor en lijken wel van boombladeren vervaardigd. Weer andere lijken vlindervleugels. Of transparant als die van libellen. En natuurlijk kunnen alleen de Fae zich een dergelijk vertoon permitteren, omdat zij de kunst van het zich verplaatsen beheersen en dus nooit hoeven te zwoegen en te strompelen zoals wij. Want het kost flink wat energie en concentratie, het produceren van zulke vleugels. Jij en ik zouden ze voortdurend vergeten. En daarbij hoeven de Fae vanzelfsprekend niet te werken voor de kost, dat scheelt nogal! Aardappels rooien, onkruid wieden, eten koken, een donkinnkar mennen, achter een marktkraam staan, wat moeten wij niet allemaal doen om ons dagelijkse kostje bij elkaar te scharrelen! Nee, wij zouden die vleugels nog geen tien tellen vol weten te houden.’
Ailinn fronste. ‘Ik snap het niet... Wat bedoelt u met die vleugels volhouden? Wát kost energie en concentratie? Het hebben van vleugels? Vogels en bijen en muggen hebben toch ook vleugels?’
‘Lieve kind!’ De magiër keek Ailinn bijna geschrokken aan. ‘Je gaat me toch niet vertellen dat je niet wist dat de vleugels van de Fae een projectie zijn?’
‘Een watte?’
‘Het is magie, een soort lichtschijnsel, noem het een luchtspiegeling voor mijn part. De Fae creëren die schijnsels zelf.’
Ailinn bloosde om haar onnozelheid. Nee, dat had ze niet geweten. ‘Hoe doen ze dat dan?’
‘Ongeveer... zo,’ zei mestre Odis. Hij haalde diep adem en bracht zijn handpalmen naar elkaar toe alsof hij in zijn handen ging klappen. Hij fluisterde lange woorden en na een paar tellen verscheen er een blauwgroene gloed tussen zijn beide handen. Hij bewoog de handen uit elkaar en de gloed liet zich tot een langwerpige vorm uitrekken. ‘Dit is vrij eenvoudige magie,’ vertelde hij. Hij wachtte nog even en blies toen tegen de vreemde vorm – die eruit was gaan zien als een blauwe klodder licht – en de vorm glibberde tussen zijn vingers vandaan en verdween een eindje verderop in het niets. ‘Maar stel je voor dat je iets dergelijks tussen je schouderbladen moet opwekken en de hele dag met je meedragen!’
‘Maar waaróm doen ze dat dan?’
‘Omdat de Fae van schoonheid houden, van fantasie en verbeeldingskracht, van schone kunsten, van... nou, eigenlijk simpelweg van dingen die erg mooi zijn om naar te kijken, maar verder nergens toe dienen. De kunst om de kunst, en nergens anders om. Ik heb me laten vertellen dat ze er zelfs wedstrijdjes in houden, maar of dat echt waar is, kan ik je niet zeggen.’ Odis glimlachte. ‘Ik vermoed dat ze die vleugels in feite dragen omdat ze zichzelf daarmee van alle andere volken kunnen onderscheiden en vooral op hen neerkijken. Fae vinden zichzelf huizenhoog verheven boven alles en iedereen, en ik ben bang dat ze daar wel eens gelijk in zouden kunnen hebben ook.’
‘En ze werken helemaal nooit? Ze doen verder de hele dag niks? Nou, gemakkelijk zeg! Zo kan ik het ook.’ Ailinn snoof. ‘En hoe komt een fae dan aan eten, als-ie de hele dag niks doet?’
‘Dat plukt-ie ergens van een boom, van een struik of uit een bloemkelk.’
Nu keek Ailinn de magiër geringschattend aan. ‘Je bedoelt dat ze in leven blijven op een likje nectar? Het zijn toch geen snorrevogeltjes! Ze zullen heus wel meer moeten eten dan een hapje zoetigheid.’
Mestre Odis liet haar de verzamelde vruchtknoppen in zijn handpalm zien. ‘Dit soort dingen eten ze ook. En vruchten, groene bladeren, wortels. Dat levert hun genoeg energie om weer een dagdeel te luieren. Nee, ik geloof dat Fae niet veel om eten geven. Geloof me, op Faedra en in de Paradijzen wordt zelden gewerkt.’
‘Waarom wilt u daar zo graag heen?’ informeerde Ailinn onomwonden.
Maar daar wilde mestre Odis geen antwoord op geven. Hij stond op en liet de vruchtknoppen in de zak van zijn mantel glijden. Hij veegde zijn handen aan elkaar af en mompelde: ‘Daar heb ik zo mijn redenen voor.’ Waarna hij aan de terugtocht begon.
Toen ze terugkwamen bij de boerderij, had Papak de kar al ingespannen. Hij zou, samen met mestre Odis, Esha naar Aldo rijden. Odis zou haar naar De Vergulde Goezoe brengen en ervoor zorgen dat ze daar aangenomen werd. Blijkbaar was hij erg goede maatjes met de herbergier, en deed die altijd wat Odis hem opdroeg. Wat, gezien de dagelijkse drankinname van de magiër, gecombineerd met zijn magische krachten en zijn onberekenbare humeur, niet zo verwonderlijk was. Volgens Papak – maar dat had hij de anderen slechts op fluistertoon durven meedelen – was Odis bovendien een soort plaatselijke attractie, iemand die veel wanhopige, verveelde of op opstootjes beluste lieden naar de verder totaal oninteressante herberg trok. Dat leverde de herbergier een hoop extra inkomsten op en waarschijnlijk was hij mestre Odis mede daarom erg goed gezind.
‘We kunnen vertrekken zodra u klaar bent.’
Mestre Odis knikte. ‘Als de dame gereed is, dan ben ik het ook.’
Ailinn slikte iets weg. Mestre Odis had Esha voorgerekend dat ze ongeveer twaalf zonneronden – zoals hij ze in zijn deftige en officiële Omnia-taalgebruik noemde – in de herberg zou moeten werken om aan genoeg guldstukken te komen voor de reis naar Nova, tenzij ze flink haar best deed om meer fooien op te strijken, dan zou het sneller kunnen gaan. Twaalf dagen, dat was zo vreselijk lang! En al die tijd moesten zij en Elm hier op de boerderij blijven en wachten tot Esha terugkwam. Maar ze hadden geen keus, het enige alternatief was gaan liften, en dat vond ook mestre Odis veel te gevaarlijk, had hij gezegd.
Esha omhelsde Ailinn langdurig voor ze op de kar klom, en Ailinn zoog driftig op de binnenkant van haar wangen om de tranen tegen te houden.
Papak zag het afscheid bezwaard aan en plotseling boog hij zich voorover naar Ailinn. Hij klopte haar op de schouders en zei: ‘Wanneer ik de eerstvolgende keer naar de markt ga, dan kom jij met me mee. Zo duurt het minder lang voor jij je moeder weer ziet. Je kunt me misschien een beetje helpen bij de marktkraam.’
Ailinn zond hem een verheugde en dankbare blik.
Papak zei zijn vrouw gedag. ‘Morgen zijn wij in de loop van de dag weer terug, mestre Odis en ik.’
Nida keek met een zuinig mondje naar de magiër.
Odis zag haar blik en sprak haar geruststellend toe: ‘En ik ben met uw man een klein bedrag overeengekomen dat de kosten die u voor mij maakt, moet vergoeden. Uw kookkunsten zijn dat meer dan waard.’
Trots en tevreden draaide Nida zich om en met een zelfingenomen grijns wandelde ze naar haar keuken.
Maar Ailinn keek de kar nog lang na en er lag een peinzende uitdrukking op haar gezicht. Waarom was de magiër plotseling bereid te betalen om hier op deze eenvoudige boerderij te mogen blijven, terwijl hij zich toch ook het verblijf in een herberg in de stad kon veroorloven? Nida’s gerechten waren best smakelijk, maar de eethuizen in de stad zouden vast nog wel betere maaltijden kunnen serveren. Natuurlijk, hij had toegezegd het been van de jongen te genezen, maar Ailinn had het idee dat hij daar niet veel tijd meer mee kwijt zou zijn. Ze had het vreemde gevoel dat het verblijf van de magiër op de boerderij iets met haarzelf te maken had. Iets met de faeogen, die hem vanaf het eerste moment dat hij erin gekeken had, op een spoor hadden gezet. De beschonken zatlap die hier aangekomen was, was vanaf het allereerste moment dat hij Ailinn in het gezicht had gestaard, veranderd in een gedreven man die niet één keer om een kruik brouw gevraagd had. Broedde hij soms op zonderlinge plannen?
Het been van Elm genas snel. Odis liet de wond helen, de koortsen zakken, de infectie verdwijnen, en zelfs het litteken werd onder zijn vaardige handen niet meer dan een dun wit streepje. Nu Ailinn Nida zoveel werk uit handen nam, had de boerin tijd over om de jongen flink te verwennen. Elm werd op het achtererf in een stoel gezet met zijn zere been omhoog op een krukje en Nida scheen er het grootste plezier in te hebben te zien hoe de jongen smulde van haar gerechten, en ze verbaasde en verheugde zich over zijn eetlust.
Mestre Odis was het grootste gedeelte van de dag afwezig. Niemand wist waar hij zich ophield, en hij vertelde nooit iets. Wanneer Papak tijdens de avondmaaltijd al eens voorzichtig durfde te informeren naar de bezigheden van de magiër, dan maakte mestre Odis zich ervanaf met oppervlakkige teksten als: ‘Och, van alles en nog wat’, ‘Overal en nergens’ en ‘Hier in de omgeving’. Nida kon het niet veel schelen. Hij betaalde hun goed en het enige dat ze daarvoor hoefde te doen, was een eitje extra bakken.
Na een dag of twee was Elm het zitten al zat en hij vroeg Ailinn hem te helpen met kleine rondjes rond het erf. Ailinn ondersteunde hem door een arm om zijn middel te leggen. Elm leunde zwaar op haar schouders, en zo sukkelden ze rond de boerderij. Al snel stelde Elm zichzelf telkens voor een nieuwe uitdaging: twee rondjes, drie rondjes, een heuvel op, en binnen de kortste keren beklom hij de steile heuvel achter de boerderij zonder de hulp van Ailinn. Elm zag Ailinn eieren rapen en hokken schoonmaken en hij begon Nida en Papak ook om klusjes te vragen. Nida sputterde nog even tegen. Ze zag in de jonge jongen de vervanging van haar eigen zoons die al volwassen waren, en vond het heerlijk hem te verwennen. Maar Papak zag dat de knul zich begon te vervelen en liet hem helpen met het timmeren van nieuwe hekken rond het erf. Samen sloegen ze de palen de grond in en er verschenen blossen van het harde werken, maar vooral van plezier op Elms wangen. Tussendoor hielp hij Ailinn en soms zelfs Nida in haar keuken.
‘Weet je zeker dat je terug wilt gaan naar Nova om opnieuw op een schip te gaan varen?’ vroeg Papak hem op een ochtend. Hij keek naar de mand eieren die Elm al in de vroege ochtenduren had verzameld, nog voor de anderen goed en wel uit bed waren. ‘Boerenwerk gaat je ook goed af.’
‘Ik weet het niet...’ Elm aarzelde. ‘Denkt u dat er boerderijen in deze omgeving zijn die een hulpje kunnen gebruiken?’
Papak en Nida keken elkaar aan.
‘Ik vind het erg leuk werk,’ zei Elm. ‘Op een boot is het altijd rennen en vliegen en in het rond gecommandeerd worden, zeker wanneer je de jongste scheepsjongen bent. Hier gaat alles zo lekker... langzaam.’ Hij fronste. ‘Ik weet niet hoe ik het uit moet leggen. Al die kleine klusjes en die werkjes... het is zo...’
‘Gemoedelijk?’ opperde Papak. Hij glimlachte. ‘Wacht maar tot ik je meeneem naar de markt, daar heb je je handen vol aan de lastige klanten en de stiekemerds die een eitje van je kraam proberen te gappen.’
‘Wanneer?’ vroeg Elm prompt gretig. ‘Ik bedoel, wanneer mag ik mee?’
Papak wisselde wederom een blik met zijn vrouw. ‘De eerstvolgende keer dat ik die kant uit ga, neem ik Ailinn mee, die wil haar moeder opzoeken. Mestre Odis rijdt ook mee en veel plaats heb ik niet op m’n kar. Dus houd jij Nida dan maar gezelschap. Maar als je wilt, kun je de keer daarop best mee.’
Elm wreef zich verheugd in de handen.
Ailinn had de blikken gezien die het oudere echtpaar wisselde, maar Elm scheen niets door te hebben. En had Elm niet gehoord wat Papak zojuist gezegd had, had hij het niet begrepen? Ze grinnikte. ‘Volgens mij, Elm, zouden Nida en Papak je maar wat graag hier willen houden. Voorgoed.’
Elm keek hen schuchter aan.
‘We zouden zijn hulp goed kunnen gebruiken,’ knikte Papak. ‘Het is een goed jong, hij werkt hard...’ hij klopte zijn vrouw op de knie, ‘... en Nida vindt het maar wat gezellig, hè, weer een jongen op de boerderij.’
Er gleed een hoopvol trekje over Nida’s gezicht.
Elm durfde Ailinn niet aan te kijken, toen hij vroeg: ‘Maar jullie dan, Ailinn, zouden jullie het niet ondankbaar van mij vinden als ik ervoor koos om hier achter te blijven terwijl jullie verder gaan?’
‘Ondankbaar?’ Ailinn snoof. ‘Wat is dat nou weer voor onzin. Als jij hier mag blijven, dan moet je die kans meteen grijpen! Stel je voor dat je opnieuw zo’n chagrijn van een schipper als Mol Mokosh zou krijgen, dan trek je van spijt de haren uit je hoofd!’
De rest van de dag deed Elm zijn werk met nog meer plezier dan anders. Hij rende van Ailinn naar Papak naar Nida, alsof hij niet wist wie hij het eerst zou helpen.
Het viel Elm op dat Ailinn wat stil was. Op het moment dat hij het merkte, besefte hij dat ze eigenlijk al een paar dagen wat bekommerd was. Had ze zijn keuze aan zien komen en vond ze het stiekem toch niet zo leuk? Of had het wellicht met het verblijf van Esha in Aldo te maken? Ailinn was het tenslotte niet gewend om zonder haar familie te zijn. ‘De tijd ging best snel, hè?’ zei hij op een gegeven moment geruststellend tegen haar. ‘Morgen mag je mee naar Aldo en dan zijn jullie weer even samen. Wie weet heeft ze al genoeg verdiend.’
‘Hm?’ Ailinn keek fronsend naar hem op. ‘O... dat we verder kunnen reizen, bedoel je?’ Haar blik werd weer afwezig en Elm trok zijn wenkbrauwen op.
‘Is dat niet wat je zo ongelukkig maakt, dat je Esha mist?’
‘Ik ben niet ongelukkig,’ mompelde Ailinn. ‘Nou ja, niet echt. Ik ben... bezorgd. Bang zelfs. Ik weet niet wat het is. Ik heb de laatste paar dagen het gevoel dat het allemaal wel eens helemaal verkeerd zou kunnen aflopen. Het is een voorgevoel en ik kan het niet uitleggen.’
Elm keek haar verontrust aan.
Plotseling boog Ailinn zich naar hem toe en stelde hem een rare vraag. ‘Elm, vind jij dat ik gekke ogen heb?’
‘Nee... nou, gaat wel... een beetje,’ murmelde Elm verlegen. Hij staarde haar ongemakkelijk in de ogen om ze nog eens goed te bestuderen. ‘Je hebt geen oogwit, alleen maar een heleboel ooggrijs.’
‘Vind je ze eng?’
‘Eng? Nou nee, dat nou ook weer niet.’
‘Lelijk? Het zijn faeogen, zeggen ze.’
‘Wie zegt dat?’
‘Mijn vader zei het altijd, maar ook... mestre Odis zegt het.’
‘Dan zal het wel zo zijn,’ meende Elm, ‘zij zullen het wel weten. Je hebt toch ook faebloed?’
‘Maar verder heeft helemaal niemand uit mijn familie zulke ogen, ik ben de enige. En ik schijn ook als enige een hoop rare fae-eigenschappen te hebben. Dat ik geen schoenen wil dragen, en zeker niet van leer. Dat ik geen vlees wil eten. Mijn moeder vindt altijd dat ik te weinig eet. Ze zeurt er mijn hele leven al over. Onze hulp, Fadila, probeerde altijd de lekkerste hapjes te verzinnen. Ze zei dat ik zo klein en mager bleef omdat ik gewoon veel te weinig at. Maar volgens mijn vader was dat een kwestie van faebloed. Ik heb gewoon een lichaam dat het midden houdt tussen de maten van een elf en het formaat van een fae.’ Ailinn bleef even stil. ‘Ik ben trouwens ook gek op honing...’ voegde ze er peinzend aan toe. ‘Mestre Odis zeurde me de kop gek over nectar en bloemknopjes en weet ik veel, laatst toen ik met hem op de heuvel was.’
‘Ik weet niks over de Fae. Waar ik vandaan kom, daar vertellen ze elkaar verhaaltjes over aardmannen en kobolden en zwarte mantelaars.’ Elm trok met zijn vingers aan zijn wangen en mondhoeken om een gruwelijk gezicht te maken. ‘Enge verhaaltjes vooral.’ Hij loenste en gromde, en liet zijn tong uit zijn vervormde mond hangen.
Ailinn grinnikte.
‘Maar waarom vind je dat erg, dat je die faedingen hebt?’ wilde Elm weten. ‘Er is toch niks slechts aan? Het is alleen nogal zeldzaam.’
‘Mestre Odis zanikt er zo over.’ Ailinn keek Elm doordringend aan. ‘Weet je, hij wil heel graag naar Faedra, dat is zijn grootste wens. Volgens mij is hij helemaal bezeten van dat fae-eiland. Vraag me niet waarom. Maar je kunt alleen op Faedra komen als je er door een volbloed fae naartoe gebracht wordt of wordt uitgenodigd. Ik geloof dat dat mestre Odis nog nooit gelukt is. Je vindt ook vrijwel nergens zomaar een loslopende fae natuurlijk, want die komen hun eiland bijna nooit af.’
‘Wacht even,’ bromde Elm, en hij trok een bedenkelijk gezicht, ‘bedoel je dat die tovenaar jou soms denkt te kunnen gebruiken om zijn doel te bereiken? Maar jij bent toch geen volbloed fae?’
‘Nee, maar ik heb het idee dat mestre Odis denkt dat ik ondanks dat toch toegelaten zou worden op Faedra, omdat ik afstam van zowel de Hemelsblauwen als Faeruza. En vanwege mijn ogen en alles.’
‘Denk je dat hij iets... naars van plan is?’
‘Dat weet ik nou juist niet. Hij lijkt ons toch wel echt te willen helpen weer op weg te komen. Dankzij hem heeft Esha dat werk in de herberg.’
‘Misschien wil hij wel gewoon met jullie mee. Misschien blijft hij de rest van je leven als een schoothondje achter je aan lopen.’ Elm grijnsde plagerig naar Ailinn. ‘Hij is alleen maar bezeten van je ogen.’
Maar Ailinn liet zich niet op de kast jagen. ‘Als hij met ons mee wil, waarom laat hij Esha dan het hele bedrag voor de reis bij elkaar werken in die herberg? Laat hij dan zelf de helft betalen! Volgens mij heeft hij aardig wat guldstukken in die buidel van ’m zitten.’
‘Hij zal jullie toch niet uit willen leveren aan Dragan...’ mompelde Elm verschrikt, ‘... tegen een fiks bedrag? Zou hij gewoon een op goud beluste inhalige gek zijn?’
Ailinn trok een ongelukkig gezicht.
‘Wil je dat ik op hem let?’ vroeg Elm. Hij rechtte zijn rug en nam een gewichtige houding aan.
Ailinn lachte en schudde haar hoofd. ‘Dat kan ik zelf wel.’