29. Magie

Toen Ailinn met Odis over de magische brug was gekomen, had ze in al haar opwinding nooit kunnen bedenken dat ze de eerste dagen in het huis van de magiër zou doorbrengen met stoffen en dweilen. Ja, de hal die zij betraden, zag er vreselijk uit: alles was bedekt door vieze lagen stofwebben, op de grond knerpten de verdroogde rattenkeutels je onder de voeten, en het rook er muf en oud. ‘Maar daar heb je toch wel een of ander toverspreukje voor!’ had Ailinn gemopperd, toen ze diezelfde dag nog een dweil en een emmer met sop kreeg aangereikt.

‘Welke spreuk wil je dat ik gebruik?’ had Odis geglimlacht. ‘Die waarmee ik een wervelstorm oproep, die alle stof van de kasten en de planken waait? Jammer genoeg zal die storm de viezigheid dan ook in onze keel, neus en ogen doen stuiven en de schilderijen van de muur blazen. Of zal ik het laten regenen, zodat de vloer weer gaat glanzen? Maar waardoor de rattenkeutels oplossen tot vieze plasjes bruine blubber? Niet alles is met een spreuk op te lossen, lieve kind. Het spijt me.’

En Ailinn had geen andere keus gehad dan de schoonmaakartikelen van hem aan te pakken en als eerste de slaapkamer die haar toegewezen werd, te gaan poetsen.

Odis werkte zelf even hard mee, en Ailinn vond hem er belachelijk uitzien met een zijden sjaal om zijn hoofd geknoopt om zijn witte haren te beschermen tegen de stofdraden die van de plafonds naar beneden hingen.

‘Hoe komt het eigenlijk dat jouw haren wit zijn?’ had ze plotseling gevraagd.

Odis had haar verbijsterd aangekeken. ‘Alle magiërs en spreukenzingers hebben witte haren. Wist je dat niet?’

‘Nee. Ik ken geen magiërs. Nou ja, ik heb er vroeger wel eens een paar gezien... maar het was me nooit opgevallen dat ze witte haren hadden. Waarschijnlijk dacht ik dat ze gewoon allemaal oud waren.’

‘Misschien was dat ook zo. Jonge magiërs, die nog niet erg veel spreuken hebben gezongen, hebben soms alleen maar een paar witte lokken. Ik ben toevallig al op heel jonge leeftijd begonnen, daarom zijn bijna al mijn haren wit. Je krijgt ze vanzelf naarmate je meer en meer spreuken gezongen hebt.’

Verschrikt greep Ailinn naar haar eigen zwarte lokken. ‘Ik ook?’

‘Natuurlijk. Maar wees niet ongerust, de eerste paar vallen niet op.’ Grinnikend was Odis verder gegaan met zijn schoonmaakwerkzaamheden.

Ailinn had nog een tijdje peinzend in de emmer met sop staan staren. Zou ze dat ervoor overhebben als ze spreuken mocht leren zingen, een hoofd vol spierwitte lokken? Ze dacht terug aan het gevoel dat het bedwingen van de zeedraak haar had gegeven, en het oproepen van de magische brug. Een machtig gevoel, overweldigend. Denkend aan haren, herinnerde ze zich het plukje haar dat de jongen van De Zwarte Parel haar had meegegeven. Ze had geen idee wat ze ermee aan moest. Hoe kon zij nou een ziek meisje beter maken? Maar ze zou het wel heel graag willen kunnen. Ja, misschien was dat best een hoofd vol sneeuwkleurige haren waard.

Het schoonmaakwerk bracht haar in de loop van de eerste dagen door het hele huis. Ze zag de keuken – die Odis liet bevoorraden door de dichtstbijzijnde herberg (hij had er een oude, zwarte vogel met een bestelling in een kokertje aan zijn poot heen gezonden; het beest kende de weg zei hij, het was een Mohrgaai, die zijn hele leven al niet anders deed, en Odis hoopte alleen dat de vogel in zijn afwezigheid niet aan geheugenverlies was gaan lijden) – en ze zag de slaapkamers, de lange duistere gangen en de sombere hal vol schilderijen, de bibliotheek en de gifkelder, de mengkamer en de schouw-ruimte. Vooral die laatste vier boeiden haar bovenmatig, ze kon er maar met moeite uit wegkomen. In de bibliotheek bladerde ze heimelijk in een aantal dikke boeken waar lange spreuken en ingewikkelde mengformules in stonden, in de gifkelder las ze de opschriften op de stenen kruiken en glazen potten, en ze trok hier en daar een stop uit een fles om stiekem even te snuffelen. In de schouwruimte liep ze eindeloos rondjes om de prachtige schouwtafel. Het duurde niet lang of Ailinn ging op heimelijke plannetjes lopen broeden. Zoveel magie tot haar beschikking, waarom daar dan geen gebruik van gemaakt?

Op de middag dat de bestellingen van de herberg aan de overkant van de kloof verschenen op een houten vrachtkar die onmogelijk over de magische brug kon – wat betekende dat Odis de boodschappen eigenhandig heen en weer moest sjouwen, wat hem een poosje druk bezighield – sloop ze de schouwkamer binnen. In de dagen daarvoor had ze de nodige tijd in de bibliotheek doorgebracht, en het was lachwekkend gemakkelijk geweest: je keek onder de S van schouwen en vond de bijbehorende spreuken keurig op rij!

In de schouwkamer kwam een kraantje boven de spiegel uit en een stopje verborg een afvoer. Het geknoei met kruikjes water, emmers en lapjes, zoals Ailinn Odis onderweg had zien doen, was hier niet nodig.

Ailinn draaide het glimmende kraantje open en liet de spiegel tot de rand toe vol met water lopen. Ze stak beide kaarsen aan, die aan weerszijden van de spiegel stonden. Ze wist niet of het echt nodig was, maar vermoedde van wel. Zo had mestre Odis het immers ook gedaan. Ze liep om de schouwtafel heen en ging op de hoge kruk zitten die ervoor stond. Met van opwinding trillende vingers haalde ze het halssnoer van haar nek, waar niet langer alleen de medalle aan hing, maar ook het stuk ketting dat ze van Zdene had gekregen, en zelfs de splinter die van de roeispaan was geslagen door de chaoto (je wist maar nooit of iets niet een machtige amulet kon worden). Ze betreurde het dat ze niets bij zich had dat van Esha geweest was. Nu kon ze onmogelijk naar haar moeder schouwen. Aarzelend liet ze de sierraden door haar vingers glijden. Ja, Brennen wilde ze toch wel graag als eerste zien. Ze klemde haar vuist om de medalle, die al dagen een zacht, wit licht uitstraalde en ook op dit moment met geen enkele waarschuwende kleur te kennen gaf dat er mogelijk een boze Odis in aantocht zou kunnen zijn. Met een gerust hart zong ze zacht een van de spreuken uit het boek. Er hadden er meerdere in gestaan, maar ze had er uiteindelijk voor gekozen er maar eentje uit het hoofd te leren. Want stel je voor dat ze ze door elkaar ging halen, wie weet wat er dan gebeurde. Er waren spreuken om vijanden te zoeken, spreuken om iemand met je beeltenis en stem lastig te vallen en te beheksen of om iemand juist te leiden, te sturen, zoals Odis met Ailinn had gedaan in het woud van Aurum, en spreuken om naar het verleden te kijken, om iets te weten te komen, of juist om naar de toekomst te schouwen – maar die laatste werden in veel gevallen afgeraden. En spreuken om naar geliefden te schouwen, dat waren de eenvoudigste. En zo eentje had Ailinn nodig. Ze wilde weten waar haar vader was, of hij nog leefde, en of hij gezond was. Ze tuurde in het spiegelglas, dat, bedekt door water, een troebel beeld van haar eigen gezicht liet zien. ‘Simin simin, visionthe! Brennen Elfae amar.’ Ze herhaalde de spreuk een aantal keren en haar beeltenis in het water begon te vervagen. Even dacht ze dat het water begon te golven, maar het was het spiegelbeeld onder het water dat trilde en zinderde, als hete lucht boven een landschap. Ze kneep haar ogen tot smalle, geconcentreerde spleetjes, maar het beeld wilde maar geen Brennen worden. Ze zag vreemde vormen als slangen door het water dansen, witte mistvlagen die het uitzicht benamen, kleuren en vlekken die haar duizelig maakten, maar niets dat op haar vader wilde lijken. Plotseling herinnerde ze zich hoe mestre Odis met zijn vingers op de spiegel had getekend. Die vreemde gebaren die hij maakte, hoe hij zijn vingertoppen door het laagje water had laten spelen: wat was het dat hij daar gedaan had? Waarom had ze de boeken niet goed gelezen? Ze was weer veel te ongeduldig geweest en in haar haast had ze alleen naar de spreuk gekeken! Was het misschien gewoon een kwestie van contact maken? Of zou het zich wellicht vanzelf wijzen als ze maar eenmaal haar vingers in het water had gestoken? Aarzelend plaatste ze de vingertoppen van haar rechterhand – in de linker hield ze nog steeds de medalle vast omklemd – op de spiegel. In een flits trok een gezicht aan de spiegel voorbij. Het was er en het was weer weg. Bijna had Ailinn ‘Hé wacht!’ geroepen naar het spiegelbeeld, maar ze kon het nog juist inslikken. Het leek alsof het beeld schuilging onder een laagje nevel. Aandachtig boog Ailinn zich voorover, en ze bestudeerde de door nevel omhulde gelaatstrekken die nu niet meer de hare waren, maar die van iemand anders. Wilde die rottige mistbank nu maar eens wijken! Automatisch veegde ze met haar hand over de spiegel, alsof ze de witgrijze flarden als een gordijn opzij zou kunnen schuiven. En even verscheen er een streep in de mist, daar waar haar wijsvinger over het glas trok. Een kort moment bleef Ailinns hand boven de spiegel hangen. Ze legde de medalle opzij en stak ook de vingers van de linkerhand in het water. Ze dacht nauwelijks na bij wat ze deed, het leek plotseling erg vanzelfsprekend: ze liet haar vingers in de mist graven als in een laagje zand, en vastberaden scheurde ze de witte nevelflarden uiteen. Weg jullie, opzij, ik wil mijn vader zien! En ja, het was het gezicht van Brennen dat nu langs haar heen staarde naar een punt in de verte. Hij zag er gezond uit, maar waarom had hij zo’n stomme pluk haar aan zijn kin hangen! En waar was hij? Duidelijk niet op Elfae. Dit was niet de tuin die zij zo goed kende. Ze zag stammen van boomsoorten achter Brennen die niet op het landgoed stonden. Hoe moest je meer afstand in het beeld zien te krijgen, waardoor je de omgeving kon bekijken? Ze had geen idee, ook dat had ze in haar haast niet gelezen. De boomstammen leken wit, de heldere witte schors van de ikaika in het Winterwoud. Was hij daar? Plotseling trok de mist een nieuwe laag grijs voor Brennens gelaatstrekken, als een sluier die iemand voor het beeld liet vallen. Even bewoog Ailinn haar vingers opnieuw naar het midden van de spiegel, op het punt om de mist nog eens weg te vegen, maar op dat moment hoorde ze een deur dichtslaan en geschrokken veerde ze overeind. Was Odis nu al klaar met die hele karrenvracht? Ze trok het stopje uit de onderzijde van de spiegel en liet hem leeglopen. Met een zachte doek wreef ze het zilveren oppervlak haastig droog. Nu zat ze met een natte doek in haar handen. Ze frommelde de lap onder een stapeltje boeken dat op de grond lag, en verliet de schouwkamer op haar tenen.

‘Waar kom jij vandaan?’ wilde mestre Odis weten, toen hij haar door de gang naar de hal zag komen. De vloer van de hal stond boordevol manden, kratten en kruiken. ‘Ik had verwacht dat je zo wel zou komen helpen sjouwen. Dit moet allemaal naar de keuken, Ailinn, en daar wandelt het heus niet uit zichzelf heen! En nee, ik heb geen spreukje om de spullen pootjes te geven.’

Schuldbewust spoedde Ailinn zich naar de opeengestapelde boodschappen en ze tilde twee zware manden van de vloer. Hijgend van inspanning sjokte ze achter mestre Odis aan naar de keuken. Odis wees haar waar ze alle spullen moest laten, en Ailinn zag grote zakken meel, kleinere zakken noten, dadels en vijgen, suikerwortels en gerstekorrels, en vele builen gedroogde kruiden uit de manden tevoorschijn komen. ‘Wie uh... wie kookt er eigenlijk hier?’ vroeg ze voorzichtig.

‘Koken is niet erg verschillend van giffen en substanties mengen. Iedere magiër zou het moeten kunnen. De hoeveelheden die afgemeten moeten worden, staan in de boeken.’ Odis wees op een rijtje dikke kookboeken op een plank aan de muur. ‘Ik stel voor dat we om de beurt een poging doen.’ Hij grijnsde om Ailinns zure gezicht. ‘Het is allicht leuker dan schoonmaken.’ Hij tikte Ailinn op de arm. ‘Je mouwen zijn nat. Ben je nou nog niet klaar met die kelder dweilen?’

Een vuurrode blos steeg naar Ailinns wangen, en ze wendde zich snel af en rende naar de hal om de rest van de etensvoorraden te gaan halen.

Mestre Odis staarde haar peinzend na.

Diezelfde avond zag Ailinn de doek terug die zij gebruikt had om de spiegel te drogen en die ze op de schouwkamer onder een stapeltje boeken had gepropt. Hij hing in de keuken naast de zwarte oven, waar een warm houtvuur in brandde. Een paar tellen bleef ze als aan de grond genageld staan. Mestre Odis had de vochtige doek dus gevonden. Ailinn had de rest van de dag geen kans gezien de lap op te halen en beter te verbergen. Maar waarom had Odis er niets van gezegd?

Het huis van mestre Odis beschikte over een mooie eetkamer, net zo groot en licht en deftig als de eetkamer van het Huis Elfae, maar Odis had besloten er geen gebruik van te maken. Hij vond het maar verspilde moeite om met borden en glazen heen en weer te wandelen, en dekte in plaats daarvan de eenvoudige sparrenhouten tafel in de keuken.

In de keuken eten was praktisch en bovendien warm en gezellig, maar deze avond betekende het dat Ailinn voortdurend vanuit haar ooghoeken de drogende lap naast het fornuis zag hangen, en het ding drukte zwaar op haar gemoedsrust. Ze deed haar best haar ogen op de omslag van het boek dat naast haar bord lag, gericht te houden, maar intussen had ze maar één gedachte: waarom zegt hij er niets van?

Plotseling tikte mestre Odis op haar boek. ‘Wat lees je?’

Ailinn schoot overeind. ‘Gewoon... eh, een boek over zeedraken en ijsduivels. Ik vond het in de bibliotheek.’

‘Ja, het was me al opgevallen dat je graag leest,’ zei mestre Odis, en hij glimlachte geamuseerd om Ailinns schuldige blik. ‘In allerlei soorten boeken, nietwaar? Ik zou het alleen wel prettig vinden als je ze voortaan op de juiste plaats terugzet in de kast. Ze horen op de lettervolgorde van het elfenalfabet te staan.’

Ailinn kauwde moeizaam op een aangebrand broodkorstje. Ze was blij dat ze het droge brood had als excuus om niets te hoeven zeggen. De nonchalante houding van mestre Odis verwonderde haar. Vond hij het dan niet erg dat ze in zijn spreukenboeken las, aan zijn spullen zat, en overal haar neus in stak? Ailinn wist niet hoe lang mestre Odis hier in zijn huis wilde blijven voor ze hun reis naar Faedra zouden voortzetten. Telkens wanneer ze hem ernaar vroeg, antwoordde hij dat hij nog niet klaar was met de voorbereidingen. Maar al die tijd had zij natuurlijk niet veel omhanden. Zou mestre Odis al lang blij zijn dat ze een bezigheid voor zichzelf gevonden had? Ze keek hem over de tafel heen vragend aan.

‘Zolang het niet meer dan een beetje spelen is, heb ik er geen problemen mee,’ antwoordde mestre Odis op de vragen die hij in haar ogen las. ‘Dus vertel: was je vader gezond en wel terug in Vertival?’

Ja, Brennen zat nog steeds heelhuids in het Winterwoud, en het nieuws dat Sive de elfenvrouw hem gebracht had, deed hem al twee dagen onrustig over het erf heen en weer stampen. ‘Ik moet iets doen, ik moet erheen!’

Sive schudde haar hoofd. ‘U loopt gevaar wanneer u uzelf te veel in het openbaar laat zien. Ik heb Udi moeten beloven dat ik ervoor zou zorgen dat u hier in het Winterwoud bleef. Ik rijd zelf terug naar Aurum om uw dochter daar te gaan zoeken. Ik heb een diepe afkeer van de gouden wouden, maar als ik daarheen moet gaan om uw dochter daar te vinden, dan zou ik mijn schuld misschien in kunnen lossen. Ik ga vanavond nog op weg. Ik heb mijn eenhoorn een volle dag rust gegund en het dier heeft een halve weide leeggegraasd, dus ik hoop binnen drie dagen naar de wouden van Aurum te kunnen rijden.’

‘Hng...’ gromde Brennen tegenstribbelend.

‘Alsjeblieft, laat me dat voor jullie doen,’ zuchtte Sive. ‘Ik voel me toch al zo vreselijk schuldig dat alles wat ik voor het kind gedaan heb, is haar een lift en een dolk aanbieden! Ik heb haar gewoon in al haar onnozelheid die wouden binnen laten wandelen. Ik had haar tegen moeten houden. Maar ze klonk zo zelfverzekerd...’

‘Ja, dat is Ailinn.’ Brennen glimlachte moeizaam.

‘Ze ging op zoek naar woudlopers, in de hoop dat die haar wilden helpen.’

‘Haar moeder is een woudlopersdochter. Ik snap trouwens niet waarom Esha niet bij haar was... Er moet iets met haar gebeurd zijn. Misschien zocht Ailinn hulp voor haar moeder en hoopte ze dat er zich nog verre familie van haar in de wouden bevond.’ Brennen schudde zijn hoofd. ‘Helaas is de Waldisclan al lang geleden opgehouden te bestaan. Maar als Ailinn die wouden ingewandeld is op zoek naar woudlopers, dan ben ik ervan overtuigd dat ze ze ook gevonden heeft. Daar twijfel ik geen moment aan.’

‘Maar er zit van alles in die wouden! Wilde dieren en... trollen!’

Brennen trok zijn schouders naar achteren. Hij wilde er gewoon niet aan denken dat zijn dochter mogelijk iets naars was overkomen. ‘Ailinn heeft jarenlang les gehad in elfenvaardigheden. Ze kan doordraven tot ze erbij neervalt, ze kent de elfenpas, ze kan in bomen slapen...’

Van dat laatste ben ik niet zo zeker, had Sive bijna gezegd, maar ze beet nog net op tijd op haar tong. Ze moest de arme vader niet ongeruster maken dan hij al was.

‘Het enige waar ik niets van snap, is die magiër...’ peinsde Brennen. ‘Je zei dat ze door een magiër achternagezeten werd?’

Sive haalde haar schouders op. ‘Het fijne heeft ze me er niet van verteld.’

‘Maar Ailinn kent helemaal geen magiërs.’

‘U hebt ook geen magiërs in de familie?’

Brennen schudde zijn hoofd en gromde. ‘Nee, gelukkig niet! Wel ooit gehad, heel lang geleden. Enige generaties terug bleek er plotsklaps een spreukenzinger in onze verder toch heel degelijke bloedlijn verzeild geraakt te zijn, een dame genaamd Selene. Ooit van gehoord? Ze was nog een soort beroemdheid in haar tijd, omdat ze tegen de regels van het magiërsgilde in ging. Ze vond dat maar een clubje oude mannen waar zij als spreukenzinger niets mee te maken had. Het gilde dacht daar uiteraard anders over en heeft haar uit het magiërsgenootschap geknikkerd. Wat haar overigens niet belette haar magische gezang doodleuk voort te zetten, ergens op een eiland waar niemand haar kwam storen. In ieder geval: je schijnt er een speciaal talent voor te moeten hebben, voor magie, een aanleg waarmee je wel of niet geboren wordt. En ik ben blij te kunnen zeggen dat die speciale gave gelukkig maar één keer is voorgekomen in de Elfaelijn, en daarna nooit meer de lelijke kop op heeft gestoken!’

‘Waarom hebt u zo’n hekel aan magiërs?’

‘Ik hou niet van tovenarij. Ik hou niet van dingen die ik niet begrijp en niet op een eerlijke wijze kan bestrijden.’

‘Maar wat doet u dan bijvoorbeeld bij ziektes?’

‘In bed kruipen,’ bromde Brennen. ‘Nou goed, we hebben er wel eens een magiër bij gehaald, toen de koortsen te hoog opliepen, en mijn broer heeft er ook wel eens eentje een feestje laten opvrolijken met wat vuurbloemen en zo. Maar dat zijn allemaal vrij onschuldige zaken, nietwaar: wat zalfjes en drankjes en wat knalwerk? Ik hou er echter niet van als ze met bezweringen beginnen, daar moet ik niets van hebben.’

‘Ik zal navraag doen in de omgeving daar. Wie weet hebben ze in de herbergen een magiër gezien.’ Sive rekte zich uit en schudde haar armen en benen los. Ze leek zich al vast voor te bereiden op de lange tocht die haar te wachten stond. ‘Gelukkig vallen beiden nogal op: een man in magiërskledij en een veertienjarig meisje met elfenoren en faeogen. Dat kan toch niemand ontgaan zijn? Ailinn had het over een man in een lange zwarte mantel. Als ik er zo eentje zou tegenkomen, dan mocht ik hem niet vertellen dat ik haar gezien had.’

‘Informeer daar dan vooral ook naar, naar een dergelijke figuur.’ Brennen klemde zijn kiezen op elkaar. Een man in een lange zwarte mantel, die zijn dochter achternazat! ‘Als ik de engerd in m’n handen krijg, dan is-ie de klos!’

De engerd zelf was zich van dreigementen aan zijn adres op dat moment niets bewust, hij werd volledig in beslag genomen door een mengsel dat in de verkeerde verhoudingen een levensgevaarlijk gif zou opleveren, terwijl het in de juiste mix een middel was om de concentratie dusdanig te verhogen dat het een magiër in staat stelde om urenlang spreuken te zingen zonder vermoeid te raken.

Ailinn keek er verveeld naar. De mengkamer en de gifkelder hadden er zo spannend uitgezien, maar alles wat mestre Odis aan zijn mengtafel brouwde, klonk haar als dodelijk saai in de oren. Wie zou er nou urenlang spreuken willen zingen? Ze had bovendien op vuurballen gehoopt, ontploffinkjes, vonkenregens. Ze had verwacht regenboogkleurige dampen aan de borrelende buizen, bollen en branders te zien ontstijgen. Maar in plaats daarvan zat mestre Odis met een weegschaaltje voor zijn neus en rekende hij korreltje voor korreltje en scheutje voor scheutje de juiste verhoudingen van de mengsels uit. En dan moest ze zeker ook nog blij zijn dat ze hem mocht helpen?

‘Ailinn, op de bovenste plank liggen die linnen zakjes, je weet wel. Breng mij het zakje met de amethisten.’

‘Hoe zien die eruit?’

‘Violetkleurig, maar de zakjes zijn gemerkt, dus maak je geen zorgen. De naam staat erop.’

En dan slofte ze maar weer gedwee naar de kelder om de gevraagde spullen te halen.

‘Ze moeten gestampt,’ zei mestre Odis, zodra ze terug was. ‘De vijzel staat daar, op de tafel. Twaalf guldgram heb ik nodig, dus stamp er niet te veel, dat is zonde. Eenmaal tot poeder vermalen verliezen de zuivere stenen snel aan kracht.’

Zo verstreken enige dagen, en Ailinn vond magie steeds meer een tijdrovende, ingewikkelde bezigheid worden, die haar akelig veel aan de saaie lessen van mestre Dragan deed denken. Totdat ze het op een ochtend zat was. ‘Kun je nou echt geen leukere middeltjes brouwen dan weer zo’n... wat was je net ook weer aan het maken?’

‘Een middeltje tegen wagenziekte,’ grijnsde mestre Odis. ‘Kan erg handig zijn onderweg, hoor.’

‘Ik heb nog nooit last van wagenziekte gehad,’ bromde Ailinn.

‘Maar wat bedoel je met leukere middeltjes?’ vroeg mestre Odis nonchalant, terwijl er intussen vrolijke glimmertjes in zijn ogen blonken.

Ailinn wees op de zuivere stenen die voor mestre Odis op de mengtafel lagen. ‘Doen die uh... hoe heet dat spul...’

‘Jade.’

‘Doet die jade nog iets anders dan reisziekte bestrijden?’

‘O ja. Wanneer je het vermalen poeder mengt met eenzelfde hoeveelheid gele amber en dit laat verdampen, waarna je de druppels opvangt en die vermengt met...’

‘Ja hoor eens, ik hoef niet het hele recept! Alsof ik dat zou onthouden. Ik vraag alleen maar of je er iets leuks mee kunt.’

‘Als je het inhaleert, dan bezit je gedurende enige tijd het vermogen om iedereen van datgene wat je verkondigt, te overtuigen.’

‘Watte?’ vroeg Ailinn schaapachtig.

‘Ooit van hypnotiseren gehoord?’

‘O... dát!’ Nu leunde Ailinn iets geïnteresseerder voorover. ‘En dat kun je zomaar ineens als je dat spul geïnga... geïnla...’

‘Geïnhaleerd hebt. Opgesnoven. Ingeademd. Ja, inderdaad.’ Mestre Odis schoof Ailinn een dik boek toe. ‘Blader hier maar eens in.’

Verbaasd dat mestre Odis haar zomaar toestond in zijn boek – dat de veelzeggende titel Het mengen van zuivere stoffen en de uitwerkingen ervan droeg – te bladeren, trok Ailinn het receptenboek met twee handen gretig naar zich toe, en binnen de kortste keren was ze er volledig in verdiept.

Mestre Odis bestudeerde het voorovergebogen hoofd van het meisje een paar tellen aandachtig, waarna hij met een bezorgd hoofdschudden zich weer over zijn eigen werk boog, terwijl hij zachtjes voor zich uit mompelde: ‘Daar krijg ik nog wat mee te stellen...’

In Achille was intussen enige dagen eerder de hersenschudder gearriveerd. Hij ging direct aan het werk en fluisterde zijn bezwerende gezangen rechtstreeks in Esha’s oren. De man, Glau genaamd, zoog haar geheugen leeg, overtuigde haar van leegte en duisternis, en wiste het bestaan van Brennen en Ailinn uit haar hoofd. Hij gaf haar het denkvermogen van een onnozele peuter, tevreden met af en toe een vriendelijk woord, een bordje eten en een simpel plaatjesboek, waar zij urenlang gelukzalig in kon bladeren.

Hersenschudders waren magiërs die niet binnen het gilde werkten. Vaak waren zij aan de opleiding tot magiër begonnen, maar halverwege verstoten wegens slechte karaktereigenschappen, of het waren lieden die zomaar ergens in obscure boekwinkeltjes of bij duistere marktkraampjes wat formuleboeken op de kop getikt hadden. Werd zo iemand ontdekt, dan werd hij opgepakt en verbannen, want hersenschudden was ten strengste verboden in vrijwel geheel Omnia. De meesten werden naar Barak gestuurd, een losbandig oord waar alles mocht wat elders verboden werd, en waar niemand zich van enige wet iets aantrok. Helaas wisten de meeste hersenschudders de weg terug goed te vinden, en lieden met duistere plannetjes wisten andersom de hersenschudders ook te vinden. Phong Severo had weinig moeite hoeven doen om de juiste soort hersenschudder te zoeken en in te huren.

Glau liet zich grof betalen en stemde toe in het vergezellen van Phong en Esha tot binnen de veilige muren van het Huis Elfae, waar de vrouwe onder toeziend oog van Dragan en Neron voortaan een eenvoudig en onbetekenend bestaan zou leiden in verduisterde achterafkamertjes.

Verheugd zond Phong alvast een boodschapper vooruit met het goede nieuws. Hij zag er weliswaar enigszins tegenop om de lange reis per rijtuig terug naar Fortuna in het gezelschap van de heer Glau te moeten verkeren – hij vond het een doodenge vent – maar hij verkneukelde zich al bij het vooruitzicht van de vele buidels guldstukken die hem in de toekomst in Vertival nog ten deel zouden vallen. Want hij wist nu dat hij Dragan bepaald niet teleurgesteld had. Integendeel, hij had zichzelf met deze klus voldoende bewezen.