30. Ailinns belofte
Ailinn sloop geruisloos de trap af naar de verdieping waar de kamers van Odis zich bevonden. Ze hoopte dat hij diep in slaap was. Sliepen magiërs gewoonlijk rond middernacht? Stilletjes ging ze aan zijn deur voorbij.
Wat zou ze als eerste moeten doen? Ze voelde het plukje blond haar, zacht als zijde, tussen haar vingers. Hoe kon je een meisje dat ziek was, beter maken? Hoe kwam je te weten wat ze mankeerde? Moest ze naar de gifkelder gaan, of naar de mengkamer? Nee, misschien moest ze eerst naar de bibliotheek om van alles in de boeken op te zoeken. Ach nee... ze maakte een ongeduldig gebaar. Ze zou er goed aan doen eerst maar eens naar het meisje te schouwen, om te zien of het arme wicht nog wel in leven was. En om te zien hoe het meisje erbij lag, wat ze deed, wat ze mankeerde. Ze wist tenslotte helemaal niets van haar. Hoe luidde haar naam ook weer? Ailinn moest even heel diep nadenken. De jongen heette Jorkum. Wat had hij gezegd? Mijn tweelingzusje... Mari, ze herinnerde het zich weer.
Haastig sloop ze naar de schouwkamer. Ze deed de deur van de kamer goed dicht alvorens licht te maken. Ze stak de twee kaarsen aan naast de spiegel en draaide het kraantje open. Zelfverzekerd nam ze plaats op de kruk, ze wist nu hoe het moest. Ze hield het plukje haar tussen duim en wijsvinger en keek er even naar. ‘Simin simin, visionthe. Mari... amar Jorkum.’ Dat leek haar de beste manier om het meisje aan de spiegel voor te stellen. Ze hoefde de spreuk slechts eenmaal te herhalen of de spiegel gaf haar al een antwoord: hij toonde haar een meisje met blonde krullen, en voorzichtig veegde Ailinn de nevel opzij om het bleke kind in ogenschouw te kunnen nemen. Het magere gezicht en de bloedeloze wangen overtuigden Ailinn onmiddellijk van een ernstige kwaal, en eventjes staarde ze bezorgd naar de gesloten ogen. Maar toen haalde het meisje adem, en Ailinn – opgelucht – ook: Jorkums zusje was in elk geval nog in leven.
Zou ze aan dit spiegelbeeld nog iets hebben bij het achterhalen van de soort kwaal? ‘Ja, als ik verstand had van zulke dingen misschien...’
Ze blies de kaarsen uit en wreef de spiegel droog.
Deze keer verstopte ze de klamme doek in de keuken tussen de dweilen.
Maar wat stond haar nu te doen? Aarzelend wandelde ze naar de bibliotheek. Ze had nauwelijks enige passen over de drempel gezet, of ze maakte hoofdschuddend rechtsomkeert. Ze kon toch moeilijk op de Z van ziekte zoeken.
In de kamer waar de mengtafel van Odis zich bevond, stond tevens een klein Shivantafeltje op een verhoging. Ailinn had het Odis nog nooit zien gebruiken, maar ze had in de boeken gelezen waar zulke altaartjes voor dienden. Het was een plek om rituelen uit te voeren, maar dat deden vooral de beginnende magiërs op en rond zo’n altaar. Ervaren magiërs, zoals Odis, hadden een dergelijke ruimte niet meer nodig en konden hun magie overal tentoonspreiden. Zou het helpen als ze iets uitprobeerde aan het altaartje? Nee, waarschijnlijk hielp dat niets als je geen idee had waar je mee bezig was. Zo’n plek was alleen maar bedoeld om je te helpen je te concentreren op je bezigheden en op de juiste volgorde daarvan. Je kon de voorwerpen die je nodig had voor je bezwering, dan op een rij neerleggen, in een cirkel rondom de vier windstreken die het altaar aangaf. Maar ze had geen voorwerpen om neer te leggen. Licht wanhopig staarde ze naar het zielige plukje haar in haar hand.
Ze begaf zich opnieuw naar de bibliotheek en zocht in een dik boek naar Bezweringen op afstand. Er stonden er meer dan genoeg in en ook hoe je ze uit moest voeren, maar ze wilde Mari niet verlammen en niet verwarren, niet verleiden en niet verstenen. Ze zocht onder andere letters. Overstromen, overgeven, ontwortelen, ontvlammen, ontmaskeren. Ze zuchtte en stond op het punt het boek opzij te gooien. Ontsnappingen. Goed om te onthouden. Ontsteken. Ontbinden. Ze stak haar tong uit naar het dikke boek. Op goed geluk sloeg ze een andere bladzijde op. Gevangennemen, gesprekken afluisteren, geruchten verspreiden. Ze schokschouderde. Genezen. Ailinn verslikte zich bijna in de aanblik van het woord.
Met het boek in de hand liep ze naar de mengkamer. Ze werd zo door de moeilijk leesbare tekst in beslag genomen dat ze vergat om het licht in de bibliotheek uit te doen, of om de deuren achter zich te sluiten. Ze las dat ze tegelijkertijd zou moeten schouwen en de bezwering uitvoeren. Ze moest het spiegelbeeld van Mari oproepen in het water, dan – met de windrichtingen mee – twaalf druppels verdunde... Ze fronste. ‘Cal(o)-An-Lau-Hb. Wat is dat nou weer!’ Wacht, ze had van de week nog zuivere stenen moeten vijzelen voor mestre Odis, en ze had toen over zijn schouder een snelle blik in zijn boek geworpen. ‘Ama-Cit-Lav,’ had ze gelezen, en ergens in haar hoofd had zich een vaag gevoel van begrip genesteld. Ze had amazoniet gestampt en citrien. Ama en Cit. En Lav was het flesje dat mestre Odis zelf in zijn kelder was gaan halen. De stukjes woord waren afkortingen van de namen van de stenen en de oliën die mestre Odis gebruikte! Ze bladerde door het boek tot ze achterin kwam, en begon bijna hardop te lachen. Zo simpel! Na het laatste hoofdstuk volgde een lange lijst met afkortingen. Cal(o). Ze liet haar wijsvinger langs de woorden glijden. Calciet-oranje. Oranje calcietstenen had ze nodig. An? Ze kon geen An vinden bij de zuivere stenen. Bij de oliën dan misschien. En ja: anijsolie. Lau bleek een afkorting voor laurierblad. Zou Odis dat laatste in zijn kelder bewaren, of gewoon in zijn keuken? Hb stond voor hoornbesolie.
Ze bleek nog meer nodig te hebben, maar dat deel begreep ze niet goed. Voor beginnende magiërs: al wat groen is. Ervaren magiërs gebruiken bij voorkeur het eigen lint. Het groen, zo stond er, diende rond de schouwspiegel geworpen te worden in een volle cirkel.
Ze moest maar proberen alle aanwijzingen stap voor stap zo letterlijk mogelijk op te volgen, en wat ze niet snapte, moest ze maar gokken. Het zou een hoop tijd in beslag gaan nemen, begreep ze nu. De calciet moest uit de kelder worden gehaald, de zuivere stenen lagen in linnen zakjes op de bovenste plank. En dan moest de calciet in de vijzel tot poeder gestampt, zwaar werk, en vooral ook nogal lawaaierig. Geluidloos stampen was praktisch onmogelijk, en Ailinn vreesde dat Odis het zou horen. Maar dat risico moest ze nemen. Anijsolie vond ze in de kelder, die door Odis de gifkelder werd genoemd. En het was waar dat er vele kruiken en flessen zwaar vergif bewaard werden, maar evenzoveel soorten oliën die van onschuldige bloemen en planten afkomstig waren en die de hele ondergrondse ruimte heerlijk deden geuren. Laurier? Gewoon in de keuken, zoals ze al dacht.
Ze stampte de stenen, voegde het geurende laurierblad bij het poeder, en vervolgens de anijsolie in precies de juiste hoeveelheid. Ze snoof. Het rook als iets wat je op kon eten, helemaal niet vies. Langzaam druppelde ze er de hoornbesolie bij en nu begon het mengsel vreselijk te stinken. Ze wandelde met de vijzel in haar handen naar de schouwkamer. Daar liet ze de spiegel opnieuw vol met water lopen en stak ze de kaarsen aan. Ze haalde het blonde plukje haar uit de zak van haar jasje en klemde het tussen duim en wijsvinger van de linkerhand. ‘Simin simin visionthe.’ Het duurde niet lang of het beeld van het zieke meisje verscheen onder het wateroppervlak. Ze legde het plukje haar opzij en trok met beide handen de nevels in het water weg. Nu pakte ze de vijzel en met haar vingers druppelde ze de gemengde stoffen in het water van noord naar zuid, van zuid naar noord. Ze riep de windstreken aan zoals dat in het boek stond, en verzocht ze de helende krachten naar het meisje te dragen. Als laatste moest ze de bijbehorende spreuk, die ze uit haar hoofd had geleerd, zingen. ‘Ngai cura, olila cura, chloristra cura. Dusan mayim cura Mari.’ Maar wat moest ze met de laatste stap: het groen, of het groene lint? Ze had Odis nooit met een groen lint in de weer gezien, met geen enkel soort lint eigenlijk. Wat bedoelden ze daarmee? Zou iets anders dat toevallig groen was, hetzelfde doel kunnen dienen? Ze had wat groene bladeren uit de keuken meegenomen. Ze meende zich te herinneren dat Odis het spul basila genoemd had, een keukenkruid. Maar een kruid... zou dat de werking van de andere ingrediënten niet verstoren?
Op dat moment werd plotsklaps de deur van de schouwkamer wagenwijd opengegooid. Ailinn sprong overeind en de kruk viel met een klap ondersteboven. Geschrokken staarde ze naar het silhouet in de deuropening.
Door het minimale licht dat de twee kaarsen in de schouwkamer verspreidden, en het veel fellere lamplicht dat in de gang brandde, leek de figuur in de deuropening op een zwart spook, zoals hij daar tegen het felle schijnsel stond afgetekend met beide armen geheven. ‘En wát... als ik vragen mag... denk je dat jij aan het doen bent?’
‘Eh... ik...’ Verder kwam Ailinn niet. De woorden stokten in haar keel, want nu kwam mestre Odis de kamer binnenlopen, en ze vreesde de woede in zijn ogen. Ze staarde naar de grond onder haar voeten.
‘Wel... komt er nog een antwoord?’ Odis kwam vlak voor haar staan.
‘Nou... ik wil... ik wou alleen maar...’
Odis tuurde over haar hoofd naar de schouwspiegel. Hij zag de oliën in het water cirkelen boven een langzaam vervagend beeld van een meisje met blonde krullen. ‘Wie is dat?’
Ailinn draaide zich om naar de spiegel. ‘Dat is... Mari. Ik... ik ken haar niet, maar ze is een zusje van een scheepsjongen op De Zwarte Parel. Ze... ze is ziek.’
Odis trok zijn wenkbrauwen op en keek Ailinn een paar tellen bedachtzaam in de ogen. Toen liep hij naar de spiegel. Hij tilde de omgevallen kruk van de vloer en ging zitten. Hij snoof. ‘Anijs... laurierblad...’
‘Enne... oranje calciet en hoornbes,’ voegde Ailinn er zacht fluisterend aan toe. ‘Ik wilde haar zo graag beter maken.’
Odis raapte het plukje haar van de schouwtafel en liet het tussen duim en wijsvinger heen en weer glijden. Het beeld in de spiegel werd weer wat helderder. Hij keek ernaar en knikte. Ineens draaide hij zich opnieuw om naar Ailinn, en keek haar strak aan. ‘Wel...’ zei hij, en hij schraapte zijn keel, ‘... en welke spreuk heb je gebruikt, als ik vragen mag?’
Ailinn herhaalde de spreuk die ze uit het hoofd had geleerd en die ze moeiteloos opnieuw kon oplepelen.
Mestre Odis liet de wijsvinger van zijn rechterhand door het water cirkelen en zette de mengstoffen zo nogmaals in beweging. Ailinn kon het spoor van de olie en de poeders in het water zien kolken.
‘En toen?’ vroeg mestre Odis, zijn stem nog steeds hard en scherp.
Ailinn keek hem angstig aan. ‘Toen snapte ik de rest niet... dat van dat groen of het groene lint.’
Er gleed een zuur glimlachje langs de magiërs mondhoeken. Hij hield zijn handen boven het water, zijn vingers verstrengelden zich.
Ailinn keek toe en zag gebaren waarvan ze zich vaag herinnerde dat ze hem die al eens eerder had zien maken. ‘Ach,’ knikte ze toen, en ze kon zichzelf wel voor het hoofd slaan. Natuurlijk had ze hem dit vaker zien doen: die keer op de heuvel bij Papak en Nida, toen hij haar uitlegde waar faevleugels uit bestonden, en hij als voorbeeld een blauw balletje licht voor haar spon. Knedend en trekkend, alsof hij een klont verse gom uiteenrukte en weer oprolde, weefde hij nu groene draden vanuit het niets tussen zijn vingers. Hij wierp het groene licht in een cirkel rond de spiegel. Hij zong de bezwering, en sprak als laatste het woord dat een dergelijke bezwering-op-afstand moest afsluiten: ‘Tendai.’
‘Is ze... wordt ze...’ vroeg Ailinn na een poosje schuchter, ‘... beter?’
‘Laten we het hopen,’ zei mestre Odis kortaf. Hij stond op en nam de natte spiegel, de gebruikte vijzel en het plukje haar in ogenschouw. ‘Jij ruimt dit op?’ Hij zei het vragend, maar het was uiteraard niet minder dan een bevel. Hij wachtte niet op een antwoord, maar beende met grote passen de schouwkamer uit, en Ailinn hoorde aan zijn voetstappen dat hij zich naar zijn privévertrekken begaf. Er knalde een deur dicht.
Ailinn liet de adem, die ze ongemerkt had ingehouden, ontsnappen in een lange zucht.
Die nacht had Ailinn vreemde dromen. Een dame in een lang en donker gewaad leek haar te willen belagen. De vrouw had lange paarse haren, en daaraan meende Ailinn af te kunnen lezen dat ze geen spreukenzinger kon zijn. Magiërs kregen immers altijd witte haren, zo had Odis haar verteld. Op het gezicht van de vrouw lag een brede lach die verre van aangenaam was. Ze spon linten van licht tussen haar vingers, precies zoals mestre Odis dat kon. Ze liet de linten wapperen in een felle wind en begon rondjes te draaien om Ailinn heen. De blauwpaarse linten omwonden Ailinns enkels, en Ailinn wilde ervan weglopen. Maar ze leek verstijfd en kon niet anders dan de angstaanjagende gedaante aanstaren. De vrouw leek zichzelf te verdubbelen. Plotseling waren er twee spreukenzingers en ze waren elkaars evenbeeld. Nu begonnen beiden om Ailinn heen te draven, de glinsterende linten slingerden achter hen aan. Het licht kronkelde om Ailinns benen, om haar heupen, en bond haar armen tegen haar lijf. Het wond zich om haar keel en Ailinn kreeg het gevoel te zullen stikken. Juist op het moment dat ze dacht dat de ademnood haar dood zou worden, maakte ze in haar slaap een rochelend geluidje, waarmee ze zichzelf wekte. Ze schoot overeind in haar bed en staarde hijgend om zich heen. Het was pikkedonker in haar kamer, maar het raam stond op een kiertje en van buiten scheen het maanlicht op de nevel die ’s nachts om het huis hing. De witte damp van de nacht leek Ailinns kamer binnen te kringelen. Of verliet een vreemde mist haar kamer juist? Ailinn sprong uit haar bed en rende naar het raam. Met een klap trok ze het dicht. Rillend – ze wist niet of het van de kou of van de schrik was – kroop ze diep weg onder de dekens.
Op de ochtend die volgde op de vreemde nacht, werd er tijdens het ontbijt weinig gesproken. Ailinn en Odis hadden zich, na al het middernachtelijke oponthoud, beiden verslapen, en Ailinn was wakker geworden van de geur van aangebrande pap.
De smaak van de pap maakte de sfeer er niet beter op en Ailinn en Odis zaten stilzwijgend tegenover elkaar aan tafel.
Buiten trokken regenbuien aan de ramen voorbij, en het huis van mestre Odis leek, meer nog dan anders, op een eiland in de mist. Ondanks het jaargetijde leek het kil in huis en mestre Odis had het houtvuur waar hij de pap op had gekookt, aangelaten. Maar het vuur leek meer rook dan warmte te verspreiden.
Plotseling schoof mestre Odis zijn bord van zich af. Hij had het nog niet voor de helft leeggegeten. Hij keek Ailinn van onder zijn gefronste wenkbrauwen strak aan.
Ailinn wierp een blik op het weggeschoven bord en wenste dat zij hetzelfde durfde te doen. Aarzelend nam ze nog een hap en probeerde die zo snel mogelijk door te slikken.
‘Ailinn...’
‘Ja?’
Mestre Odis had een vreemde blik in de ogen. ‘Zijn er in het verleden magiërs of spreukenzingers in jouw familie voorgekomen?’
‘Ehm... ik geloof het wel ja, ooit eens. Maar het was er maar eentje hoor, en er was iets mee.’
‘Er was iets mee?’
‘Ja, ik weet het niet precies meer, ze werd weggestuurd of zo. Maar het is heel lang geleden. Ik heb er alleen maar over gelezen in een stamboom die we van mestre Dragan uit ons hoofd moesten leren.’
‘Weet je haar naam toevallig nog?’
Ailinn knikte. ‘Ja, Selene.’
Het bleef even stil. Toen kwam er een vreemd geluid uit de magiërs keel.
Een seconde lang dacht Ailinn dat hij zich ernstig verslikt had. Maar aangezien hij zijn pap terzijde had geschoven, moest het iets anders zijn dat hem dwarszat.
‘Selene,’ herhaalde mestre Odis met een grimas.
Ailinn trok haar wenkbrauwen op.
‘In dat geval kan ik er misschien toch maar beter vanaf zien...’ mompelde Odis. Hij leunde achterover, sloeg zijn armen en benen over elkaar heen, en bekeek Ailinn half geamuseerd, half misprijzend.
Ailinn voelde zich hoe langer, hoe ongemakkelijker worden en schoof op haar houten stoel heen en weer. ‘Is er iets?’ vroeg ze uiteindelijk gelaten.
‘Wat heb je over die Selene geleerd?’
‘Niks. Dragan had er niks over te vertellen. Ze was een spreukenzinger.’ Ailinn keek mestre Odis afwachtend aan. ‘Valt er wat over haar te leren dan?’
‘Selene was niet zomaar een spreukenzinger, Ailinn, ze was een duistere spreukenzinger.’
Ailinn schrok en liet haar lepel vallen. Hij kletterde luidruchtig op de rand van haar bord en een dikke klodder pap belandde op het hout van het tafelblad. ‘Shiv!’
‘Zeg dat wel.’
‘Dat heeft mestre Dragan ons helemaal niet verteld!’
‘Nee, zoiets staat ook niet zo aardig in je stamboom.’
Plotseling herinnerde Ailinn zich haar dromen van de afgelopen nacht en ze huiverde.
‘Wat is er?’ wilde mestre Odis weten.
‘Ik had een nachtmerrie...’ biechtte Ailinn prompt op. ‘Over een vrouw met lange paarszwarte haren. Ze danste om me heen en ze wilde me... wurgen of zo!’
Mestre Odis beet op zijn lip en trok een vertwijfeld gezicht. ‘Shivan de Grote... ze heeft jou vannacht ook bezocht.’
Ailinn ging recht overeind zitten. Met grote ogen staarde ze naar mestre Odis. ‘Dat was toch niet een droom over... die Selene?’
‘Ik vermoed van wel.’
‘Hoe kan ik daar nou over dromen, ze is al honderden jaren dood en ik heb haar nooit gezien!’
Mestre Odis bromde iets. Hij dacht diep na.
Ailinn schudde haar hoofd. ‘En waarom had die vrouw in mijn droom dan geen witte haren? Ze was toch een spreukenzinger!’
‘Alleen rechtschapen spreukenzingers zingen met hun bezweringen hun haren wit, duistere spreukenzingers daarentegen kleuren met iedere spreuk die zij zingen hun haren donkerder, totdat ze zwart als de nacht zijn. Niet het glanzende zwart van elfenhaar, maar een mistroostig en naargeestig paarszwart. De ondoorgrondelijke kleur van leegte, dood, verdriet en rouw.’
‘Maar waarom zou ik zomaar ineens over haar gedroomd hebben?’ Ailinn fronste.
‘Jij niet alleen.’
‘Had jij ook een nachtmerrie?’
‘Ik heb iemand verjaagd van mijn voeteneinde,’ grijnslachte mestre Odis. ‘Iemand die iets van me wilde waar ik niet aan mee wilde werken. Nu vraag ik me af wat het was dat ik in mijn slaap besloot om niet te doen. Het leek mij vannacht te gevaarlijk.’ Hij keek Ailinn aan, zijn ogen samengeknepen tot felle streepjes. ‘Ik ben bang dat er een duistere boodschap schuilt in het feit dat de oude Selene midden in de nacht aan ons bed verschijnt. Een waarschuwing die ik wellicht ter harte zou moeten nemen.’
‘Het was toch maar een droom?’ vroeg Ailinn hoopvol. ‘Als die Selene dood is, dan kan ze toch niet echt aan ons bed verschijnen?’
‘Ken jij het verschil? Vertel me Ailinn, wat is een droom en wat is een verschijning?’
Ailinn zweeg schaapachtig, ze had geen idee.
‘Je herinnert je die nacht in het woud van Aurum?’ Mestre Odis trommelde met zijn vingers op zijn knieën. ‘Je zag mijn beeltenis tussen de bomen. Ik leidde je terug naar de veiligheid in de buurt van de woudlopershut.’
‘Ja, ik zag jou, maar dan een beetje doorzichtig, alsof je van glas was.’
‘Je zag mij, maar ik was dat niet echt. Het was een afspiegeling van mij. Je zag iemand die als twee druppels water op Odis leek, en toch was hij het niet. Want de echte Odis zat een heel eind verderop op zijn gat in het zand met een spiegel op zijn knieën.’ Mestre Odis leunde voorover. ‘Als zoiets op een afgemeten afstand in voetstappen kan, dan kan het ook op een bepaalde afstand in tijd.’ Hij tuurde peinzend uit het raam, naar de dikke lagen mist die voorbijdreven. ‘Ik heb het zelf nooit geprobeerd, maar ik heb wel vaker gehoord dat het mogelijk is. Zelfs Shivan zou op die manier nog wel eens een hedendaagse magiër bezoeken, zo beweert men.’ Hij richtte zijn blik weer op Ailinn. ‘Je bent ongetwijfeld in de boeken uit mijn bibliotheek tegengekomen dat het mogelijk is in de toekomst of het verleden te schouwen. Welnu, stel dat Selene in haar tijd naar de onze geschouwd heeft...’
‘Maar waarom zou ze...’
‘Och, misschien deed ze het uit nieuwsgierigheid. Misschien wilde ze weten of er na haar dood ooit nog een tweede spreukenzinger in het Huis Elfae geboren zou worden... een waardige opvolgster voor haar magie.’ Mestre Odis keek Ailinn strak aan.
Ailinn verbleekte.
‘En stel dat ze bij het schouwen in de toekomst het meisje Ailinn gevonden heeft, een wel zeer bijzondere telg uit het geslacht Elfae: een kind met kleurende faeogen en spitse elfenoren. Met faebloed, maar tevens met alle mogelijke elfentalenten. Lichtvoetigheid! Snelheid! De kracht om eenhoorns te berijden! Nachtzicht! En – ik vermoed dat Selene haar geluk niet opkon – een waanzinnig magisch talent op de koop toe...’
‘Heb ik dat?’ vroeg Ailinn met aarzelende stem. Ze schoof haar pap van zich af en haar ogen – groot en rond – zochten die van mestre Odis. ‘Maar ik wil dat enge loeder niet aan mijn bed hebben midden in de nacht! Wat moet ze van me? Kun jij ervoor zorgen dat ze dat niet meer doet?’
‘Nee, dat kan ik niet.’ Mestre Odis schudde zijn hoofd. ‘Ik vermoed dat Selene ontelbaar veel keren in haar spiegel geschouwd heeft, en jou gezocht en gevonden heeft. Wat eenmaal in het verleden gebeurd is, kan ik in de huidige tijd niet ongedaan maken. Maar ik kan je wel leren jezelf tegen haar te verweren.’
‘Is dat nodig? Ik bedoel... kan ze mij iets... aandoen?’
‘Hmm... zoals ik al zei: Selene was een duistere spreukenzinger, en ik neem aan dat ze graag zou zien dat jij er ook eentje werd. Ze zal proberen je te beïnvloeden. Of liever gezegd: dat zal ze destijds in haar spiegel gedaan hebben, en ik weet niet wat het toekomst-visioen in haar spiegel haar getoond heeft, of het haar gelukt is of niet.’
‘Nee!’ riep Ailinn geschrokken, maar vooral beledigd. ‘Ik word nooit een duistere spreukenzinger.’
Mestre Odis keek haar diep in de ogen. ‘Weet je dat zeker?’
‘Natuurlijk!’
‘Ik had namelijk eigenlijk juist een besluit genomen... gisteravond laat... voordat die Selene ons kwam pesten.’ Mestre Odis schokschouderde en glimlachte. ‘Hoe zou je het vinden om... geen duistere, maar... laten we zeggen, gewoon een heel getalenteerde spreukenzinger te worden?’
Ailinn pulkte aan een opgedroogd klontje pap op het tafelblad. Haar wangen werden dieproze en ze aarzelde even voor ze sprak. ‘Je bedoelt... maar dan zou ik... opgeleid moeten worden. Je wordt niet zomaar een spreukenzinger. En zoiets duurt ook...’
‘Lang. Om de basisbeginselen te leren: van midzomerzonnewende tot midwinterzonnewende. Om de opbouw van de spreuken te bestuderen, het versteend Elven te leren begrijpen en de recepten te leren lezen. Die eerste periode draait alles om de taal. En dan volgt er van midwinterzonnewende tot midzomerzonnewende het deel waarin je leert om met de praktische zaken om te gaan. Bezweringen uitoefenen, recepten mengen, kruiden herkennen, oliën maken, de elementen beheersen. Na die eerste stappen mag je jezelf – mits je slaagt voor de examens – een aspirant-spreukenzinger noemen. Vervolgens duurt het uiteraard nog enige tijd voor je volleerd bent, maar dat hangt af van het magische talent van de leerling. Het is de leraar-magiër die besluit wanneer zijn leerling klaar is met de opleiding en volleerd magiër dan wel spreukenzinger mag heten.’
Ailinn staarde wazig naar het plakkerige tafelblad. ‘Maar dan zou ik minstens vier zonnewendes bij jou moeten blijven. Nog langer als ik volleerd wil worden. En al die tijd zou ik Brennen en Esha...’ Ze slikte.
‘Je kunt naar ze schouwen zoveel je maar wilt. Je kunt ze zelfs laten weten dat je je gezond en wel ergens in Smeralde bevindt, mits je ze maar niet vertelt waar precies. Het lijkt me niet de bedoeling dat ze je, met nog maar een half voltooide opleiding achter de rug, hier weg komen halen. Maar ik neem aan dat je dat zult begrijpen.’
‘Maar wanneer gaan we dan naar Faedra? Ik dacht dat dát was wat jij wilde, met mij naar Faedra. Dat was toch waar je mij voor nodig had?’
‘Dat kan wachten. O ja, natuurlijk zou ik het liefst morgen nog vertrekken. Maar ik ben verstandig genoeg om te begrijpen dat we, door jou een magische scholing te geven, des te meer kans maken daar te geraken als het eenmaal zover is. Zie je, Faedra betreden zal heel wat voeten in de aarde hebben, dat gaat niet zomaar. Als jij over de nodige vaardigheden beschikt, zal het een stuk eenvoudiger worden. En ik hoop jou tegen die tijd ervan overtuigd te hebben dat Faedra betreden iets is dat je zelf ook heel graag zult willen. Jouw leermeester Gavino heeft je je elfentalenten laten ontplooien, ik kan je je magische talent laten ontwikkelen, en eenmaal in Faedra... wel, de Fae bieden je wellicht de mogelijkheid om te ontdekken welke fae-eigenschappen je hebt, en waartoe die je in staat zullen stellen.’ Mestre Odis glimlachte onzeker. ‘Ailinn, meisje... Shivan sta ons bij wanneer jij al je talenten ontdekt en ontwikkeld hebt... Heel Omnia zal sidderen voor Ailinn Elfae, de spreukenzinger met het faebloed en de elfengaven!’
Ailinn voelde haar wangen tot aan haar puntoren dieprood kleuren. Van schrik of van de opwinding? Of van pure trots. Er borrelde iets in haar omhoog, iets onbenoembaars. Hoopvolle verwachting vermengd met een vreemd gevoel van zekerheid, van vertrouwen in zichzelf. Ze wist plotseling heel zeker dat ze tot alles wat ze maar wilde, in staat was. Vertival kon wachten. Het Huis Elfae moest het nog maar een poosje zonder haar doen. Ze zou Brennen en Esha troosten met berichten van leven en welzijn, en ze kon zichzelf troosten met naar hen schouwen in de grote spiegel. Ze herinnerde zich het bloedstollende gevoel een zeedraak te bedwingen, de kriebelende spanning in haar maag toen ze de magische brug bewandelde, en de voldaanheid toen ze gisteravond laat besefte meegewerkt te hebben aan de genezing van het meisje Mari. Of ze een echte spreukenzinger wilde worden? Nou en of! Ze leunde achterover en keek mestre Odis met een schittering in de ogen aan. ‘Ja,’ fluisterde ze, ‘ja, ik wil heel graag een goede spreukenzinger worden!’
Odis schraapte zijn keel. ‘Ik had geen ander antwoord van je verwacht.’ Hij tikte op de rand van zijn papbord. ‘In dat geval moesten we onszelf eerst maar eens een stevig ontbijt bereiden, denk je ook niet? Laten we die aangebrande rommel weggooien en een paar goezoe-eieren bakken. Vervolgens zullen we de gebruikelijke voorbereidingen gaan treffen, zoals het inrichten van een vaste werkplek voor jou, een kist met eigen spullen moet je hebben, en een paar stevige gebonden schriften om je berekeningen in te maken.’
‘Krijg ik ook een mantel?’
‘Pas na je examens. Dat duurt nog een jaar. Je mag al wel een staf uitzoeken of vervaardigen, want die heb je nodig bij je bezweringen.’
Ailinn tuurde langs haar been naar beneden. ‘Ik heb m’n elfendolk.’
‘Prima. Die voldoet uitstekend, zoals je onderweg al gemerkt hebt.’
‘Wanneer beginnen we met de lessen?’ wilde Ailinn weten.
‘Direct na de midzomerzonnewende, dat is een vast ritueel. Magiërsleerlingen beginnen aan hun opleiding op het magische uur van de wende, dat is een gebruik dat al eeuwenlang bestaat. Het duurt nog maar enige dagen voor het zover is.’ Mestre Odis stond op. Hij pakte de twee borden pap van de tafel en wandelde ermee naar het granieten aanrecht, waar hij ze hoofdschuddend neersmeet. ‘En als we toch bezig zijn met lessen en vaardigheden, misschien kunnen we dan tevens een gezamenlijke poging doen te leren koken!’
Ailinn liep naar het raam van haar slaapkamer. Het raam keek uit op het noordoosten, en dat gaf haar het gevoel vanuit haar kamer helemaal naar Elfae te kunnen kijken. Ze gooide het raam wagenwijd open en leunde erdoor naar buiten. De mist begon op te trekken, het was opgehouden met regenen, en ze kon tot aan de overkant van de kloof kijken en zelfs eraan voorbij. Ze zag heuvels in de verte en verbeeldde zich de bergtoppen van de keten daarachter te kunnen zien, de uitlopers van de Zilverbergen die hiervandaan tussen haar en Elfae lagen.
‘Ik word een spreukenzinger, Esha. Een echte spreukenzinger! Je moet me maar niet kwalijk nemen dat ik zo lang wegblijf. Ik beloof je, Brennen, dat ik terugkom en dat alles dan goed zal komen. Ik weet niet of Dragan nog steeds gemene plannen aan het smeden is. Ik weet niet hoe het nu is in Vertival, wie er op Elfae wonen, en hoe het met ze gaat. Ik weet niet waar jullie zijn, Esha en Brennen, en of alles goed met jullie is. Maar op een dag zullen we weer samen op Elfae wonen en dan schop ik die Dragan eruit! Wacht maar af, straks ben ik een spreukenzinger met elfenbloed, een elf met faevaardigheden en een fae met magische krachten! Shivan de Grote, ik word beroemd. Nee, wacht... niks Shivan de Grote...’ Ze giechelde, gooide haar raam nog iets verder open en gilde uitgelaten: ‘Dan heet ik Ailinn de Grote! En Shivan kan de pot op!’
Een verdieping lager had mestre Odis ook zijn ramen openstaan en hij hoorde de brutale, juichende kreet. Hij slaakte een diepe zucht en knikte: ‘Zeg dat wel, ze zal die arme Shivan doen verbleken.’
***