4. Naar de noordkust van Vertival

Ailinn werd bibberend wakker. Een ijzige kou trok vanuit de bosgrond omhoog en hechtte zich aan haar kleren, huid en haar. Ze sprong overeind en begon driftig heen en weer te ijsberen om warm te worden.

‘Wat?’ mompelde Esha, en ze opende haar ogen. Slaperig keek ze Ailinn vol onbegrip aan, tot de zure werkelijkheid van de gebeurtenissen van de vorige avond weer tot haar doordrong. Ze stond onhandig op en strompelde richting water.

‘Zou ik niet doen,’ waarschuwde Ailinn.

‘Hm?’

‘Watergeesten.’

‘Hè nee.’ Esha zuchtte. Ze had zich erg op een plens koud water in haar gezicht verheugd.

‘Kom wat eten,’ stelde Ailinn voor. ‘Ik heb een stuk notenbrood in de draagzak gevonden, het is verrukkelijk.’

‘Wat zit er in die andere veldfles?’

‘Water.’

Esha draaide de schroefdop eraf en liet wat water in haar handpalm vloeien. Ze wreef het langs haar wangen en schudde haar hoofd. ‘Jij ook?’

‘Nee dank je, ik word wel wakker van alleen die kou. Moeten we eigenlijk zuinig zijn met ons water en eten?’

‘We kunnen toch bij een boerenhoeve terecht? We hebben genoeg guldstukken.’

Ailinn fronste. ‘Maar misschien kunnen we dat beter een eind verderop pas doen, waar ze ons niet kennen. We zitten nog zo dicht bij huis.’ Ze opende haar draagzak en bekeek de inhoud. ‘Ik heb hier nog appels, een stuk griesmeelkoek en een dikke plak rozijnencake. Wat heb jij?’

Esha schudde haar eigen draagzak leeg. ‘Die andere veldfles, met kruidenwijn, maar daar hebben we gisteren al zeker een derde van opgedronken onderweg. Een stuk grauw brood en een homp schapenkaas.’

Ailinn haalde het boek tevoorschijn dat Fadila in haar draagzak gestopt had. Zodra ze de voorkant zag, betrok haar gezicht. ‘Ah nee... het is een lesboek.’ Ailinn had gehoopt op een lekker dik leesboek voor onderweg. ‘Shiv... dit lag open op mijn bed. Fadila zal gedacht hebben dat ik hierin aan het lezen was. Ze zal me vast een plezier hebben willen doen.’ Ze smeet het boek van zich af. ‘Dat is dan mooi mislukt.’ Een paar tellen later echter veerde ze weer overeind. ‘Of wacht...’ Ze raapte het boek van het vochtige mos en veegde met haar mouw wat natte dauwdruppels van het omslag. ‘Er staat hier een kaart in, bedenk ik net, een plattegrond!’ Ze liet het haar moeder zien.

Esha knikte. ‘Zoals Quan al zei, van hieruit is het almaar omhoog om naar Nova te komen. We kunnen gewoon de kustlijn volgen, zo kunnen we niet verdwalen.’

Ailinn liet haar blik stiekem even verlangend afdwalen naar de Zilverbergen, het Middenmeer, de Stilte en Smeralde. Met zoveel guldstukken op zak konden ze wat haar betrof net zo goed eens een echt geweldige vakantiereis maken, in plaats van alleen maar naar dat suffe Nova omhoog te reizen! Haar vader Brennen kwam vaak in Nova. Het was een stad die pas gesticht was na de laatste aardbeving, toen het Tussenwater ontstaan was. Voor die tijd hadden er meerdere belangrijke steden in de vallei gelegen, die door de vloedgolf na de aardbeving overstroomd was. Nova was opgezet als belangrijke havenstad voor hout uit Silva en zijde en brokaat uit Chika. Het was een elfenstad, maar door de haast waarmee het destijds gebouwd was, zo vertelde Brennen, had het weinig van het sierlijke en verfijnde dat zo kenmerkend was voor elfensteden. Het was grotendeels opgetrokken uit marmer, een kille steensoort die in de regel alleen voor vloeren gebruikt werd. Ailinn zuchtte. Waarom moest de reis nou juist daarheen gaan?

Na hun ontbijt klommen ze weer op de donkinns, waarbij Esha onderwijl een zacht mompelend gevloek uitte, nu ze de gisteravond zo verstijfde spieren weer moest bewegen.

‘Jij zou ook beter beenwindsels kunnen dragen,’ vond Ailinn, ‘of een broek. In ieder geval niet van die wijde rokken, die zitten je toch zeker in de weg?’

‘Ik vrees dat Fadila alleen maar rokken heeft ingepakt.’ Esha hees de wijde meters stof omhoog tot op haar dijbenen en probeerde het zich enigszins gemakkelijk te maken.

‘Naar links of naar rechts?’ vroeg Ailinn. ‘We moeten die brug vinden.’

Esha gebaarde nonchalant. ‘Laten we eerst links maar eens proberen.’

Ze reden over een uitgesleten pad langs de oever van de Fausta naar het westen. Ailinn tuurde af en toe naar het stromende water. De ochtendnevel trok langzaam op en zonlicht deed het wateroppervlak glinsteren. Ze herinnerde zich de watergeesten en was blij dat de nevels verdwenen. De nare waterwezens konden in deze omstandigheden niet anders dan zich terugtrekken in hun ijzige diepten en zouden pas tegen de avond opnieuw tevoorschijn komen.

Nadat ze een halfuurtje gereden hadden, trok een figuur in de verte Esha’s aandacht. ‘Daar is iemand.’

Ze versnelden hun tred.

Een oude man was juist bezig zijn roeiboot tegen de oever omhoog te slepen. Esha en Ailinn groetten hem beleefd. Het kromme baasje bekeek de twee donkinns, begreep dat er geen overtochtje van hem gevraagd ging worden, en verloor direct de aandacht. Hij mompelde wat en keerde zich van hen af.

‘Weet u misschien waar de brug over de rivier zich bevindt?’ vroeg Esha hem, ondanks de stug afgewende rug.

Het kereltje was ongetwijfeld niet erg blij met de aanwezigheid van de brug, die pas een jaar of wat geleden aangelegd was. Het had hem zijn klanten gekost. Slechts een enkele voetganger, die de brug te ver vond om te lopen, maakte nog wel eens van zijn veerdiensten gebruik. Pas toen Esha hem een glanzend guldstuk liet zien, begonnen zijn oogjes te glimmen en bleek hij bereid een fatsoenlijk antwoord te geven. Hij wees met een bevende vinger westwaarts. ‘Nog een eindje verder die kant op. Je kunt ’m hiervandaan net niet zien, omdat de rivier een scherpe bocht maakt. De brug ligt daar net voorbij.’

‘Gelukkig,’ zuchtte Esha, en ze wierp de man het guldstuk toe, ‘we gaan in de goede richting.’

‘Waar moet u heen?’ wilde de rimpelige oude baas weten.

Ailinn en Esha keken elkaar even aarzelend aan.

‘Naar het noorden,’ hield Esha zich op de vlakte. ‘Richting Nova... zo’n beetje.’

‘Hm,’ bromde de man. Hij mompelde iets onverstaanbaars en boog zich weer over zijn boot.

Esha gaf haar donkinn te kennen verder te willen en het beest zette zich traag weer in beweging.

Ailinn keek haar moeder een paar tellen na en boog zich toen fronsend voorover naar de oude veerman. ‘Wat zei u?’

Het mannetje keek verstoord op. Hij haalde een voddige mouw onder zijn druipende neus langs en snoof. ‘Skum,’ gromde hij. ‘Dat jullie uit moeten kijken voor de Skum als jullie noordwaarts gaan. Ik heb gehoord dat ze in de omgeving zijn gesignaleerd.’ Waarna hij een dik touw op begon te rollen en Ailinn opnieuw de kromme rug toekeerde.

Ailinn plantte haar hielen in de flanken van de donkinn, waardoor het dier het op een sukkeldrafje zette. Zodra ze Esha ingehaald had, vroeg ze: ‘Hoorde je dat?’

‘Wat?’

‘Skum. Dat oudje zei dat we uit moesten kijken voor Skum.’

Esha verstijfde. Haar donkinn begreep haar lichaamstaal verkeerd en verstijfde prompt mee. Met krampachtig rechte poten zette hij zich schrap tegen de stenen van de rivierbedding en Esha, die het niet aan voelde komen, rolde voor de zoveelste keer van de brede rug.

Ailinn keek met angstige ogen op haar moeder neer. ‘Is dat een slecht bericht?’

Het duurde even voor Esha antwoord gaf. Ze krabbelde overeind en bleef even hijgend staan. ‘Laat ik zeggen dat we onze ogen goed open moeten houden en ervoor moeten zorgen dat we ze niet tegen het lijf lopen.’

‘Wat zijn Skum?’ wilde Ailinn weten.

‘Naarlingen,’ zei Esha zacht, en ze klom weer op haar donkinn. ‘En verder wil ik er liever maar geen woorden aan vuil maken.’

Hoe Ailinn ook bleef zeuren en aandringen, Esha wilde er niets meer over loslaten. Ze wil me geen angst aanjagen, dacht Ailinn.

In stilte reden ze verder. Ze kwamen al snel bij de brug, en toen ze eenmaal aan de overkant van de Fausta waren, begon Esha druk te kwebbelen. Waarschijnlijk had ze besloten dat de stilte die gevallen was na het noemen van de naam Skum, hen zenuwachtig zou maken, en dat wat gezellig gebabbel een goede afleiding zou zijn. Ailinn werd echter juist nerveuzer van het ratelende geluid van haar moeders stem en deed onopvallend haar best een ruim gat te laten vallen tussen het achterwerk van Esha’s donkinn en haar eigen rijdier.

De laagstaande zon schoot warmgouden zonnestralen door het kreupelhout en het winterwit dat aan de takken kleefde, begon te ontdooien en naar beneden te druppelen.

Ze deden er nog bijna twee uur over om de laatste bomen van het Winterwoud achter zich te laten en de weidse vlakte van Noord-Vertival te betreden.

‘Zo, nu kunnen we tenminste weer om ons heen kijken,’ zei Esha luchtig.

Maar Ailinn kon het niet laten daaraan toe te voegen: ‘Ja, en iedereen kan vanuit alle windstreken ook weer naar ons kijken.’

Het was waar dat er weinig beschutting was op dit open terrein. De heuvels hier mochten die naam nauwelijks dragen, en in het drassige grasland, dat slechts hier en daar werd opgesierd door wat waaibomen en doornige struiken, zonken de poten van de donkinns af en toe weg in zompige plassen. Maar de zon bleef schijnen vanuit een vrijwel onbewolkte, winterblauwe hemel en bespikkelde het natte landschap met fel schitterende glimlichten.

Ze aten hun middageten in de beschutting van een paar rotsblokken, die hun tevens een droge zitplaats boden. Esha bestudeerde nogmaals de inhoud van de draagzakken en trok daaruit de conclusie dat ze er verstandig aan deden uit te kijken naar een hoeve die hun nieuwe etenswaren kon verkopen.

Ailinn tuurde naar een puntje van het lesboek dat boven de rand van de geopende draagzak uit piepte. Ze herinnerde zich de inhoudsopgave voor in het boek, de lange lijst Huizen en volken van Omnia. In een opwelling greep ze het boek uit de tas en begon er naarstig in te bladeren. Esha besteedde er geen aandacht aan, verdiept als ze was in haar overpeinzingen betreffende de etensvoorraad, totdat ze haar dochter hardop hoorde voorlezen: ‘De Skum zijn een volk dat men liever niet voor de voeten loopt. Het zijn afstammelingen van wegens ernstige misdragingen verbannen Fae, die zich kruisten met bergvolk uit Bongani en later met bosvolk uit Smeralde. Zij trekken door heel Omnia en zaaien dood en verderf waar zij gaan. Wanneer de Skum in uw omgeving hun tentenkampen hebben opgeslagen, dan doet u er goed aan uw ramen en luiken stevig gesloten te houden...’ Ze was nog niet klaar, maar Esha griste haar nijdig het boek uit handen. ‘Ailinn! Vind je het nou werkelijk nodig om ons alle gevaren van het reizen nog eens flink in te peperen? Je kunt wel alle nare volkjes en verderfelijke wezens uit dat boek gaan opsommen, er staan er nog tientallen in!’

‘O, dus jij hebt er ook al stiekem in gebladerd?’ vroeg Ailinn met een grijns.

Er kwam een zure trek om Esha’s mond. ‘Nee, ik heb vroeger in de lessen volkenkunde datzelfde snertboek gehad.’

‘Staan er echt zoveel griezels in?’

‘Ach... de meesten komen gelukkig in deze omgeving niet voor. Echte misbaksels huizen vooral in de ruigere streken.’ Esha smeet het boek terug in Ailinns tas. ‘Wacht met het lezen van al die enge verhalen tot we veilig en wel in Nova zijn, goed?’

Halverwege de middag zagen ze een boerenhoeve liggen die hun wel aanstond. Hij was klein, met een knus rieten dak en vriendelijke open luiken naast de ramen. De ramen op de bovenverdieping stonden open en er hingen vrolijk geruite donsdekens naar buiten. Een blozende boerin van middelbare leeftijd trad hun behulpzaam tegemoet en verkocht hun een stuk geitenkaas en een enorme stapel verse maïskoeken, en drong hun ook nog een dikke ganzenworst op, waar Ailinn met opgetrokken neus naar keek. De vrouw deed erg bezorgd toen ze hoorde dat moeder en dochter van plan waren met zijn tweetjes naar het noorden te trekken. ‘Het is de laatste tijd niet pluis hier verderop aan de grens met Archeron. Waarom brengen jullie de nacht niet bij mij door? Ik verzorg ook een stevig ontbijt, tegen een kleine vergoeding natuurlijk. En dan kunt u later deze week met de broer van mijn man op rijden, die terug naar zijn eigen hoeve gaat. Hij woont niet al te ver van de grens en van daaruit kan hij wellicht weer andere metgezellen voor u regelen.’

Het aanbod klonk aanlokkelijk. ‘Laat ons er nog even over nadenken,’ stelde Esha voor. ‘Ik laat het u zo snel mogelijk weten.’ Ze nam Ailinn even apart. ‘We zijn hier vlak bij ons zomerhuis, wist je dat?’

‘Ja, natuurlijk weet ik dat. Ik had de omgeving al herkend en wist dat het niet ver meer kon zijn.’

‘Ik vroeg me af of het veilig zou zijn om daar te overnachten.’

‘Of juist onveilig.’

Hier zijn mensen die bij navraag hun mond voorbij kunnen praten, daar is alleen de oude Eirik, die al jaren voor ons op het huis past. Die zou nog niet praten als ze de woorden uit hem probeerden te ranselen.’

‘Maar Dragan weet dat we daar een huis hebben, hij heeft er zelf ook bijna alle zomers doorgebracht. Zou hij niet juist van ons verwachten dat we daarheen gaan?’

‘Dragan weet als het goed is toch nog niet dat wij ontkomen zijn? Quan zal zijn best gedaan hebben een geloofwaardig verhaal over een afgrijselijk ongeluk rond te strooien voor ieder die het maar horen wilde. Hij zal vast niet zo onverstandig geweest zijn om het personeel van zijn list te vertellen, dus er zullen vandaag wel een paar onwetenden in rouw gedompeld zijn in het Huis Elfae.’ Esha zuchtte. ‘Ik denk niet dat Dragan vandaag vreemden ontvangt in het Huis. Hij zal zelf met enig fatsoen ook moeten doen of hij treurt om het verlies. Ik denk dat we deze dag nog niet zo bezorgd hoeven te zijn voor zijn spionnen. Of denk jij dat ze al rond het zomerhuis zwermen?’

Ailinn beet op haar lip. Ze zou best graag langs het hun vertrouwde zomerhuis willen gaan, in het bed slapen waar ze van kind af aan alle lichte zomernachten in door had gebracht, uitkijken over het brede strand, een vriendelijk woord horen van de oude huismeester Eirik. ‘Laten we het maar proberen.’

Teleurgesteld nam de boerin afscheid van hen en ze drukte hun op het hart dat, als ze van gedachten mochten veranderen, ze nog steeds van harte welkom waren.

‘Hoe lang is het rijden hiervandaan naar de kust?’ informeerde Esha vanaf de donkinnrug.

De boerin lachte en klopte de dikke donkinn op de flank. ‘Met zo’n ouwe dikzak? Nou, toch nog wel een paar uurtjes, zou ik zeggen.’

Op een duinrug hielden ze stil. Beneden hen lag het zomerverblijf. Het zag er niet anders uit dan normaal. De late middagzon deed de withouten planken waaruit het huis was opgetrokken, helder oplichten. Het was eb en de zilte geur van het groene wier dat tegen de zwarte rotsen geplakt zat, dreef over het duinlandschap en deed hen snuiven van plezier. Het rook naar lange, onbezorgde zomers, zwempartijtjes, zonverbrande neuzen.

Uitgelaten zetten ze de afdaling in naar de stranden.

De trouwe huismeester zag hen al van verre aankomen en een zijdeur zwaaide open. De bejaarde Eirik draafde, zo snel zijn kromme benen hem dat toelieten, hun blij verwonderd en opgetogen tegemoet. Het onverwachte bezoek was echter niet de plezierige aangelegenheid waar hij zich bij hun plotselinge verschijning op verheugd had. Hij was diep geschokt toen hij vernam wat hen hierheen had gebracht. In zijn keuken vertelden ze hem het hele verhaal, en toen hij hoorde dat Ailinn en Esha nog een lange tocht naar het noorden voor de boeg hadden, zweeg hij bedroefd. ‘Maar er zijn Skum op pad,’ protesteerde hij. ‘Ik heb ze al voorbij zien trekken en er zijn nachten geweest dat ik zeker meende hen in het donker om het huis heen te horen snuiven. Ze waagden zich niet binnen, want de honden gromden en jankten, en daar houden Skum niet van. Maar als jullie hen in het open veld tegen het lijf zouden lopen...’

Esha gaf hem met een waarschuwende blik op haar dochter te kennen dat hij zijn mond maar liever moest houden, en Eirik beet verschrikt op zijn tong.

Ailinn voelde zich te veel en greep dat moment aan om naar buiten te kuieren en een eindje het brede strand op te gaan. Het roeibootje waarin ze met haar ouders vaak op zomerse dagen op een kalme zee gevaren had, lag ondersteboven tegen de zwarte rotsen aan. Ze klom erbovenop en haalde haar lesboek tevoorschijn dat ze onder haar jak verstopt had gehouden. Ze bladerde naar de hoofdstukken waarvan haar moeder liever niet had dat ze zich erin zou verdiepen. Zoals altijd leek dat wat het engst was, juist het meest aantrekkelijk. Maar nadat ze gelezen had over schaduwhonden en schemerdansers, Skum en kobolden en giganthen, vroeg ze zich ernstig af of ze nog steeds evenveel zin had om op reis te gaan. Ze voelde plotseling hoe koud het was, hier in de frisse zeewind, en met kippenvel op haar armen rende ze terug naar binnen.

Eirik bereidde hun die avond een eenvoudig maal van wat hij voor zichzelf in de keukenkasten aan voorraad bewaarde. Hij wilde de inhoud van de linnen draagtassen die Ailinn en Esha onderweg goed hadden laten vullen, niet aanraken. ‘Bewaren jullie dat maar liever voor onderweg,’ mopperde hij stug. Hij was het helemaal niet eens met hun reisplannen, liever had hij hen in de kelders van het zomerverblijf verstopt om hen daar dag en nacht te bewaken tot het gevaar geweken was.

Ailinn en Esha voelden na het eten pas hoe moe ze eigenlijk waren, en Ailinn vroeg Eirik verlangend of er een opgemaakt bed was boven. Ze bleek in haar eigen bed te kunnen stappen, hij had het, nadat ze aan het eind van de middag verschenen waren, al haastig opgemaakt. Esha gaapte, maar liet Eirik toch nog een fles kruidenwijn opentrekken om die samen te delen. De oude en wat eenzame figuur had tenslotte al enige maanden in afzondering doorgebracht, hij sprak slechts zo af en toe wat boerenfamilies uit de omgeving.

Ailinn rende naar haar eigen kamer, gooide haar bovenkleding over een stoel en kroop diep weg onder een dikke stapel wollen dekens. Ze had verwacht binnen een paar tellen in slaap te zullen vallen, maar de kobolden en de giganthen bleven zich aan haar opdringen. Ze draaide van haar linker- op haar rechterzij en weer terug. Misschien had ze toch beter niet bij voorbaat al moeten lezen over wat men zoal tegen kon komen onderweg in Omnia.

Een zacht geluid trok haar aandacht. Ze glimlachte. Snel sloeg ze de dekens terug en op haar tenen dribbelde ze over de koude, houten vloer naar het raam, dat ze op een kiertje zette. Nu hoorde ze het beter: de stemmen van het meervolk dat tegen de avond uit het water klom en zich op de rotsen voor de kust nestelde om elkaar hun prachtige en soms droeve zeeliederen toe te zingen. Menig zomeravond was Ailinn door de zoete stemmen in slaap gezongen.

Ze kroop terug in bed en was binnen enkele minuten vertrokken.