2

De Coupure had iets romantisch. Dat kwam door de plezierboten die op gelijke hoogte van de huizen op de rei dobberden en de vermolmde sluispoorten die zo van een impressionistisch schilderij leken weggeplukt. Versavel parkeerde de Golf onder de bomen aan de kant van het water. Voor het huis van Marcus Heydens stond een ambulance met tollend zwaailicht. Terwijl de arts van het medisch urgentieteam via de boordradio verslag uitbracht aan de dispatcher in de alarmcentrale, rookte zijn chauffeur, een jonge verpleegkundige met lang ros haar, haastig een sigaretje.

Versavel trok de sleutel uit het contact en gooide het portier open. Het was even opgehouden met regenen en er woei een koele, verfrissende wind. Van In streek door zijn haar, krabde de achterkant van zijn hoofd en pulkte in zijn neus.

‘Wie heeft het slachtoffer gevonden?’

‘Zijn zoon’, zei Versavel.

‘Dat soort dingen zou bij wet verboden moeten worden.’

Versavel vroeg zich niet af wat Van In daarmee bedoelde. Ze liepen samen de straat over. De chauffeur van de ambulance trapte zijn sigaret uit en stapte in de ziekenwagen. Er was net een nieuwe oproep binnengekomen. Twee tieners hadden zich in de buurt van Waardamme tegen een boom te pletter gereden. Een van hen was er erg aan toe. De andere was dood.

Van In groette de agent die bij de deur geposteerd stond.

‘Het zijn steeds dezelfde sukkels die moeten werken. Nietwaar, Robert?’ zei hij op een toon van gabbers-onder-elkaar.

Agent Bruynooghe grijnsde en beantwoordde de groet van zijn overste door met gestrekte vingers de zijkant van zijn kepie aan te tikken. Als lid van de oude garde begreep hij perfect wat Van In wilde zeggen.

‘Delodder heeft me een twintig minuten geleden uit mijn bed gebeld’, zei hij. ‘Net toen mijn vrouw en ik aan ons “huiswerk” wilden beginnen’, voegde hij er met een knipoog aan toe.

Bruynooghe had zich drie maanden geleden laten steriliseren. Hij liet geen gelegenheid voorbijgaan om op te scheppen met zijn prestaties, die naar verluidt sindsdien enorm waren verbeterd.

‘Ik zal ervoor zorgen dat je je “huiswerk” kunt afmaken nog voor de haan driemaal kraait.’

Het klonk een beetje als: vandaag nog zul je tegelijk met mij in het paradijs zijn; ook een grove leugen want Van In had het paradijs in maanden niet meer betreden.

Valentijn Heydens zat nog steeds op een stoel in de gang, gebeiteld als een stenen beeld. Zijn kin rustte op zijn borst en hij schermde de zijkant van zijn gezicht af met zijn rechterhand.

‘Goedenavond, mijnheer. Ik ben commissaris Van In, bijzondere recherche.’

Heydens gaf geen kik en dat beviel Van In allerminst. Vijfhonderd jaar geleden had Michelangelo een van zijn beelden met één zin tot leven willen wekken, maar Mozes was blijven zitten. Toen had de kunstenaar zijn creatie uit pure frustratie met een hamer bewerkt, een manier van handelen die Van In zich jammer genoeg niet kon permitteren.

‘Typisch het gedrag van een emo-gozer’, fluisterde hij.

Versavel trok zijn wenkbrauwen op.

‘Kerels die van elke gelegenheid schaamteloos gebruik maken om hun medemens te laten zien hoe zwaar ze het emotioneel te verduren hebben’, verduidelijkte Van In.

‘Lacho’s zul je bedoelen.’

Vorige week had Versavel in een boulevardblad een artikel gelezen over de ideale man van het derde millennium. De auteur van het stuk, een verwaten journaliste die hoogstwaarschijnlijk aan een postmenopauzaal trauma leed, had in haar onstuitbare drang naar taalvernieuwing en in analogie met ‘macho’ het woord ‘lacho’ gelanceerd, met de ‘l’ van lief.

‘Laten we het op huilebalken houden’, zei Van In. ‘Daar staat ook een “l” in.’

Zijn minachtende woorden sorteerden geen effect op het gedrag van Valentijn Heydens. Aansteller, dacht Van In. Dat was ook een woord met een ‘l’, twee achter elkaar zelfs. Hij schraapte nadrukkelijk zijn keel.

‘Hallo, makker. Wakker worden. Politie.’

Het duurde tien volle seconden voor Valentijn Heydens langzaam zijn hoofd oprichtte. Zijn blik was dof en om zijn ogen zat een rode rand.

‘Excuseert u mij’, zei hij. ‘Ik was er even niet met mijn gedachten bij.’

‘Ik ben commissaris Van In en dit is brigadier Versavel’, zei Van In op een verveelde toon. ‘Ik neem aan dat u ons gebeld hebt.’

Valentijn knikte.

‘Dan bent u de zoon van het slachtoffer?’

‘Inderdaad, commissaris. Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik zou graag weten wat er vanavond gebeurd is, mijnheer Heydens. Als u dat niet erg vindt tenminste.’

Van In sprak in korte afgebeten zinnen en dat vond Versavel gezien de omstandigheden niet erg tactvol. Hij zette een stap naar voren, duwde zijn chef voorzichtig opzij en legde zijn hand op Valentijns schouder.

‘Mag ik u namens mijn collega en mezelf condoleren met het overlijden van uw vader, mijnheer Heydens’, zei hij zacht.

Valentijn knikte opnieuw. Zijn neusvleugels trilden en zijn onderlip schoof naar voren. Hij begon te snikken. Toen Van In aanstalten maakte om daarover iets te zeggen, legde Versavel hem met een strenge blik het zwijgen op.

‘Straks komen de mensen van Slachtofferhulp u bijstaan, mijnheer Heydens. Ik stel voor dat u zolang…’

Versavel liep naar de voordeur, maakte die open en wenkte agent Bruynooghe.

‘Kun je even komen, Robert?’

Bruynooghe knikte. Hij vond het fijn dat er een beroep op hem werd gedaan. Zijn imposante gestalte vulde de hele deuropening.

‘Wat kan ik voor u doen, brigadier?’

‘Ik zou het bijzonder op prijs stellen als u een kop koffie zou willen zetten voor mijnheer Heydens.’

Bruynooghe keek eerst naar Versavel en daarna naar Van In. Zijn blik weerspiegelde zowel verbazing als ongeloof.

‘Moet ik koffie zetten?’

In de loop van zijn lange carrière had Bruynooghe veel zien veranderen bij de politie. Van ordehandhaving was al jaren geen sprake meer, daarover waren de meeste van zijn collega’s het met hem eens, en het werd alsmaar erger. De voorbeelden van decadentie waren legio. Zo moesten agenten een verdachte tegenwoordig met ‘mijnheer’ aanspreken, zelfs als dezelfde verdachte hen eerst voor ‘vuile flik’ had uitgescholden. Bruynooghe had zich neergelegd bij het watjesbeleid dat hem en zijn makkers door een zootje zachtgekookte intellectuelen was opgedrongen, omdat er brood op de plank moest komen en hij net als Versavel voor promotie in aanmerking kwam, maar te veel was te veel. Koffie zetten voor snotterende slachtoffers maakte geen deel uit van zijn taak. Hij was een politieagent, geen serveerster.

‘Met alle respect, commissaris, maar…’

Van In kende Bruynooghe al langer dan vandaag. Hij zag meteen wat er mis was.

‘Doe me een plezier, Robert’, glimlachte hij. ‘De experts van Slachtofferhulp kunnen hier elk ogenblik arriveren en zodra zij ter plaatse zijn, redden we het wel zonder jou.’

Van In onderstreepte de neerbuigende toon waarop hij ‘experts’ uitsprak met een knipoog.

‘Bel je vrouw maar en zeg haar dat ze je over een halfuur thuis mag verwachten.’

Bruynooghe aarzelde. Toen ging hij in de houding staan en salueerde, net als in de goede oude tijd.

‘Tot uw orders, commissaris.’

Van alle officieren in het korps was Van In de meest menselijke, een kerel uit één stuk, iemand die wist hoe hij met het voetvolk moest omgaan.

‘Dank je, Robert.’

Van In draaide zich om.

‘Terwijl brigadier Versavel zich over het slachtoffer ontfermt, ga ik een kijkje nemen op de plaats waar het “drama” zich heeft afgespeeld’, zei hij sarcastisch.

Versavel kon het niet laten zijn vriend op stang te jagen. Hij ging net als Bruynooghe in de houding staan.

‘Moet ik nu ook salueren, commissaris?’

‘Nee, Guido. Jij moet buigen.’

Op de gang kwamen drie deuren uit. Achter een ervan bevond zich de salon waar volgens inspecteur Delodder het lijk was gevonden. Van In had de snotteraar niet nodig om hem de weg te wijzen. Hij was mans genoeg om alleen op verkenning te gaan. De ‘lacho’ kon hem gestolen worden.

In het Engels heet een salon ‘a drawing-room’, wat letterlijk vertaald ‘tekenkamer’ betekent, een betekenis die in dit geval dicht bij de realiteit aanleunde, want de kamer die Van In betrad, lag vol onafgewerkte tekeningen en overal slingerden houtskoolstiften, potloden en pennen rond. Er stond zelfs een ouderwetse ezel waarop met punaises een groot vel handgeschept papier was geprikt. Van In deed de deur achter zich dicht en bleef roerloos staan. Wat hem meteen opviel, waren de afmetingen van de kamer, zes meter breed en vijf hoog, en de tribune natuurlijk. Het touw dat van de balustrade naar beneden bungelde, sprak voor zich. Op het eerste gezicht leek alles op zelfmoord.

De hulpverleners hadden Marcus Heydens losgesneden en hem op zijn rug op de sofa gelegd. Waarschijnlijk had de arts van het medisch urgentieteam het dode lichaam nog proberen te reanimeren, want het overhemd van Heydens was opengeknoopt en zijn mond gaapte half open als gevolg van de haastig uitgevoerde ingreep. De televisie stond aan. Een Amerikaanse tweederangsacteur debiteerde een niet ondertitelde dialoog. Van In zette drie stappen naar voren in de richting van de schildersezel, die voor het raam aan de noordkant van de salon stond opgesteld, waar het licht per definitie het mooist is. Het verschil tussen een echte kunstenaar en een amateur is dat een kunstenaar vorm geeft aan een idee, terwijl een amateur zijn inspiratie ontleent aan een bestaande vorm. Het werk op de ezel beantwoordde aan geen van beide definities. De ingekleurde tekening stelde een soort tempel voor, met zuilen en een driehoekig fronton, waarin een opgaande zon de toeschouwer aankeek als een alziend oog. Het gebouw werd bekroond met een koepel en geflankeerd door drie torens. Van op een afstand leken het minaretten, maar toen Van In ze van dichtbij bekeek, bemerkte hij dat ze westerse, laatgotische trekjes vertoonden. Aan weerskanten van de ingang van het gebouw stond een wachter. Ze hadden allebei een zwaard in de vuist. De punt van het ene was naar boven gericht, het andere naar beneden. De tekening was bizar en paste niet bij het andere werk van Heydens dat voornamelijk uit landschappen en marines bestond. Nochtans droeg de tekening op de ezel het monogram dat op alle andere werken van Heydens prijkte, een zwierige ‘m’ met wijd uiteenstaande benen zodat daartussen voldoende ruimte overbleef voor twee verticale streepjes die samen met het dwarse gedeelte van de ‘m’ een ‘h’ vormden. Van In maakte een slordige schets van het monogram in zijn notitieboekje en maakte een paar aantekeningen. Hij was een beetje onder de indruk van de kamer, die ondanks de aanwezigheid van een dode een zekere knusheid uitstraalde. Van In, die er zelf al jaren van droomde om van tekenen en schilderen zijn hobby te maken, voelde zich er thuis. De gloed van geboende antieke kasten, de hoge zoldering, de middeleeuws ogende tribune en de geur van bestorven sigaren deden hem verlangen naar de dag waarop hij met pensioen zou gaan, een moment waarnaar hij al vijfentwintig jaar uitkeek en dat hem eindelijk rust zou brengen zoals de herfst alle groei bedwingt en ieder leven pijnloos naar de dood begeleidt. Van In trok een paar plastic handschoenen aan en onderzocht het ronde krukje dat onder de tribune lag. Aan de onderkant van de zitting kleefde een vergeeld papiertje. ‘Thonet’ stond erop. Thonet was een Oostenrijkse meubelmaker die in de negentiende eeuw op grote schaal betaalbaar meubilair produceerde, net zoals Ford dat decennia later met auto’s had gedaan. Vreemd. Het goedkope Thonet-krukje paste niet bij de zeventiende-eeuwse Hollandse kussenkast, de laatgotische koffer en de Chippendale-commode, stuk voor stuk meubels die in tegenstelling tot het krukje in een museum thuishoorden. Van In zette het krukje rechtop en bekeek de strop. Het leek alsof Heydens eerst zijn benen had opgetrokken en pas daarna het krukje omver geschopt. Vreemd dat mensen die een eind aan hun leven maken daar nog aan denken.

‘De mensen van Slachtofferhulp zijn net gearriveerd.’

Versavel kwam zachtjes de salon binnen. Hij glimlachte toen hij de melancholische blik in de ogen van zijn vriend bemerkte.

‘Het was niet mijn bedoeling je gezag te ondermijnen’, zei hij op een verontschuldigende toon. ‘Maar volgens mij had Valentijn Heydens dringend professionele hulp nodig.’

‘Ik neem je niets kwalijk, Guido. Je kent me toch al langer dan vandaag.’

Van In draaide zich om, weg van de schildersezel en weg van zijn toekomstplannen.

‘Is de wetsdokter er al?’

Nog voor Versavel iets kon zeggen, hoorden ze gestommel op de gang en de stem van Klaas Vermeulen van de technische recherche.

‘…hoe kun je het raden, dokter? Gelukkig is Van In niet de grootste idioot van het korps.’

‘Dokter Dupon’, zei Versavel met een uitgestreken gezicht.

Van In stak haastig een sigaret op. Dat deed hij om Dupon te pesten, want de wetsdokter was in tegenstelling tot heel wat van zijn collega’s een fervent antiroker. Toch was dit niet de enige reden waarom ze elkaar niet konden luchten. Dupon was een arrogante academicus die geen tegenspraak duldde en ooit in een interview met een toonaangevende krant had beweerd dat de politie zonder de hulp van de wetenschap geen enkele reden van bestaan meer had. Hetzelfde gold voor Klaas Vermeulen, een omhooggevallen laborant die in zijn vrije tijd gretig kaartjes uitdeelde waarop onder zijn naam ‘forensisch expert’ stond gedrukt, in vetjes dan nog.

‘Goedenacht, heren.’

Van In blies de rook van zijn sigaret in de richting van Dupon en glimlachte. De wetsdokter trok een vies gezicht, maar onthield zich van commentaar. Dat vond hij beneden zijn waardigheid. Er volgde een pijnlijke stilte, een venijnige depressie die storm voorspelde. Ondertussen gingen de assistenten van Vermeulen, twee spichtige kerels in een goedkoop astronautenpak, aan de slag. De angst om sporen te verknoeien door onzorgvuldig gedrag zat er diep in.

‘Ik stel voor dat we afwachten tot de heren van de gerechtelijke politie zich van hun taak hebben gekweten. Een mens weet maar nooit of dat resultaten oplevert’, zei Van In cynisch.

Hij nam Versavel bij de arm en troonde hem mee naar de gang.

‘Tot over een uurtje, heren.’

Van In trok de deur achter zich dicht en begon opvallend luid te lachen.

‘Dat zal de professor niet leuk vinden’, zei Versavel gesmoord. ‘Zal ik de brandweer bellen?’

‘Nee,’ grijnsde Van In, ‘want volgens mij beschikt Vermeulen over voldoende speeksel om het vuur te blussen.’

‘Ik vind dat Bruynooghe lekkere koffie zet’, zei Van In.

Hij en Versavel hadden zich in de keuken teruggetrokken. Veel meer dan koffie drinken konden ze voorlopig niet doen, want Valentijn Heydens lag boven op bed. Dokter Dupon, steeds bereid om dwars te liggen, had hem een injectie gegeven met een kalmerend middel en de mensen van Slachtofferhulp onverrichter zake naar huis gestuurd.

‘Heeft hij jou iets verteld?’

‘Wie?’

‘Onze schone slaper natuurlijk. Wie anders?’

Versavel sloeg zijn ogen neer en nam een slok van zijn koffie.

‘Ik heb amper vijf minuten met hem gesproken. Wat wil je horen?’

‘De waarheid, Guido.’

‘De waarheid, de waarheid… Weet ik veel wat de waarheid is.’

Van In stak een sigaret op en volgde de rookwolk die naar het plafond kronkelde. Als Versavel hem niet in de ogen durfde te kijken, wist hij zeker dat er iets niet pluis was met hem.

‘Vroeg of laat kom ik het toch te weten, Guido.’

Versavel slaakte een zucht. Iets verborgen houden voor Van In was even moeilijk als ongemerkt met een olifant over de Markt lopen.

‘Dat zal wel.’

‘Wat heeft Heydens je verteld?’

‘Daar kom je morgen wel achter, Pieter.’

‘Ik wil het nu weten, Guido.’

Versavel zuchtte opnieuw. Hij sloeg zijn ogen op en keek zijn vriend strak aan.

‘Valentijn Heydens beweert dat hij de hele avond met Hannelore heeft doorgebracht’, zei hij mat.

Valentijn Heydens had hem ook toevertrouwd dat hij Hannelore al bijna twintig jaar kende, ze een turbulente verhouding achter de rug hadden en hij die draad opnieuw wilde opnemen. Die informatie hield Versavel wijselijk voor zich. Terecht. Dat bleek uit de reactie van zijn vriend. Van In begon te snuffen als een verkouden pitbull. Het obscene gebaar dat Hannelore had gemaakt toen ze thuiskwam, kreeg plotseling een totaal andere betekenis.

‘De klootzak.’

Van In gooide zijn half opgerookte sigaret in zijn kop koffie. Psst.

‘Ik weet niet of het waar is, Pieter.’

‘Je weet niet of het waar is. Ben je dan blind?’

‘Nee.’

Versavel had met zijn eigen ogen gezien in welke toestand Hannelore was thuisgekomen. Hij kon begrip opbrengen voor de woede van zijn vriend, want jaloersheid is een redeloos dier, een giftig beest dat geen medelijden kent. Versavel was er zich van bewust dat hij in dezelfde omstandigheden wellicht ook furieus gereageerd zou hebben.

‘Laten we Heydens morgen verhoren’, zei hij.

‘Nee. Ik wil nu weten wat er aan de hand is. Ik ga de klootzak wakker maken.’

‘Dat kun je niet maken, Pieter. Dit is geen moordzaak. Valentijn Heydens is geen verdachte.’

‘Daar trek ik me niets van aan. Ik wil weten wat er gebeurd is. Maak hem wakker.’

Versavel had zijn vriend in het verleden al voor menige stommiteit behoed. Hij moest een confrontatie tussen Heydens en Van In tot elke prijs zien te vermijden.

‘Denk toch eens na, Pieter. Zelfs als dit een moordzaak was, dan nog zou je Valentijn Heydens als verdachte moeten schrappen. Hij beschikt immers over een alibi dat even waterdicht is als…’

‘Als wat?’

Dokter Dupon kwam de keuken binnen. Wraaklustig, quaerens quem devoret, op zoek naar een prooi om te verscheuren. Versavel reageerde meteen, al was het maar om erger te voorkomen, want nu Van In wist dat Hannelore de hele avond met Heydens had doorgebracht, was de minste provocatie voldoende om een handgemeen te ontketenen, wat in die omstandigheden wel eens catastrofale gevolgen zou kunnen hebben.

‘Waterdicht als een vooroorlogs condoom’, zei hij op een schalkse toon. ‘Of moet ik zaaddicht zeggen?’

‘Grappig, mijnheer Versavel. Dat had ik van jou niet verwacht.’

Dupon was geboren in 1939 als jongste uit een nest van acht. Zijn ouders, allebei plichtsgetrouwe ambtenaren, hadden hem streng katholiek opgevoed en hem steeds voorgehouden dat een universitaire opleiding de enige manier was om zijn eenvoudige komaf te overstijgen en respect af te dwingen van het gepeupel, dat volgens hen, God hebbe hun ziel, uitsluitend bestond uit dwazen, dronkaards, luiaards, echtbrekers en homo’s.

‘Als uw soort het ding eerder had gebruikt, was er in de ziekenhuizen nu meer plaats voor echte zieken, mijnheer de brigadier.’

Oog om oog, tand om tand. Ook die wijsheid was Dupon met de moedermelk ingelepeld. Van In hield zijn hart vast, maar Versavel liet zich niet opjutten.

‘Als mijn soort het ding nooit had gebruikt, waren we nu allemaal dood, dokter’, zei hij waardig.

Die zat. Dupon zweeg.

‘Een kop koffie, dokter? Tenminste, als u daar de tijd voor hebt.’

Van In probeerde de brand te blussen die Versavel had gestookt. Meestal was het andersom.

‘Nee’, zei Dupon ijzig. ‘Eigenlijk kom ik jullie meedelen dat ik het onderzoek heb afgerond.’

‘Nu al?’

Van In wierp een blik op zijn horloge. De wetsdokter was amper een kwartier bezig geweest.

‘Ja’, zei Dupon.

‘En?’

‘En wat, commissaris?’

‘Als u het onderzoek hebt afgerond, zou ik graag weten wat uw bevindingen zijn, dokter.’

Dupon zette een hoge borst op en produceerde een minachtend glimlachje.

‘Precies daarom ben ik u hier komen opzoeken, commissaris, om u te zeggen dat ik mijn bevindingen in een rapport zal neerschrijven, een rapport dat ik u morgen via de gebruikelijke kanalen zal bezorgen.’

Triomf is een sensatie die thuishoort in de categorie van vluchtige genoegens, een surrogaat dat dwazen vaak verwarren met geluk. Dupon was zich daar niet van bewust. Hij genoot van zijn overwinning, keerde Van In en Versavel de rug toe en banjerde de keuken uit als een uitgerangeerde macho die net zijn schoonmoeder heeft versierd.

‘Van Vermeulen en gezellen zal ook niet veel heil te verwachten vallen’, zei Versavel toen Dupon de deur uit was. ‘Volgens mij hebben ze de hele komedie vooraf met elkaar afgesproken.’

Van In dacht aan Hannelore en aan de uren die ze met Valentijn Heydens had doorgebracht. Zijn bloed begon te koken. Plotseling ging de keukendeur open. Agent Bruynooghe liet een bescheiden kuchje horen.

‘Ene Diana Heydens wenst u te spreken, commissaris’, zei hij op een toon die een ceremoniemeester bij officiële gelegenheden pleegt aan te slaan. ‘In verband met de dood van Marcus Heydens’, voegde hij er plechtstatig aan toe.

‘Ik dacht dat je al naar huis was, Robert’, zei Van In zonder zijn hoofd op te richten.

‘Ze zegt dat het dringend is, commissaris.’

‘Dringend. Komt ze de erfenis al opstrijken?’

Bruynooghe zweeg. Hij had moeten zeggen dat Diana Heydens achter hem in de gang stond, maar daartoe had hij niet de kans gekregen. Het was een pijnlijk moment.

‘Ik heb zijn geld niet nodig, mijnheer de commissaris.’

Nu richtte Van In zijn hoofd wel op. In de deuropening stond een goedgeklede vrouw. Van op een afstand zag ze er niet echt lelijk uit, maar dat zegt men ook van mannen die in dure bmw’s rondtoeren. Bon chic, bon genre.

‘Excuseert u ons, mevrouw’, zei Versavel. ‘Maar…’

‘Mijn broer heeft me gebeld’, zei ze. ‘Kan ik hem spreken, alstublieft?’

‘Uw broer?’ zei Van In. ‘Bent u de zuster van Valentijn Heydens?’

‘Twijfelt u daar soms aan, commissaris?’

Ze kwam in het licht staan. Onder haar dure jurk bolde een dikke buik op met in het midden een behoorlijk diepe instulping, precies op de plaats waar haar navel zat. Van borsten was er amper sprake. Alle vlees leek in haar schoot te zijn neergedaald. Uit respect voor haar toestand gooide Van In zijn half opgerookte sigaret in zijn kop koffie. Kis. Er dobberden nu twee peuken in, zij het om een verschillende reden. Van In monsterde het schonkige schepsel en vroeg zich af welk karakter er achter de dikke laag glimmende make-up verborgen zat. Sympathiek zag Diana Heydens er in ieder geval niet uit. Ze leek wel een non die op een onbewaakt moment onder een pater was terechtgekomen.

‘Woont u hier?’ vroeg Van In.

‘Moet een zuster bij haar broer wonen?’ reageerde Diana kribbig.

Raymond Chandler zou uit die zinnen voldoende stof voor een spannende detective hebben geput.

‘Het was maar een vraag, mevrouw.’

Diana Heydens zette twee stappen naar voren.

‘Ik hoef uw grove opmerkingen niet te slikken, commissaris. Als ik u was, zou ik me gedeisd houden.’

Van In had een hekel aan mensen die een vraag niet op de inhoud beoordeelden, maar op de toon waarop ze werd gesteld. Hij liet de schroom varen die hij aanvankelijk voor de toestand van Diana Heydens aan de dag had gelegd.

‘Kunt u ook bewijzen dat u de zuster bent van Valentijn Heydens?’ vroeg hij neerbuigend.

‘Bewijzen?’

Diana Heydens begon plotseling te trillen op haar benen. Versavel hield zijn hart vast. Straks beviel ze nog in de keuken en wat zouden ze dan moeten aanvangen. Dokter Dupon bellen?

‘Marcus Heydens is in verdachte omstandigheden om het leven gekomen, mevrouw. In het belang van het onderzoek zijn wij verplicht de identiteit te verifiëren van iedereen die iets met de zaak te maken heeft’, zei de brigadier sussend. ‘Ik begrijp dat sommige mensen dat niet altijd even prettig vinden, maar…’

‘Ik ben niet iedereen, mijnheer de agent. Ik ben de dochter van Marcus Heydens. Ik hoef me helemaal niet te identificeren. Ik heb verdomme de sleutel van dit huis.’

Van In moest onwillekeurig lachen. Versavel kwam volgende maand in aanmerking voor een bevordering tot inspecteur. Hem ‘agent’ noemen was even tactloos als de paus met ‘mijnheer pastoor’ aanspreken.

‘Mijnheer de brigadier bedoelt het goed, mevrouw Heydens. Wij doen ons uiterste best alle informatie te verzamelen die kan leiden tot het opsporen en aanhouden van de dader.’

Wat Van In zei, sloeg nergens op. Er was helemaal geen sprake van een dader. In zijn ijver om Versavel te verdedigen, had hij zich een standaardzinnetje laten ontvallen, dat hij tijdens een vervolmakingscursus op de politieschool had opgestoken en dat volgens de lesgever in kwestie een kalmerende invloed uitoefende op al te agressieve ‘cliënten’. Vandaar de lapsus. Net toen Van In het euvel wilde rechtzetten, reageerde Diana Heydens op een hoogst merkwaardige manier.

‘Mijn vader was rijk. Hij zal dus ook wel veel vijanden gehad hebben’, zei ze plotseling.

Ze staarde wezenloos naar het aanrecht alsof ze plotseling in een andere dimensie was beland.

‘Het gaat dus toch om geld?’ zei Van In.

‘Geld?’

‘Denkt u dat uw vader vermoord is?’

Ze draaide haar hoofd. De starre blik in haar ogen bezorgde Van In een opgelaten gevoel.

‘U zei dat uw vader veel vijanden had’, zei hij op een gemaakt vriendelijke toon.

Diana Heydens staarde hem met opengesperde ogen aan. Secondelang.

‘Gaat het een beetje, mevrouw Heydens?’ vroeg Versavel.

Hij liep op haar toe.

‘Blijf van mijn lijf.’

Diana Heydens haalde uit, maar gelukkig kon Versavel haar vuist ontwijken.

‘Wat willen jullie eigenlijk insinueren, stelletje bosapen. Dat ik mijn vader heb laten vermoorden om zijn geld?’

Van In zette een stap achteruit.

‘Wij insinueren niets, mevrouw. U hebt de erfeniskwestie ter sprake gebracht. Wij niet.’

Die opmerking deed Diana Heydens ontploffen.

‘Ik bel meteen een advocaat!’ schreeuwde ze. ‘En niet zomaar de eerste de beste.’

Ze noemde de naam van een gerenommeerd strafpleiter.

‘Dat is uw recht, mevrouw’, zei Van In koel.

Meester Persyn was inderdaad niet de eerste de beste. Vorig jaar was hij erin geslaagd een rechercheur te laten veroordelen wegens vermeende politiebrutaliteit. De man in kwestie was die veroordeling nooit te boven gekomen en verbleef sinds kort in een psychiatrische instelling.

‘Misschien is het verstandiger ons gesprek een andere keer voort te zetten, mevrouw. In het belang van het onderzoek.’

Het klonk bijna als een excuus. Van In had vannacht duidelijk geen geluk met vrouwen. Thuis lag een dronken exemplaar haar roes uit te slapen en op zijn werk werd hij bedreigd door een zwangere hysterica. Gelukkig zou Hannelore morgen weer mooi en verstandig zijn, iets wat van Diana Heydens niet gezegd kon worden.

‘Ik bel in ieder geval meester Persyn!’ schreeuwde ze.

‘T’as bien raison, Diane.’

Klaas Vermeulen kwam de keuken binnen. Hij grijnsde, zette zijn tas op de grond en omhelsde het zwangere schepsel. Diana Heydens veranderde van humeur als een kameleon van kleur.

‘Mon cher Nicolas’, zei ze poeslief. ‘Quel plaisir de te voir ici. Je ne savais pas que…’

Van In keek naar Versavel met een blik van ‘mon Dieu’, maar dan in het Nederlands.

‘Ik krijg dorst van al dat geslijm’, siste hij tussen zijn tanden.

Diana Heydens en Klaas Vermeulen liepen gezellig keuvelend de keuken uit, alsof er niets aan de hand was. Nog voor Van In daarover iets kon zeggen, zwaaide de deur voor de vierde keer open. Procureur Beekman beende naar binnen. Hij zag eruit alsof hij een halve marathon had gelopen. Na het uitwisselen van de gebruikelijke beleefdheden ging hij zitten en schonk zich een kop koffie in.

‘Vanaf nu is dit een zaak van het parket, Pieter’, zei hij kordaat.

Procureur Beekman nam een slok van zijn koffie en vertelde Van In in een paar woorden wat er aan de hand was.

‘Wist ik veel dat Marcus Heydens raadsheer was bij het Hof van Cassatie’, zei Van In met een dubbele tong.

Beekman had hen drie kwartier geleden weggestuurd en de boel laten verzegelen door de technici van de gerechtelijke politie. Die zou later op de dag een speciale eenheid sturen. Opdat geen enkel spoor verloren zou gaan, had Beekman met veel aplomb verklaard. Het was duidelijk dat de procureur onder druk stond.

‘Zo zie je maar hoe onmisbaar we zijn’, zei Van In. ‘Als een sukkelaar zich van ellende de polsen doorsnijdt, mogen wij de klus klaren, maar o wee als het slachtoffer tot de hogere kringen behoort. Dan zet het parket alle middelen in om het verdachte overlijden te onderzoeken.’

Hoewel Versavel zich ook een beetje beledigd voelde, reageerde hij niet op het sarcasme van zijn vriend. Stilte. De vermoeidheid begon haar tol te eisen, maar dat was geen excuus om een schuimloze Duvel te drinken. Van In gaapte en liet het bier walsen tot er weer een schuimkraag verscheen.

‘Weet Frank dat we hier zijn?’

‘Nee,’ zei Versavel, ‘maar het zou stom zijn om hem wakker te maken.’

‘Oké, Guido. Nog eentje en dan zijn we naar huis.’

Van In hoefde zijn hand niet op te steken. Johan serveerde de drankjes ongevraagd en daar had hij zijn redenen voor.

‘Dit is er een van het huis’, zei hij met een lijkbiddersgezicht.

Van In keek de kroegbaas verbaasd aan.

‘Zo erg is het nu ook weer niet, makker. Die dingen gebeuren nu eenmaal. Feeksen zullen er altijd zijn, net als klootzakken. Het kan me allemaal niet schelen. Ik trek me niets meer aan van die twee.’

‘Dat vind ik jammer’, zei Johan. ‘Ik vond haar anders best een leuke meid.’

‘Een leuke meid! Ken je dat gordeldier dan?’

Misverstanden zijn de basisingrediënten van een goede sitcom en daar begon de situatie stilaan op te lijken. Johan voelde nattigheid en probeerde er wanhopig onderuit te komen.

‘Sorry, Pieter. Ik heb…’

Verder kwam hij niet. Gelukkig kwam Versavel hem te hulp.

‘Hannelore heeft hier bijna de hele avond met Heydens doorgebracht’, zei hij neutraal. ‘Johan dacht dat jij…’

Onweer ontstaat als koude en warme luchtlagen met elkaar botsen. Dat contact zorgt voor een ontlading. Van In stak zijn neus in het schuim van de ijskoude Duvel, nam een slok en schoot daarna in een onbedaarlijke lachbui. Johan keek verbaasd.

‘Zal ik nog een portie kaas brengen?’ vroeg hij.

‘Maak jij de deur maar open’, zei Van In.

Hij overhandigde Versavel zijn huissleutel en zette wankelend een stap achteruit. Boven de daken van de Vette Vispoort kondigde donkergrijze lucht nieuwe regen aan.

‘Verdomme’, vloekte Van In toen de eerste druppel op zijn hoofd viel.

Hij was moe, dronken en kwaad en dat niet noodzakelijk in die volgorde.

‘Ik zal je in bed stoppen’, zei Versavel.

Hij ondersteunde zijn vriend, installeerde hem op de bank in de salon en liep daarna voorzichtig naar boven. Toen hij de deur van de slaapkamer openmaakte, herkende hij de ademhaling van Frank. Zijn vriend lag naast Hannelore in bed en zij had haar arm om zijn middel geslagen. Het leek wel een gekuiste scène uit de Decamerone van Boccaccio. Versavel kon niet anders dan glimlachen. Hier was in ieder geval niets gebeurd. Dat wist hij zeker.