7

Burgemeester Moens wierp een verontruste blik op het slinkende rolletje toiletpapier dat naast hem in een verchroomde houder hing en berekende hoeveel velletjes hij minimaal nodig zou hebben om zijn ‘turista’ het hoofd te bieden. Dat ongemak had hij te danken aan een diner waaraan hij gisteren met een Spaanse collega had aangezeten en de rijkelijke hoeveelheid olijfolie waarmee alle gerechten waren bereid. Het was vandaag al de vierde keer dat hij zich in het kleinste kamertje had moeten terugtrekken en dat vond de burgemeester een beetje te veel. Hij uitte zijn frustratie door een Amerikaans vierletterwoord te gebruiken dat zijn activiteit op het toilet bijzonder goed illustreerde. Opeens werd er geklopt.

‘Mijnheer de burgemeester.’

Moens herkende de stem van zijn kabinetschef.

‘Wat is er nu weer aan de hand, Willy?’

Hij had bijna het vierletterwoord gebruikt.

‘Excuseert u mij dat ik u stoor, mijnheer de burgemeester.’

Moens bedwong een opkomende kramp in zijn buik en perste zijn billen tegen elkaar, kwestie van niet al te veel beschamende geluiden te produceren.

‘Zegt u het maar’, zei hij met een benepen stemmetje.

Als Willy hem op het toilet kwam lastigvallen, zou hij daar wel een gegronde reden voor hebben.

‘Ik heb de hofmaarschalk van de koning aan de lijn, mijnheer de burgemeester. Hij wil u dringend spreken.’

Meestal liet Moens het opnemen en beantwoorden van de telefoon aan zijn kabinetschef over, maar een hofmaarschalk aan de lijn was andere koek.

‘Kunt u hem doorschakelen naar een draadloos toestel?’

Dat kon. Toen Moens zijn kabinetschef door de gang hoorde rennen, sperde hij opgelucht zijn billen wijd open. Veel tijd om zijn luidruchtige ontlasting te beëindigen, kreeg hij niet. Een halve minuut later klopte Willy opnieuw aan. Moens boog zich voorover, maakte de deur op een kier open en nam het draadloze toestel aan dat zijn kabinetschef hem aanreikte.

‘Hallo, met burgemeester Moens. Goedemorgen, mijnheer de hofmaarschalk. Excuseert u mij dat ik u even heb laten wachten. Ik ben net op mijn kabinet gearriveerd.’

Terwijl Versavel koffie zette, nam Van In de dreigbrieven nog eens door die Valentijn aan Hannelore had toevertrouwd. Het waren er twaalf.

Hij lichtte er de meest relevante zinnen uit en noteerde ze onder elkaar op een vel papier.

Ik zal u kastijden.

Uw zaad is bitter als alsem.

De dood zal u niet bevrijden.

Het vonnis zal worden voltrokken.

Ik zal de tempel slechten.

Uw dood is de kroon op mijn werk.

Als de grond onder uw voeten wegzinkt, zult gij sterven.

Gij zult worden verbannen naar de hel.

Voor de maand om is zal uw zaad voor de laatste keer vloeien.

De dood komt als een dief in de nacht.

En zie, de vrouw zal de kop van de slang onder haar hiel verpletteren.

Mij is het uur der wrake.

Van In had die zinnen chronologisch gerangschikt aan de hand van de poststempels op de enveloppen.

‘Misschien hadden we wat meer aandacht aan de brieven moeten besteden’, zei Van In toen hij klaar was met zijn lijstje.

Versavel knikte.

‘Dat van die tempel is typisch voor vrijmetselaars’, zei hij. ‘Misschien moeten we Broos toch nog eens aan de tand voelen.’

‘Verklaar je nader, Guido.’

Versavel serveerde de koffie en ging tegenover Van In zitten.

‘De oorsprong van de vrijmetselarij gaat terug op de bouw van de tempel van Salomon’, zei hij. ‘Volgens de legende werd Hiram, de bouwmeester van de tempel, vermoord omdat hij de geheimen van zijn ambacht niet wilde verraden.’

‘Geheimen? Welke geheimen? Bouwen is toch maar een kwestie van stenen op elkaar stapelen. Wat is daar nu geheimzinnig aan?’

‘Tegenwoordig is dat zo, Pieter, maar vroeger had ieder ambacht zijn geheimen.’

Versavel haalde het voorbeeld aan van de Venetiaanse glasblazers en de inspanningen die ze geleverd hadden om het geheim van de ‘spiegel’ te beschermen.

‘Je kunt het een beetje vergelijken met de situatie die we in de Koude Oorlog hebben gekend. Toen waren de Amerikanen ook doodsbang dat de Russen via spionage een technologische voorsprong op hen zouden verwerven.’

‘Ja’, zei Van In. ‘Daar kan ik inkomen, maar…’

‘Je vraagt je af wat vrijmetselaars van nu te maken hebben met het bouwen van tempels.’

Versavel was sinds jaar en dag als vrijwilliger werkzaam bij een organisatie die buddy’s rekruteerde en opleidde.

Hij had al drie aidspatiënten naar de dood begeleid. Een van hen, een hoogleraar moraalfilosofie, had hem op zijn sterfbed het geheim van de vrijmetselarij toevertrouwd omdat hij aanvoelde dat de eenvoudige brigadier een geestesgenoot was die in zijn eentje het Werk bijna had volbracht.

‘Moderne vrijmetselaars kun je vergelijken met alchemisten.’

‘Zijn dat die kerels die lood in goud probeerden te veranderen?’

Van In stak een sigaret op. Als Versavel over dat soort onderwerpen begon door te bomen, zaten ze hier morgen nog.

‘Vrijmetselaars zijn ervan overtuigd dat iedere materie via een spirituele weg naar een hoger niveau gebracht kan worden.’

‘Je gelooft die onzin toch niet, Guido?’

Versavel liet die vraag onbeantwoord.

‘Het geheim van de vrijmetselaars is een geheim gebleven omdat je het met niemand kunt delen die er niet open voor staat.’

‘Mag ik je eraan herinneren dat we midden in een moordzaak zitten, Guido.’

Versavel knikte. Er viel niets meer te zeggen, want wie wilde leven moest eerst sterven en daarna herboren worden. De oude tempel diende afgebroken om plaats te maken voor een nieuwe. Dat was het geheim van de vrijmetselarij. Hij ging achter zijn computer zitten en wachtte op de instructies die Van In hem zou geven.

‘Ik vraag me af waar Verpeste uithangt. Het is al een tijdje geleden dat we hem nog hebben gezien’, zei Van In.

‘Zal ik even navraag doen?’ stelde Versavel voor.

‘Waarom zouden we ons daarmee bezighouden, Guido?’

‘Nog een kopje koffie?’

Een onderzoek dat vastloopt is de moeder van elke frustratie. Zonder enige aanwijzing konden ze niets anders dan afwachten en hopen dat er zich onverwacht iets zou aandienen waardoor ze de draad weer konden opnemen. Maar zoals de toestand er nu voorstond leek die kans bijzonder klein. Behalve de dreigbrieven en een paar vermoedens beschikten ze over geen enkel bruikbaar spoor.

‘Ik heb geen zin om hier de hele voormiddag met mijn duimen te zitten draaien’, zei Van In.

‘Heb je misschien trek in een Duvel?’

Van In wierp een blik op de klok boven de deur. Het was twintig over negen.

‘Als we het nu weer aftrappen, hebben we een excuus nodig.’

Van In stond op, liep naar de kapstok en trok zijn jas aan.

‘Ben je van plan om iemand te gaan verhoren?’

‘Wie zouden we nog kunnen verhoren?’

Ze waren een kwartier geleden naar de Coupure gereden om Valentijn Heydens te verhoren, maar die was niet thuis, waardoor ze onverrichter zake waren teruggekeerd naar het politiebureau.

‘Van misdadigers zegt men dat ze altijd naar de plaats van de misdaad terugkeren. Waarom zouden wij niet voor een keer hetzelfde doen?’

‘De Roompotstraat?’

‘De Roompotstraat’, zei Van In.

Procureur Beekman had wallen onder zijn ogen en een bezorgde trek om zijn mond. Voor hem lag een verslag van de technische recherche. De witte vezels die ze op de trui van Marcus Heydens hadden gevonden, stemden overeen met die van de dwangbuis waarin Wilfried Delanghe dood was aangetroffen. Hetzelfde gold voor de lijmsporen op de bovenlip en de kin van zowel Heydens als Delanghe. De jongens van het lab hadden zelfs achterhaald welk merk plakband de moordenaar had gebruikt, maar het waren de witte vezels op de trui van Heydens die alle twijfel hadden weggenomen. Marcus Heydens had geen zelfmoord gepleegd. Hij was vermoord. Waarschijnlijk door dezelfde persoon die Wilfried Delanghe onder het gewicht van zijn eigen lectuur had laten stikken.

Beekman tikte het nummer van Hannelore in. Hij was bereid om zijn logebroeders tot op zekere hoogte te dekken, maar dit ging te ver.

‘Hannelore, kun je even naar mijn kantoor komen?’

‘Heb ik enige keus?’

‘Ik verwacht je binnen vijf minuten.’

Beekman slaakte een diepe zucht. Toen hij vijf jaar geleden was aangesteld als substituut van de procureur des Konings, had Henri Broos hem in de loge geïntroduceerd. Uw voorganger was ook een van ons, had hij geargumenteerd. Collega’s die Beekman daarover raadpleegde, hadden hem volmondig geadviseerd op het voorstel van Broos in te gaan.

Toen ze de Roompotstraat inreden en Van In de politiewagen bemerkte die voor het huis van Delanghe stond geparkeerd, begon hij te vloeken.

‘De slinkse onderkruiper’, siste hij.

‘We weten nu tenminste waar hij uithangt’, zei Versavel.

Hij liet Van In uitstappen, parkeerde de Golf een eindje verder en liep zijn baas haastig achterna. Hij wilde het vuurwerk dat straks zou losbarsten voor geen geld missen.

Vanneste had net de slaapkamer van Delanghe doorzocht toen hij beneden lawaai hoorde. Waarschijnlijk een nieuwsgierige buurtbewoner die kwam kijken wat er aan de hand was. Hij rende de trap af, met het vaste voornemen de ongewenste bezoeker eens flink de les te lezen.

‘Mag ik u vragen wat u hier uitvoert, adjunct-commissaris Vanneste?’

De rollen waren plotseling omgedraaid.

‘Ik stel bijkomende onderzoeksdaden, commissaris.’

Vanneste probeerde zijn waardigheid te behouden. Tenslotte deed hij niets verkeerds.

‘Wie heeft u daartoe de opdracht gegeven? De Heilige Geest of de kaboutertjes?’

‘Als officier van gerechtelijke politie ben ik u geen verantwoording verschuldigd, Van In. Bovendien…’

‘Ik tel tot tien, mijnheer de officier van gerechtelijke politie.’

Vanneste ging wijdbeens voor Van In staan en liet zijn rechterhand op de kolf van zijn pistool rusten. Een muziekje van Ennio Morricone zou het plaatje compleet gemaakt hebben.

‘Telt u maar, Van In.’

Uit nooit een dreigement dat je niet hard kunt maken, dacht Versavel. Van In had geen poot om op te staan. Als Vanneste niet toegaf, zou de commissaris zich hopeloos belachelijk maken.

‘Versavel zal tot tien tellen.’

‘Ik?’

‘Doe alsjeblieft wat ik vraag, Guido.’

‘Oké’, zei Versavel. ‘Een, twee…’

Van In liep naar de keuken, vulde een emmer met water aan de kraan en kieperde er een halve fles azijn in. Toen Versavel het water in de emmer hoorde kolken, begon hij trager te tellen.

‘Negen.’

‘Tien’, zei Van In.

Vertraagd had de scène er als volgt uitgezien: Van In goot het water uit over Vanneste, die met zijn rug naar hem toegekeerd stond. Die sprong op als een stuk aangeschoten wild, draaide om zijn as en slaakte een langgerekte kreet. Daarna, toen de azijnoplossing zijn ogen begon te prikkelen, rende hij als een blindeman naar de keuken en stak zijn hoofd onder de kraan.

‘Dat zal ik je ooit nog betaald zetten’, schreeuwde hij gesmoord.

Van In ging achter hem staan.

‘Je had me moeten geloven, Verpeste.’

De buurvrouw van Delanghe, die het gekrijs van Vanneste had gehoord, kwam haastig aangelopen.

‘Wat gebeurt hier allemaal?’ vroeg ze bezorgd.

Van In glimlachte minzaam.

‘Een van mijn medewerkers heeft een stofje in zijn oog gekregen, mevrouw.’

‘Een stofje?’

‘Een spreekwoordelijk stofje, iets dat de emmer deed overlopen. Dat komt vaker voor tijdens een onderzoek.’

‘Ach zo’, zei de buurvrouw. ‘Nu begrijp ik wat er gebeurd is. Jullie hebben het stof onderzocht.’

‘Ja’, zei Van In. ‘Als we de moordenaar van mijnheer Delanghe willen opsporen, moeten we elk stofje analyseren.’

De buurvrouw vroeg niet wat ‘annaliezeren’ betekende. Ze ontfermde zich over Vanneste.

‘In mijn kleerkast hangt nog een kamerjas van mijn man’, zei ze op een bemoederende toon. ‘U kunt die beter aantrekken voor u een longontsteking oploopt, menere den agent.’

Ze nam Vanneste bij de arm en troonde hem mee naar buiten.

‘Ben je nu niet te ver gegaan?’ vroeg Versavel.

Van In haalde de schouders op.

‘Bij mijn weten is met water gooien geen strafbaar feit’, zei hij zelfvoldaan. ‘Bovendien wordt een leider alleen gerespecteerd als zijn onderdanen hem vrezen.’

‘Machiavelli.’ ‘Wie?’

‘De auteur van Il Principe. Wie anders?’

Van In glimlachte.

‘Tiens’, zei hij. ‘Heeft die kerel daar een boek over geschreven?’

In een bergruimte op de eerste verdieping deed Versavel een merkwaardige ontdekking. Achter een grote doos rommel vond hij onder een hoop oude dekens een map van gemarmerd karton, zo een die je met zwarte lintjes kunt dichtstrikken. Hij trok de knopen los en sloeg de map open.

‘Pieter, ik denk dat ik iets gevonden heb’, riep Versavel naar Van In, die beneden in de boekenkast van Delanghe aan het snuffelen was.

Behalve kopieën van de dreigbrieven die Marcus Heydens had ontvangen, zaten er ook een aantal foto’s in.

‘Dit verduidelijkt alles’, zei Versavel toen Van In op zijn beurt de inhoud van de map had bekeken.

‘Ik heb je toch gezegd dat Broos het volgende slachtoffer zou worden’, zei Van In.

Hij liet de foto’s van Heydens en Broos door zijn vingers ritselen.

‘Als Delanghe Heydens heeft vermoord, hoeft Broos niets meer te vrezen’, zei Versavel op een sarcastische toon.

‘Als, Guido. Als.’

Van In bladerde in de aaneengeniete bundel.

‘Dit moet Beekman zien’, zei hij.

‘Moet ik liegen om jouw geweten te sussen, Jozef?’

‘Het is een leugen om bestwil, Hannelore. Je begrijpt toch dat ik in een moeilijk parket zit.’

Hannelore sloeg haar benen over elkaar en glimlachte.

‘Het parket dat ben jij, Jozef.’

De procureur liet haar het verslag van de technische recherche zien en legde haar uit waarom hij Van In niet alle gegevens had doorgespeeld.

‘Het gebeurt wel vaker dat een document dat aan mij gericht is, toevallig op het bureau van een onderzoeksrechter belandt. Deontologisch is daar niets verkeerd mee.’

‘Nee’, zei Hannelore. ‘Die dingen gebeuren.’

Aan de ene kant kon ze begrip opbrengen voor de positie waarin Beekman zich bevond. De procureur kon een verzoek van de loge niet zomaar naast zich neerleggen. Informatie lekken was het enige wat hij kon doen om Van In weer bij het onderzoek te betrekken. Aan de andere kant hield ze niet van schimmige spelletjes. Justitie was de laatste tijd al vaak genoeg in opspraak gekomen, zonder dat daar nu nog een nieuw schandaal aan moest worden toegevoegd.

‘Van In zal blij zijn als ik hem vanavond vertel dat hij gelijk heeft. Zoals je weet heeft hij nooit veel geloof gehecht aan de zelfmoordthese.’

‘Je doet het dus.’

‘Alleen om mijn man een plezier te doen.’

Van In liep de trappen van het gerechtsgebouw op, groette een bevriende advocaat die in de gang gewichtig stond te doen en beende naar de kamer van onderzoeksrechter Martens.

‘Mevrouw Martens zit in een bespreking met de procureur’, zei een zongebruinde griffier toen Van In het kantoor zonder kloppen binnenstoof.

‘Zit ze daar al lang?’

‘Een halfuur.’

‘Koffieklets zeker?’

De griffier trok zijn wenkbrauwen op.

‘Dat zijn mijn zaken niet’, zei hij.

‘En de jouwe ook niet.’

Van In draaide zich om. Hannelore stond in de deuropening. Ze zag er bijzonder strijdlustig uit en dat maakte haar nog mooier dan ze al was. Vooral de manier waarop haar mondhoeken lichtjes naar beneden krulden, vond Van In sexy.

‘Is Beekman aanspreekbaar?’

‘Gaat het over de zaak-Heydens?’

‘Ja’, zei Van In. ‘Ik zou mijnheer de procureur graag willen confronteren met nieuw bewijsmateriaal dat we…’

Hannelore zette twee stappen naar voren en drukte haar wijsvinger op zijn lippen.

‘Ik krijg plotseling toch trek in een kop koffie’, zei ze zacht. ‘Vertel me alles in de cafetaria.’

Beekman had haar op het hart gedrukt met niemand in het openbaar over de zaak-Heydens te praten. De tentakels van de loge reiken tot in de duisterste hoeken van het gerechtsgebouw, had hij eraan toegevoegd.

‘Ik ben er even niet, Roger’, zei Hannelore tegen de griffier.

Ze nam Van In bij de arm en troonde hem mee naar de gang, maar in plaats van de richting van de cafetaria in te slaan, liep ze naar beneden.

‘Is Guido in de buurt?’

‘Nee’, zei Van In. ‘Hij is terug naar het politiebureau, pv’s gaan typen.’

‘Zo doe jij dat dus.’

‘Ik dacht dat we in de cafetaria een kop koffie zouden drinken’, protesteerde Van In.

Hannelore kneep in zijn arm.

‘Weet je wat jou scheelt? Je denkt te veel.’

Van In zei niets meer. Hij genoot van de stiekeme blikken die Hannelore achtervolgden. Een advocaat in toga die hen kruiste, deed zelfs alsof hij iets vergeten had en maakte rechtsomkeert, alleen maar om wat langer naar haar benen te kunnen gluren.

‘Ik krijg plotseling zin om met jou naar huis te gaan’, zei hij toen ze door de hal van het gerechtsgebouw naar de uitgang liepen.

In zijn maag was een vreemde spanning ontstaan. De laatste keer dat hij dat nog had gevoeld, was toen Hannelore hem twee jaar geleden tijdens een zomerse wandeling langs het kanaal een oneerbaar voorstel had gedaan en ze twee minuten later een maïsveld waren ingedoken.

Hannelore sloeg haar arm om zijn schouder en trok zijn hoofd naar zich toe.

‘Dat was ik ook van plan, Pietertje.’

‘Echt waar?’

‘Echt waar’, zei ze.

In een tijd waarin stemgestuurde computers in volle opmars zijn en bijna iedereen aanneemt dat aan die evolutie voorlopig nog geen einde komt, blijft het een wonder dat twee op het eerste gezicht nietszeggende woorden een chemische kettingreactie kunnen veroorzaken in het menselijk lichaam. Van In kreeg er klamme handen en hartkloppingen van. Gelukkig droeg hij een broek waarvan het kruis niet al te veel knelde.

‘Gaan we naar boven of doen we het op de bank?’ vroeg Van In gretig toen ze thuis waren.

‘Liever aan de keukentafel’, zei Hannelore.

Ze liep naar het aanrecht en vulde de koffiekan met water.

‘Wat doe je nu?’

‘Koffie zetten. Je denkt toch niet dat we naar huis zijn gekomen om een potje te vrijen?’

Hannelore vond het heerlijk opnieuw begeerd te worden, maar het zou zonde zijn hem dat te laten merken.

‘Ik? Waar haal je dat vandaan?’

Van In ging zitten en stak een sigaret op. Gelukkig stond Hannelore met haar rug naar hem toegekeerd en kon hij de pretlichtjes in haar ogen niet zien.

‘Jozef heeft zich een beetje in de nesten gewerkt.’

Ze vertelde Van In wat er aan de hand was.

‘Daarom kon ik je op de rechtbank niets vertellen. Jozef is als de dood dat de logebroeders erachter komen dat hij zijn afspraak met hen niet is nagekomen.’

Ze haalde het verslag van de technische recherche tevoorschijn en overhandigde het aan Van In.

‘Heydens en Delanghe zijn door een en dezelfde persoon vermoord.’

‘Heeft Beekman je dan toch de zaak-Heydens toevertrouwd? Ik dacht dat…’

Hannelore schudde lachend haar hoofd.

‘Als een onderzoeksrechter op een of andere manier in het bezit komt van informatie in verband met criminele feiten, is hij of zij verplicht die na te trekken.’

‘Te laten natrekken zul je bedoelen’, zei Van In met een verongelijkt gezicht.

Hannelore mocht dan op het terrein al meer presteren dan de meeste van haar collega’s, het echte onderzoek bleef het werk van het voetvolk.

‘Deze keer gaan we samenwerken, Van In.’

Samenwerken met een vrouw met wie je eveneens het bed deelt, is als een berg beklimmen met je beste pak aan. Daar kwamen vodden van.

‘Mag ik twee klontjes?’ vroeg Van In.

Hannelore liet haar vingers speels over de zijkant van zijn ribbenkast naar beneden glijden, tot aan het eerste vetrolletje dat ter hoogte van zijn lever opbolde.

‘Een halfje zal volstaan’, zei ze.

Ze ging aan tafel zitten en brak een klontje doormidden.

‘Elk de helft. Oké?’

‘Welke helft neem jij?’

Hannelore deed een scheutje melk in haar koffie en likte daarna het lepeltje schoon waarmee ze in haar kopje had geroerd.

‘Het lijkt me aangewezen dat ik Henri Broos en Valentijn onder handen neem’, zei ze een beetje dubbelzinnig. ‘Ondertussen kun jij Diana opsporen en mevrouw Vidts nog eens aan de tand voelen. Tenzij je me niet vertrouwt natuurlijk.’

Van In ging voor een keer niet in op de speldenprik.

‘Je denkt dus ook dat het om een familiedrama gaat’, zei hij ernstig.

‘Ja, dat denk ik.’

Van In proefde van zijn bittere koffie.

‘Diana Delanghe is zwanger en Leona Vidts is een vrouw van middelbare leeftijd. Je hebt de kaarten in je voordeel geschud, Hanne.’

‘Dat is het privilege van een onderzoeksrechter, Pietertje.’

‘Ja, maar…’

‘Hoeveel rechercheurs kunnen zeggen dat ze in aanwezigheid van een onderzoeksrechter vrijuit hun mening kunnen ventileren? Je boft dat we een stel zijn.’

‘De verdachten die je me toewijst, zijn allebei vrouwen, Hanne. De kans dat een van hen…’

‘Je denkt toch niet dat ik je benadeel, Pietertje? Vrouwen, zelfs zwangere, zijn evengoed in staat een moord te plegen als mannen. Met een pistool in de hand kun je mensen de vreemdste dingen laten doen, iemand dwingen een dwangbuis aan te trekken en op een krukje te gaan staan bijvoorbeeld of eisen dat hij op de grond gaat liggen voor je hem onder een stapel geestelijke lectuur laat stikken.’

Hannelore genoot van ieder moment. Het vooruitzicht om na de koffie met een getemde man op de bank te rotzooien bezorgde haar aangename kriebels in haar buik, des chatouillements dans le ventre.