11
In Amerika noemden ze het road-call, bij de Brugse politie heette de dagelijkse briefing ‘de Metten’ naar analogie van een gebeurtenis uit langvervlogen tijden. Uit de vele berichten die de officier met wachtdienst in zijn rapport had neergeschreven, pikte Van In er een uit: een uitslaande brand in de Wijngaardstraat.
‘Daar ben ik gisteravond gepasseerd’, zei hij tegen Versavel.
De brigadier las de passage die Van In hem aanwees. Virginie Broos is met lichte verwondingen overgebracht naar het algemeen ziekenhuis Sint-Jan. Haar toestand is stabiel.
De rest van het pv was goedkoop proza uit de pen van agent Bruynooghe.
‘Dit kan geen toeval zijn.’
‘Toeval of niet, ik wil weten wat er gebeurd is’, zei Van In vastbesloten.
Het familiedrama nam steeds groteskere vormen aan. Het leek wel of Shakespeare uit de dood was opgestaan en om den brode een moderne intrige had verzonnen, iets als Macbeth maar dan met minder woorden.
Virginie lag vredig te slapen toen Van In en Versavel de ziekenhuiskamer binnenkwamen. Broos zat te soezen in een stoel bij het raam. Een schuchtere zonnestraal gaf het tafereel iets Vermeerachtigs.
‘Goedemorgen, notaris’, zei Van In.
Broos schrok wakker. Hij zag er afgepeigerd uit. Zijn huid was asgrauw en zijn ogen hadden een gelige kleur. Zijn schoenen stonden onder het ziekenhuisbed, wat er volgens Van In op wees dat hij de hele nacht bij Virginie had gewaakt. Vrijmetselaars waren dus toch mensen.
‘Wat komt u hier doen?’ vroeg Broos op een redelijk vijandige toon.
‘Ik kom uw stiefdochter bezoeken.’
Van In ging aan de andere kant van het bed zitten. De rechterarm van Virginie zat in een sneeuwwit verband. Voor de rest leek ze ongedeerd. Ze zag er in ieder geval stukken beter uit dan haar pleegvader.
‘Wat bedoelt u met stiefdochter?’ vroeg Broos verontwaardigd.
Van In wisselde een blik van verstandhouding met Versavel. Wist Broos dan niet dat Virginie zijn dochter niet was?
‘Valentijn heeft de onderzoeksrechter verteld dat Virginie…’
‘Je n’ai rien à faire avec Valentin’, reageerde Broos nijdig.
Van In besefte dat dit geen gemakkelijk gesprek zou worden en gooide het over een andere boeg. Hij lichtte Broos in over de foto’s die ze bij Delanghe hadden aangetroffen en wees hem op de mogelijkheid dat de moordenaar van Heydens het misschien ook op zijn kinderen had gemunt.
‘Een expert van de brandweer onderzoekt momenteel of er sprake is van kwaad opzet’, zei hij. ‘Als blijkt dat de brand aangestoken is, loopt iedereen die u lief is gevaar, mijnheer Broos.’
De notaris schudde het hoofd op een spastische manier. Zijn handen beefden. Hij dacht aan Leona en aan de kinderen die ze had gebaard. Ondanks alle zorgen was er niets van hen terechtgekomen. Valentijn was een opportunist, Diana had dringend psychiatrische hulp nodig, Joris was blind en het gezicht van Virginie werd ontsierd door een afschuwelijk litteken. Ondanks de antipathie die hij voor de ‘commissaire’ koesterde, moest hij toegeven dat Van In gelijk had. Het leven van de mensen die hij liefhad, stond op het spel.
‘Als ik u kan helpen, zal ik dat doen’, zei hij.
Van In knikte en gaf Versavel een discreet teken. De brigadier verzon een excuus en verliet de kamer. De notaris hield niet van pottenkijkers, dat had hij de vorige keer ook al ondervonden.
‘Ik zal u een paar pijnlijke vragen moeten stellen’, zei Van In toen Versavel weg was.
Broos glimlachte. Hij had de ‘commissaire’ verkeerd ingeschat.
‘Ik schenk u mijn volle vertrouwen’, zei hij. ‘Ik heb me in u vergist. Excusez-moi.’
Eerlijkheid schept een band en brengt mensen dichter bij elkaar. Van In mocht dan wel af en toe als een onbehouwen kerel overkomen, echte gevoelens van sympathie herkende hij meteen.
‘Wist u dat Diana uw appartement in Knokke gebruikte om er illegale vluchtelingen in onder te brengen?’
‘Diana heeft een goed karakter,’ antwoordde Broos ontwijkend, ‘net als haar moeder. De miserie is begonnen toen ze vernam wie haar echte vader was.’
‘Hebt u haar dat verteld?’
‘Nee, dat heeft Delanghe gedaan.’
‘Ze had dus nog contact met hem?’ ‘Ja.’
‘Maar u wist niet dat ze illegalen onderdak verschafte?’
‘Nee,’ zei Broos, ‘dat wist ik niet.’
‘Haar kompaan heeft verklaard dat ze het deed omdat ze in financiële moeilijkheden zat.’
Broos had Delanghe vijf miljoen betaald om zich van Leona te laten scheiden en een fortuin gespendeerd aan de opvoeding van Diana. Van In vond het vreemd dat Broos niet was bijgesprongen toen zijn pleegdochter in geldnood zat.
De notaris glimlachte. Hij begreep waar de commissaire naartoe wilde.
‘Twee jaar geleden heb ik de geldkraan dichtgedraaid’, zei hij.
‘Mag ik vragen waarom u dat hebt gedaan?’
‘Om haar te beschermen, commissaire.’
Broos vertelde Van In het hele verhaal. Diana was op haar zeventiende verliefd geworden op een drugsdealer. Op haar achttiende was ze van huis weggelopen om met hem te gaan samenwonen. Daarna was ze in de prostitutie beland.
‘Toen een klant haar zwanger maakte, werd ze door haar vriend gedwongen abortus te plegen.’
Het kostte Broos zichtbaar moeite om de woorden ‘prostitutie’ en ‘abortus’ in de mond te nemen.
‘Dianawas gek op kinderen’, zei hij met een prop in zijn keel. ‘Ze heeft de abortus nooit kunnen verwerken.’
Van In knikte. Het was een klassiek verhaal. De rest kon hij zelf invullen.
‘Na de abortus is Diana bij u komen aankloppen’, zei hij. ‘En u hebt er alles aan gedaan om haar een nieuw leven te geven.’
Broos knikte.
‘Ik dacht dat ik het probleem met geld kon oplossen, maar ondanks alles wat haar vriend haar had aangedaan, kon Diana hem niet missen. Alles wat ik haar gaf, kwam bij hem terecht.’
‘Kent u de naam van haar vriend, mijnheer Broos?’
De notaris snufte en haalde een zakdoek uit zijn broekzak. Zijn gezicht was niet meer asgrauw, maar lijkbleek.
Hij draaide zijn hoofd een kwartslag en keek naar Virginie. Het meisje leek rustig te slapen.
‘Valentin’, fluisterde Broos. ‘Le salaud.’
Van In stond perplex.
‘Wist hij dan niet dat Diana zijn zuster was?’
‘Valentin est un obsédé, commissaire, comme son père. II est capable de faire n’importe quoi pour conquérir la femme qu’il désire.’
De woorden van de notaris reten bij Van In een amper geheelde wonde weer open. Hij dacht aan Hannelore en aan de avond dat hij met ‘le salaud’ Duvels had gedronken.
‘Wist Valentijn dan niet dat Diana zijn zuster was?’
Broos zweeg. Als hij die vraag beantwoordde, zou de waarheid aan het licht komen en zou hij niet in vrede kunnen sterven.
‘Dat zult u hem moeten vragen, commissaire.’
Broos glimlachte schaapachtig. Een zweetdruppel rolde langs de zijkant van zijn neus naar beneden. Hij sloeg zijn handen in elkaar opdat de commissaris niet zou merken dat hij beefde. Hij en Marcus Heydens hadden destijds een dure eed gezworen. Ze hadden beloofd voor het kind te zorgen, maar na alles wat Valentijn Diana had aangedaan, was Broos die belofte niet nagekomen.
‘Ik vraag het u, notaris.’
Van In ging aan het hoofdeinde van het bed staan. Was het zijn schaduw die over de witte sprei viel die Virginie verontrustte of zijn stem? Het meisje begon plotseling te woelen. Ze schopte de sprei van zich af en kronkelde op het matras alsof ze door een onzichtbare vijand werd belaagd.
‘Papa, au secours!’ schreeuwde ze.
Ze zwaaide met haar armen. Broos sprong van zijn stoel en sloeg zijn armen om haar heen en probeerde haar te troosten. Hij drukte zich tegen haar aan en snikte. Toen verliet Van In discreet de kamer.
Eén ding was zeker, de logica had gefaald. Van alle verhalen die hij de voorbije dagen had aangehoord, was er niet een dat klopte.
‘Ik denk dat we vanaf nul moeten herbeginnen’, zei Van In.
In de cafetaria van het ziekenhuis was het druk zoals gewoonlijk. Patiënten rookten en dronken alsof ze niets mankeerden en hun verblijf in het ziekenhuis een welkome aanvulling was op hun jaarlijkse vakantie. Versavel zette een dienblad op tafel en serveerde Van In een kop koffie.
‘Bij Marcus Heydens en Henri Broos?’
Van In knikte.
‘Als geld het motief niet is, moeten we dieper graven, Guido.’
‘Zal ik de wagen voorrijden?’
‘Ja’, zei Van In. ‘Het wordt tijd dat we iets anders proberen.’
Valentijn Heydens liep doodgemoedereerd door de Kapellestraat in Oostende. Hij droeg een plastic tas waarin een fles zoutzuur en een rubber peertje zaten. Het peertje had hij in een winkel voor carnavalsbenodigdheden gekocht, evenals de rozet en het slangetje dat daarbij hoorde.
In kamer 204 zat Versavel te zwoegen achter zijn computer terwijl Van In een bevriende journalist belde.
‘Hallo, Hervé. Je spreekt met Van In. Hoe gaat het nog met jou?’
‘Prima.’
Hervé Dekeyn had meer dan veertig jaar voor een regionale krant gewerkt. Zijn ex-collega’s beschouwden hem als het collectief geheugen van West-Vlaanderen en er ging geen week voorbij of ze belden hem in verband met een of ander item dat ze niet in hun computerbestanden terug konden vinden. Hervé vond dat een prettige bijkomstigheid.
‘Excuseer me dat ik je stoor, Hervé.’
De oude journalist lachte.
‘Ik zou het besterven als niemand me nog zou storen, commissaris.’
Na het uitwisselen van de gebruikelijke beleefdheden kwam Van In ter zake.
‘Wat zegt je de naam Marcus Heydens?’
‘De raadsheer?’
‘Ja.’
Hervé Dekeyn reageerde sneller dan een doorsneecomputer.
‘Wat wil je van hem weten?’
‘Alles’, zei Van In.
Hij nam pen en papier en begon te noteren. Na vijf minuten had hij een half vel volgekrabbeld.
Toen Versavel Van In voortdurend zag knikken, liet hij zijn computer in de steek en keek over Van Ins schouder mee. Hij probeerde het gekriebel van zijn vriend te ontcijferen, maar het enige wat hij eruit kon opmaken, was een datum en een naam: Claudine Versnick, augustus 1957.
Van In zette de luidspreker aan zodat Versavel kon meeluisteren.
‘De moord op Claudine Versnick heeft toen veel stof doen opwaaien’, zei Dekeyn. ‘Meer kan ik over de telefoon niet kwijt.’
Als piepjonge journalist had hij zich destijds vastgebeten in in de zaak-Versnick en dat had hem bijna zijn baan gekost.
‘Onder vier ogen dan?’
De stilte aan de andere kant van de lijn illustreerde de aarzeling van de oude verslaggever.
‘Heeft de oude vos zijn tong verloren?’ probeerde Van In hem een beetje op te jutten.
‘Nee, maar…’
‘Je woont toch nog altijd in de Polderstraat?’
‘Natuurlijk. Waarom vraag je dat?’
‘Omdat ik stante pede naar je toe kom, Hervé’, zei Van In. ‘Tot over tien minuten. Daag.’
Hervé Dekeyn had in de jaren zestig voor relatief weinig geld een groot perceel bouwgrond gekocht aan de Polderstraat en er een villa laten optrekken met geld dat hij van een suikeroom had geërfd. Het was een afschuwelijk bouwsel dat er in de loop der jaren niet mooier op was geworden. Het enige dat zijn vrienden hem benijdden was de grote tuin en de veranda die hij had laten aanbouwen, en waar het heerlijk toeven was. Van In had de journalist in L’Estaminet leren kennen, waar ze allebei af en toe een Duvel kwamen drinken en hij hem bij gelegenheid een primeur bezorgde.
Hervé zag de politiewagen de oprit inrijden. Hij legde zijn pijp in de asbak en liep naar de voordeur. Een jaar of vijf geleden was Van In uitgebreid in het nieuws gekomen toen hij de ontvoerde kleinzoon van een rijke industrieel ongedeerd had teruggevonden. Sindsdien had zijn carrière een steile vlucht genomen, maar daar zou wel eens verandering in kunnen komen als hij zich met de moord op Claudine Versnick zou gaan bemoeien. Daarom had hij aan de telefoon de boot proberen af te houden.
‘Je bent geen haar veranderd’, zei Van In toen ze elkaar de hand drukten.
‘En jij bent nog altijd even brutaal’, lachte Dekeyn.
Hij was op zijn zesentwintigste kaal geworden en kon de grapjes niet meer tellen die zijn vrienden daarover hadden gemaakt.
‘Kom binnen. In de koelkast liggen een paar Duveltjes waarmee jij een hartig woordje mag spreken. Ze zijn anderhalf jaar oud en prachtig van kleur.’
Versavel keek op zijn klok. Als die twee Duvels begonnen te hijsen, waren ze hier de eerste uren niet weg. Hij volgde beide vrienden, een ondergeschikte rol die hem een beetje pijn deed. Van In had zelfs de moeite niet genomen hem aan de journalist voor te stellen.
‘Ga zitten’, zei Dekeyn toen ze via de gang en de keuken in de veranda kwamen. Het was er heel knus, dat moest zelfs Versavel toegeven.
‘Drinkt u ook een Duveltje mee?’ vroeg Dekeyn.
‘Ik denk dat de brigadier de voorkeur geeft aan…’
‘Een Duvel is oké’, onderbrak Versavel.
Dekeyn knikte en liep naar de keuken.
‘Scheelt er iets, Guido?’
‘Moet er iets schelen?’
Van In nestelde zich in een ouderwetse fauteuil, een muf ding waarvan de springveren piepten telkens als hij ging verzitten. Wat bezielde Versavel toch? Wat kon hij nog meer doen? Op zijn knieën gaan zitten?
‘Ik hoop dat je niet van plan bent de zaak-Versnick te heropenen?’
Dekeyn droeg een dienblad met daarop drie kraakheldere glazen en drie bestofte flesjes.
‘Dat hangt ervan af’, zei Van In.
Het klokken van het bier in de robuuste glazen paste wonderwel bij het zachte licht dat ieder voorwerp in de veranda een aparte dimensie verleende. Dekeyn wist dat het geen zin had er nog langer omheen te draaien. Van In zou niet ophouden vragen te stellen.
‘Boze tongen beweren dat Claudine Versnick een relatie had met een hooggeplaatst persoon.’
‘Is ze daarom vermoord?’
Van In nam zijn glas, stopte zijn neus erin en genoot van de geur van mout en hop.
‘Dat weet ik niet’, zei Dekeyn.
Hij liep naar een ouderwetse vitrinekast. Daarin bewaarde hij het collectief geheugen van West-Vlaanderen in de vorm van stapels bestofte mappen die uitpuilden van de krantenknipsels. Een ervan lag klaar. Claudine Versnick stond erop. Dekeyn had de map uit zijn archief gehaald toen Van In een kwartier geleden had opgehangen.
‘Lees maar’, zei Dekeyn.
Hij overhandigde Van In de map.
‘Claudine Versnick is drieënveertig jaar geleden vermoord aangetroffen op het strand van Lombardsijde.’
Van In sloeg de map open. Hoewel de meeste mensen hun eigen moeder niet op een krantenfoto uit die tijd zouden herkennen, was de foto die boven aan het vergeelde knipsel stond afgedrukt helder en behoorlijk scherp. De journalist die het begeleidende stuk had gemaakt, had in ieder geval niet overdreven toen hij schreef: nog steeds geen opheldering van de moord op de beeldschone Claudine Versnick. Beeldschoon was ze ongetwijfeld.
‘Herinner jij je daar iets van, Guido?’
Versavel stond met tegenzin op en boog zich over het knipsel.
‘In 1957 zat ik nog op school’, zei hij nurks.
Versavel dacht met enige weemoed terug aan de tijd toen hij nog droomde van een academische opleiding. Dat hij nooit had kunnen studeren, was te wijten aan zijn vader. Die had na de scheiding nooit onderhoudsgeld betaald, waardoor zijn moeder gedwongen was uit werken te gaan, als stikster in een textielbedrijf waar ze amper voldoende verdiende om zichzelf en haar kinderen in leven te houden.
‘De zaak is nochtans uitvoerig in de pers besproken’, zei Dekeyn.
Versavel schudde het hoofd, ging weer zitten en nam een forse slok van zijn Duvel. Voor kranten was er thuis geen geld geweest.
‘Heb jij iets ontdekt?’ vroeg Van In.
Dekeyn nam zijn pijp en stopte er wat tabak in. Van zijn hoofdredacteur had hij destijds carte blanche gekregen. Hij was meer dan drie weken op pad geweest en had iedereen geïnterviewd die maar enigszins bij de zaak betrokken was.
‘Men zegt dat Claudine Versnick relaties onderhield met het hof.’
‘Was justitie daarvan op de hoogte?’
Dekeyn stampte de tabak in zijn pijp aan met een vreemdsoortig metalen instrumentje en streek daarna een lucifer aan.
‘Natuurlijk.’
Hij zoog vuur in zijn pijp en blies een lichtblauwe wolk de kamer in.
‘Ze hebben de zaak in de doofpot gestopt.’
‘O tempora, o mores’, zuchtte Versavel.
‘Wat zegt hij?’
Dekeyn had geen klassieke opleiding genoten. Hij had met vrucht drie jaar middelbare school afgemaakt en was daarna als manusje-van-alles bij de plaatselijke krant terechtgekomen, waar hij het vak had geleerd.
‘Iets over het verband tussen de tijdgeest en de zeden’, zei Van In.
‘Ach zo’, zei Dekeyn.
Hij vroeg zich af waarom een man die Latijnse citaten debiteerde, het niet verder dan brigadier had geschopt.
Van In klapte de map dicht.
‘Vertel me wat er niet in de knipsels staat, Hervé. Dat lijkt me veel interessanter.’
Hoewel Dekeyn destijds gezworen had nooit meer op de zaak-Versnick terug te komen, was hij niet ongevoelig voor het complimentje dat Van In hem maakte. De commissaris was een sluwe vos, een journalist de indruk geven dat hij meer weet dan wat er in de krant staat, is een onweerstaanbaar lokaas.
‘Op voorwaarde dat alles tussen ons blijft’, zei hij om Van In te testen.
Er verstreken een paar seconden. Van In bestudeerde de bierspiegel en de schuimconstellatie in zijn glas alsof hij daarin een antwoord zou vinden.
‘Je weet dat ik je dat niet kan beloven, Hervé.’
‘Sorry, Pieter. In dat geval…’
‘Laat me uitspreken, Hervé. Ik kan je niet beloven dat wat je gaat vertellen tussen ons blijft, wat ik je wel kan beloven is dat ik die informatie alleen zal gebruiken als ik de feiten kan bewijzen.’
Van In nam aan dat Dekeyn zich op geruchten baseerde. Als de journalist over bewijzen beschikte, had hij zijn verhaal jaren geleden gepubliceerd.
Dekeyn nam een diepe trek van zijn pijp. De manier waarop Van In het probleem had omzeild, beviel hem.
‘Het is een lang verhaal’, zei hij. ‘Ik stel voor dat we eerst nog een Duveltje kraken.’
‘Vertrouw je die kerel?’ vroeg Versavel toen Dekeyn in de keuken was.
‘Evenveel als ik jou vertrouw.’
‘Is dat goed of slecht?’
‘Ik zou het niet weten, Guido.’
Versavel kruiste zijn armen en leunde achterover in zijn stoel. De Kee had gelijk, iedere wapenrusting is zo sterk als de eerste barst die ze vertoont.
Joris bekeek zichzelf in de spiegel, tenminste hij deed alsof. Hoewel blind zijn op zich geen onoverkomelijke handicap was, de mensen waren behulpzaam en de techniek stond niet stil, had hij een wens, een die nooit in vervulling zou gaan. Joris droomde ervan zichzelf een keer te zien, al was het maar een paar minuten. Het was de enige manier om erachter te komen hoe hij er echt uitzag. De meisjes aan wie hij vroeg hem te beschrijven, beweerden steevast dat hij een mooie jongen was, maar daar trapte Joris niet meer in. Woorden als: adonis, lekker stuk, goedgebouwd en mooie jongen, waren hol en nietszeggend als de betekenis ervan niet werd ingevuld. Dat was tot nu toe nooit gebeurd. Een zedige knuffel hier en daar en wat geënsceneerde toevallige aanrakingen van zijn kant, maar voor de rest haakte iedere vriendin vriendelijk af als hij iets meer wilde. Dat kon toch niet? Hij was toch mooi en goedgebouwd? Wat wilden die meiden eigenlijk?
Gelukkig had Valentijn hem alles uitgelegd. Er aantrekkelijk uitzien was niet voldoende. In een competitieve maatschappij was mooi zijn alleen allang niet meer voldoende om te scoren. Meiden vielen alleen voor mooie mensen die ook nog eens beroemd waren, had hij gezegd.
Wat moet ik daarvoor doen? had Joris gevraagd. Op de televisie komen, jongen, had Valentijn gezegd.
Hoe kwam een blinde op de televisie zonder medelijden op te wekken? Als je de mensen aan het lachen kunt maken, had Valentijn gezegd. Hoe moet ik dat doen? had hij gevraagd. Dat zal ik je vertellen, Joris.
Een uur geleden was Valentijn hem komen opzoeken en had hem de laatste instructies gegeven.
‘Overmorgen zul je een bekende Vlaming zijn Joris. De meiden zullen je deur platlopen. Als ik jou was, zou ik nu al condooms gaan kopen.’
‘Moet dat als je bekend bent?’ vroeg Joris.
‘Dat hangt ervan af hoe bekend je bent.’
‘Zorg er dan voor dat ik heel bekend word.’
‘Reken maar’, zei Valentijn. ‘Over een paar dagen staat je foto in iedere krant.’
‘Echt waar?’
‘Echt waar.’
Een semi-antieke klok op de schoorsteenmantel sloeg elf uur.
Dekeyn serveerde de verse Duvels en ging in een fauteuil zitten. Hij sloeg zijn benen over elkaar en bevochtigde zijn lippen met zijn tong. Zelfs de meest gehaaide journalist, en dat was hij geweest, stelde zich vragen over de manier waarop hij de werkelijkheid had ervaren. Dekeyn vroeg zich af of het wel nuttig was om op zijn leeftijd opnieuw ten strijde te trekken tegen het establishment. Van In peilde de aarzeling.
‘We zijn een en al oor, Hervé’, zei hij monter.
De journalist nam een trekje van zijn pijp, maar kreeg in plaats van rook een gulpje bitter sap binnen. Was dit een voorteken? Hij graaide een lucifer uit het doosje dat naast hem op een bijzettafeltje lag, streek hem aan en zoog het vuur voorzichtig in de halfverbrande tabak.
‘Claudine Versnick was een bijzonder mooie vrouw en dat is haar noodlottig geworden’, zei hij.
Versavel protesteerde met een kuchje.
‘Vragen mooie vrouwen om vermoord te worden?’
Het werd hem te machtig. Mannen betuigden in het openbaar hun respect voor de andere sekse, maar zodra ze onder elkaar waren, degradeerden ze de vrouw tot een verzameling van borsten en konten.
‘Zo bedoelt Hervé het ook weer niet’, reageerde Van In een beetje verveeld.
‘Nee, hoe bedoelt hij het dan wel?’
‘Als het zo zit, kan ik er beter mee ophouden’, zei Dekeyn wrevelig.
Nog voor Van In iets kon zeggen, stond Versavel op en liep naar de deur.
‘Dat hoeft niet, mijnheer Dekeyn’, zei hij. ‘De commissaris is gek op dat soort verhalen.’
Daarna wendde hij zich tot Van In.
‘Ik wacht wel op jou in de auto.’ ‘Je assistent lijkt me een beetje overspannen’, zei Dekeyn toen Versavel weg was.
‘Schijn bedriegt, Hervé.’
Van In had geen zin om er verder over uit te weiden. Als Versavel aan een depressie leed, want daar begon het stilaan op te lijken, was het een kwestie van tijd voor hij daar weer bovenop geraakte.
‘Claudine Versnick onderhield dus relaties met het hof.’
‘Dat zei men destijds.’
‘Maar is het ook waar?’
‘Waarschijnlijk wel, maar Claudine was niet de enige die bij het hof in de smaak viel.’
‘Wie nog dan?’
Dekeyn nam bedachtzaam een slok van zijn Duvel. De aders op de rug van zijn hand kleurden purper toen hij het glas optilde.
‘Claudine Versnick verkeerde meestal in het gezelschap van haar beste vriendin, Leona…’
‘Vidts?’
Dekeyn knikte.
‘Leona had een relatie met Marcus Heydens en Marcus Heydens was bevriend met iemand van de koninklijke familie, een jonge prins met wie hij op kostschool zat. Beide heren trokken zich niet veel aan van de strenge huisregels en maakten vaak samen een uitstapje naar de kust.’
‘Marcus, Claudine, Leona en de prins.’
‘En Henri Broos.’
‘Die ook?’
‘Heydens en Broos waren boezemvrienden.’
‘Dat verklaart veel’, zei Van In.
Dekeyn knikte.
‘Na de moord op Claudine Versnick, een moord die trouwens nooit is opgehelderd, heeft de prins zich een tijdje gedeisd gehouden, maar sommigen beweren dat hij Leona in het geheim is blijven ontmoeten.’
‘Ontmoeten?’
‘Toen Leona zes jaar later zwanger raakte, heeft ze overal rondgebazuind dat de prins de vader van het kind was en ze al die tijd een verhouding met elkaar hadden.’
‘Kun je dat bewijzen?’
‘Nee, Pieter. Dat kan ik niet bewijzen. Toen ik Broos daarover aan de tand voelde, beweerde hij dat het kind van Marcus Heydens was en dat Leona zich alleen maar interessant probeerde te maken omdat ze een of twee keer met de prins op stap was geweest.’
Van In probeerde razendsnel alle nieuwe elementen tegen elkaar af te wegen. Als Hervé gelijk had, was Valentijn van koninklijken bloede en dat verklaarde waarom Marcus Heydens het vaderschap pas vier jaar geleden had opgeëist. Van In duwde zijn sigaret uit in de asbak. Hij was benieuwd naar de reactie van Hannelore als hij haar vanavond het nieuws zou vertellen.
‘Nog een Duvel, Pieter?’
‘Nee’, zei Van In. ‘Het wordt tijd dat ik mijn assistent ga troosten.’