De vechtjas
Rijkman Groenink wordt in 1949 in Den Helder geboren als
oudste van drie kinderen. Hij groeit op in Hilversum, waar zijn
vader zich vestigt als huisarts. Na een studie rechten in Utrecht
begint hij in 1974 zijn carrière als trainee bij de Amro-bank. De
gedreven Groenink, die gezegend is met een snel denkvermogen, klimt
al snel hogerop. Als jonge dertiger krijgt hij in 1982 de leiding
over de afdeling Bijzondere Kredieten. Op deze binnen de bank
genoemde ‘wrakkencentrale’ is Groenink op zijn plek. Hij moet er
bedrijven saneren die hun leningen niet meer kunnen afbetalen. Zijn
taak is ervoor te zorgen dat de bank er zo min mogelijk bij
inschiet. Dit gaat per definitie ten koste van vooral
aandeelhouders. ‘Scherp, bikkelhard en een uitstekend jurist’, zo
herinnert zijn toenmalige baas Ide van der Boor hem in een
interview met Elsevier. ‘Hij doorzag
onmiddellijk welke problemen er met een krediet waren en droeg
meestal zelf een creatieve uitweg aan.’
In 1988 wordt Groenink het jongste lid ooit
van het bestuur van de Amro-bank. Vanuit die positie is hij twee
jaar later getuige van de totstandkoming van ABN Amro, de
combinatie die hij vanaf 2000 zou gaan leiden. Zijn voorganger Jan
Kalff had aanvankelijk liever de meer bedachtzame Jan Maarten de
Jong gezien, als alternatief voor de beoogde, maar onverwachts in
1995 bij een auto-ongeluk overleden troonopvolger Dick Meijs.
Uiteindelijk legt Kalff zich neer bij de wens van
president-commissaris Aarnout Loudon om de bank te laten leiden
door een meer daadkrachtige persoonlijkheid. De bank moet rigoureus
worden opgeschud om de concurrentie aan te kunnen en de
uitgesproken Groenink lijkt daarvoor de aangewezen
persoon.
Groenink neemt de bank meerdere keren op de
schop en op het overnamevlak voert hij talloze gesprekken met
andere banken in binnen- en buitenland. Maar vooral op dit laatste
vlak zijn de successen beperkt. Niet iedere gesprekspartner van
Groenink voelt zich bij hem op zijn gemak of wil de moeite doen om
door Groeninks soms botte presentatie heen te prikken om de man
daarachter te zien. Zijn voortvarendheid komt nog het best tot zijn
recht tijdens de strijd om Antonveneta. Het levert hem de titel
‘Nederlander van het jaar 2005’ op van weekblad Elsevier.
Zijn bravoure heeft ook een keerzijde.
Groenink is dealgedreven, iemand die op zijn best is in moeilijke
situaties. Dat zijn niet de kwaliteiten voor een ceo van een
consumentenbank. Die moet er plezier in scheppen om het motortje
van zo’n grote bankorganisatie te horen snorren, zoals een
ingenieur geduldig aan een stoommachine sleutelt, voorzichtig
draaiend aan de hendels. Volgens naaste collega’s is Groenink snel
verveeld met dit soort nitty gritty en
heeft dat eraan bijgedragen dat het bestuur regelmatig werd verrast
door uit de hand lopende kosten.
Door onbesuisde uitspraken raakt Groenink
ook betrokken in een aantal affaires. Zo is Groenink begin jaren
negentig betrokken bij een mislukte poging het HCS-concern van de
ondergang te redden. Tegen grootaandeelhouder Joep van den
Nieuwenhuyzen zegt hij vlak voor een emissie: ‘Nou Joep, dan
verkoop je toch gewoon een paar miljoen aandelen.’ Als Van den
Nieuwenhuyzen daar de volgende ochtend toe overgaat, komt hem dat
te staan op een aanklacht van handel met voorkennis. Groenink, die
ook in de zaak moet verschijnen als getuige, komt ermee weg door
zijn opmerking af te doen als scherts.
Later, als hij bestuursvoorzitter is, leidt
een spontane uitspraak opnieuw tot een probleem. Dit keer reiken de
gevolgen veel verder. In 2004 komt aan het licht dat een vestiging
van ABN Amro in New York witwastransacties van klanten in Rusland
heeft mogelijk gemaakt. De Amerikaanse toezichthouder en ABN Amro
komen overeen dat de bank een boete betaalt van 80 miljoen dollar
en maatregelen treft om de interne controle aan te scherpen.
Daarmee lijkt de zaak afgedaan – totdat Groenink naar de Verenigde
Staten afreist voor een afrondend gesprek. Precies op het moment
dat de bestuursvoorzitter het gesprek met zijn advocaten in New
York voorbereidt, komt er een fax uit Nederland binnen waarin
nieuwe feiten aan het licht komen. Dit keer gaat het om
ongeoorloofde transacties met klanten in schurkenstaten Iran en
Libië. Als Groenink kennis neemt van het belastende materiaal geeft
hij opdracht de faxen te vernietigen. Als hij zich realiseert dat
dit niet kan, trekt hij zijn woorden terug. Wanneer de Amerikaanse
advocaten hem vervolgens zeggen dat ze hier melding van moeten
maken bij de toezichthouder, meldt ABN Amro het voorval zelf.
Groenink verklaart daarbij dat hij slechts bedoelde de fax in
kwestie te negeren omdat hij dacht dat er nog niets definitiefs in
stond. Voor de commissarissen van ABN Amro is het reden Groenink
een reprimande te geven. De hele raad van bestuur moet vanwege de
tekortkomingen in het interne toezicht op de geldstromen een deel
van zijn bonus inleveren.
De affaire heeft vergaande consequenties
voor het overnamebeleid van de bank. De Amerikaanse toezichthouder
verbiedt ABN Amro hangende het onderzoek nieuwe overnames in de
Verenigde Staten te doen. Het verbod komt net op het verkeerde
moment. In hetzelfde jaar dat het onderzoek loopt, krijgt ABN Amro
drie uitnodigingen om een bod uit te brengen op een Amerikaanse
concurrent. De bank moet keer op keer vriendelijk
bedanken.
De gang van zaken in de Verenigde Staten
roept de vraag op hoe ABN Amro ervoor had gestaan als er wel nieuwe
overnames waren gedaan. De brief van TCI begin 2007 kreeg zo veel
aanhang van aandeelhouders door de achterblijvende beurskoers. Naar
verwachting had de bank bij de juiste overnameprijs van een
Amerikaanse concurrent voldoende kostenbesparingen kunnen
realiseren om de resultaten te verbeteren. Ook hadden de hoge
kosten die met het onderzoek gemoeid gingen, bespaard kunnen
worden. ‘De kwestie heeft ons honderden miljoenen per jaar gekost
en tastte onze efficiency aan’, zegt Groenink later. Opstappen doet
Groenink echter niet. Hij is de man op wie het allemaal neerkomt,
denkt hij, om ABN Amro in een veilige haven te loodsen. En Groenink
denkt, achteraf ten onrechte, dat hij daartoe ook in staat
is.
Groenink richt zich na het debacle rond ABN
Amro op zijn gezin in Loenen aan de Vecht. Daar heeft hij tijdens
de laatste jaren van zijn voorzitterschap een landhuis laten bouwen
van 3500 kubieke meter. Een commissariaat bij Shell dat hij in het
vooruitzicht had, heeft hij tijdens de strijd moeten laten lopen.
Publieke functies beperken zich bij de publicatie van dit boek
vooral tot de kunstwereld. Zo is hij voorzitter van de
kunstcollectie van ABN Amro en van de raad van toezicht van het
Stedelijk Museum en is hij betrokken bij de Vereniging Rembrandt.
Ook is hij adviseur van Stadsherstel Amsterdam en commissaris bij
SHV.