Nawoord
In binnen- en buitenland is met verbazing vastgesteld
hoe Nederland haar grootste bank aan zijn lot heeft overgelaten. Er
was geen overeenstemming tussen president Nout Wellink van De
Nederlandsche Bank (DNB) en minister-president Jan Peter Balkenende
(CDA) en minister van Financiën Wouter Bos (PvdA). Wellink wilde
dat de politiek zich net als hijzelf zou uitspreken tegen al te
opdringerige aandeelhouders. In een interview met NRC Handelsblad gaf Wellink aan dat het wat hem
betreft een ‘brug te ver’ was om een financiële instelling af te
breken en het geld uit te keren aan de aandeelhouders.
Anders dan Wellink hoopte, kreeg hij geen
bijval uit Den Haag. De regering had geen zin om enkele jaren na
het Nederlandse nee tegen een Europese grondwet nu weer de
confrontatie met de Europese partners aan te gaan. Ook zal de koele
reactie van de Haagse politiek zijn ingegeven door angst voor
claims. En dan was er nog de vrees om van hypocrisie te worden
beschuldigd. Het was immers premier Balkende zelf die in 2005 aan
de telefoon hing bij de Italiaanse premier Berlusconi toen de
Italiaanse centrale bank ABN Amro dwarsboomde bij de overname van
de Italiaanse bank Antonveneta.
Als principieel standpunt is afzijdig
blijven goed te verdedigen. Zoals Bos het verwoordt: ‘Ik zal niet
proberen Nederlandse bedrijven krampachtig Nederlands te houden.
Oranjegevoel kan je op het verkeerde been zetten. Het leidt vaak
tot bescherming van oude en grote bedrijven in plaats van dat we
jonge en innoverende bedrijven de ruimte bieden.’ Anderzijds is
achteraf toch niet te begrijpen hoe het kan dat Balkenende niet
eens bereid was om zelfs maar een gesprek te arrangeren met
Wellink, ING-topman Michel Tilmant en Rijkman Groenink om te zien
of er nog een voor Nederland gunstige oplossing te vinden was. DNB
probeerde wel een bemiddelende rol te spelen, maar verder dan dat
wilde Wellink achter de schermen niet gaan. De tijd dat een
toezichthouder marktpartijen zijn wil oplegde, zoals toen Nationale
Nederlanden onder druk werd gekoppeld aan NMB en Postbank, is
voorbij.
Voor zijn rol als boeman richting TCI werd
Wellink, zoals te verwachten viel, bekritiseerd. Hij werd direct op
de vingers getikt door de Europese Commissie, die vond dat hij zich
niet op deze wijze met de zaak mocht bemoeien. Toch is niet
ondenkbaar dat Wellinks strategie succesvol had kunnen zijn als die
gecoördineerd was uitgevoerd. Ook in Frankrijk, Duitsland en
Engeland bestaat de neiging om nationale kampioenen te beschermen
en bij gelegenheid gebeurt dat ook. In Nederland had Wellink
echter, bij gebrek aan publieke steun, achteraf beter de weg van de
stille diplomatie kunnen bewandelen. Nu verschoot hij al vroeg in
de strijd zijn kruit. In zijn eentje doorvechten, door zijn veto
uit te spreken over een overname, heeft hij vervolgens niet
gedaan.
Wat opvalt is dat ABN Amro in eigen land op
weinig mededogen kon rekenen. In de politiek nam alleen de
Socialistische Partij het voor de bank op. De bankiers van ING en
Rabobank, die door hun collega’s van ABN Amro nooit helemaal voor
vol werden aangezien, bleken zelfs maar al te snel bereid om een
deel van de overnamesom voor het consortium te financieren. ING
stemde als grootste aandeelhouder van ABN Amro zelfs voor het
voorstel van TCI om de bank op te splitsen.
Volgens velen heeft ABN Amro zijn ondergang aan zichzelf
te danken. Onder de critici bevinden zich pijnlijk genoeg ook
oud-gedienden van de bank. De voorganger van Groenink, Jan Kalff,
en oud-Amro-bestuurder Onno Ruding menen dat er eerder had moeten
worden ingegrepen door de commissarissen. Aarnout Loudon, voormalig
president-commissaris van ABN Amro, heeft op een bijeenkomst van
VNO-NCW gezegd dat Groenink en ING onvoldoende hebben gedaan om tot
een fusie te komen. ‘Het is een gemiste gouden kans.’ Loudon was
zelf teruggetreden vlak voordat de bank besloot om zijn
zelfstandigheid op te geven en de onderhandelingen met ING serieus
werden.
Dat er binnen ABN Amro nooit een moment is
geweest waarop werd aangedrongen op een bestuurswisseling, is,
zeker met de wijsheid achteraf, verbazingwekkend. Dat is vooral de
verantwoordelijkheid van Loudon, die Groenink in 2000 benoemde als
bestuursvoorzitter en die hem steunde tot zijn eigen aftreden in
2006. Even verbazingwekkend is dat dezelfde bestuursvoorzitter die
er niet in slaagt om een werkelijk grote overname te doen of de
resultaten te verbeteren, groen licht van zijn commissarissen
krijgt om grotendeels in zijn eentje de onderhandelingen te voeren
over de verkoop van de bank aan een grotere partner als Barclays of
ING. Ook bij overnamepogingen in de jaren daarvoor trad Groenink
veelal alleen op. Hij werd slechts op afstand gecontroleerd door
zijn collega’s in de raad van bestuur en de door Loudon gekozen
opvolger, de in New York woonachtige president-commissaris Arthur
Martinez, een buitenstaander in het Nederlandse
ons-kent-onswereldje.
Toch is het te simpel om te concluderen dat
Groenink ook de meeste blaam treft voor het mislukken van de
besprekingen met ING. Op basis van wat nu bekend is, duurden de
onderhandelingen misschien langer dan nodig was, maar ze hadden nog
tot resultaat kunnen leiden als de brief van TCI er niet tussendoor
was gekomen. Voor het verwijt dat de topman van ABN Amro er vooral
op uit was zijn eigen positie veilig te stellen als beoogd ceo van
de combinatie, zijn er weinig aanknopingspunten gevonden. Voor ING
was die eis van Groenink weliswaar een breekpunt, maar Groenink
trok zijn voorwaarde uiteindelijk in. Bij onderhandelingen op dit
niveau mag worden verwacht dat partijen het spel hard
spelen.
De reconstructie maakt duidelijk hoe
catastrofaal de timing van de brief van hedgefonds TCI voor ABN
Amro heeft uitgepakt. De brief en de daaropvolgende koersexplosie
doorkruisten alle plannen van het bestuur om zelfstandig op zoek te
gaan naar een solide partner voor de toekomst. Als de brief later
was gestuurd, waren ABN Amro en ING er misschien wél
uitgekomen.
Het zal nog jaren duren voordat de volledige impact van
het demasqué van ABN Amro duidelijk wordt. Het is niet gezegd dat
de gevolgen zo somber zullen zijn als algemeen wordt aangenomen. Zo
is de toekomst er voor veruit de meeste werknemers van ABN Amro in
de Verenigde Staten, Brazilië, Italië en Azië niet per se minder
rooskleurig op geworden. Zij komen allemaal terecht bij een nieuwe
bank die net als ABN Amro zal streven naar winstmaximalisatie.
Waarschijnlijk zijn de vooruitzichten op termijn zelfs beter dan
onder ABN Amro, omdat zij komen te werken voor nieuwe eigenaren die
hun groeiambities gemakkelijker kunnen waarmaken. In Brazilië, de
Verenigde Staten en Italië gaan de dochters van ABN Amro op in een
groter geheel. Na de aanvankelijke herstructureringen met ontslagen
volgen waarschijnlijk jaren van groei.
Voor Nederland ligt het ingewikkelder. Het
kantorennetwerk krijgt, net als in Brazilië en de Verenigde Staten,
ondanks de banen die verloren gaan, ook volop nieuwe kansen. Maar
er zijn ook duidelijk negatieve aspecten. Door het verdwijnen van
het hoofdkantoor is ABN Amro niet langer hét instituut voor de
Nederlandse economie dat talentvolle bankiers klaarstoomt voor een
internationale carrière. In de rest van de financiële sector en ook
bij bedrijven daarbuiten wemelt het tot in de hoogste bestuurslagen
van managers die bij ABN Amro groot zijn geworden. Het is sterk de
vraag in hoeverre Fortis het ontstane gat kan opvullen. En de
Amsterdamse Zuidas, dat de laatste jaren uitgroeide tot een
belangrijk cluster van hoofdkantoren, verliest met ABN Amro een
belangrijke voortrekker.
Daar staat tegenover dat al het talent dat
door ABN Amro werd aangenomen, nu elders aan de slag gaat, bij
bedrijven die hopelijk succesvoller zullen zijn dan ABN Amro de
laatste jaren is geweest. Voor talrijke concurrenten ontstaat nu de
kans personeel aan te trekken waar het anders alleen van had kunnen
dromen. De vergelijking dringt zich op met het faillissement van
Fokker jaren eerder, dat uiteindelijk tot talrijke nieuwe
initiatieven en bedrijven leidde.
Toch is de overname een harde les voor
Nederland. De macht tussen onderneming, werknemers en
aandeelhouders is verschoven naar de laatste groep. Die hoeft zich
het minst aan te trekken van de landsgrenzen om te bepalen waar ze
haar schaarse middelen inzet. Dat heeft vergaande consequenties.
Doordat de aandeelhouders hun steun introkken, is ABN Amro in 2007
met daverend geweld in elkaar gestort. Met behulp van
beschermingsconstructies had dat proces kunnen worden uitgesteld.
ABN Amro heeft deze route halfslachtig bewandeld via de verkoop van
LaSalle, een maatregel die de overname niet heeft kunnen voorkomen.
Hardere maatregelen werden niet gezien als een optie, uit angst
voor een nederlaag bij de rechter en persoonlijke schadeclaims aan
het adres van bestuurders en commissarissen. Bovendien is sterk de
vraag in hoeverre dit de uiteindelijke uitkomst zou hebben
veranderd. Een bedrijf waarvan de koers jarenlang niet van zijn
plaats komt, verliest hoe dan ook de regie over zijn eigen
toekomst. ABN Amro heeft te laat ingezien dat dit anno 2007 ook
geldt voor de grootste bank van Nederland.