48
Tien minuten later stond Roy Grace te kijken naar de uitvergroting van de foto die per sms naar Emma Reeves’ telefoon was gestuurd. Het was een rafelig stuk stof dat vastzat aan de tak van een doornstruik.
‘Het lijkt er verrekte veel op,’ zei Glenn Branson, die over zijn schouder meekeek.
‘Het is hetzelfde patroon,’ beaamde Grace.
‘En die vent is er heilig van overtuigd dat het er gisteren nog niet lag.’
Grace knikte en dacht na. ‘Betekent het iets, dat het verschijnt op de ochtend nadat jij die stof hebt laten zien op Crimewatch? Het kan zijn dat de dader het grootste deel van het pak nog had – en mogelijk de vermiste lichaamsdelen – en dat hij zich daar in paniek van heeft ontdaan.’
‘Dat denk ik ook.’
‘Oké, stuur een van onze rechercheurs met de manager plaats delict naar de visclub, laat hem het stuk stof meenemen dat wij hebben en kijken of het overeenkomt. Zo ja, laat hem dan het hele terrein afsluiten als plaats delict en stel meteen een forensische strategie in werking. We zullen moeten zoeken op het land en in het water. Dit kan wel eens een dumpplek zijn.’
Glenn liet Grace in zijn kantoor achter om nog wat dringende papieren voor de zaak-Venner te verzamelen voordat hij naar de bespreking bij Gaia zou gaan, en haastte zich terug naar cr-1. Hij stuurde brigadier Emma Reeves en David Green, de manager plaats delict, naar de visclub.
Toen ging Glenn op zijn werkplek zitten en bekeek het grote aantal telefoontjes dat na de uitzending van Crimewatch was binnengekomen. Verder was er niets belangwekkends bij. Een handjevol neptelefoontjes, zoals altijd, en een paar van mensen die anoniem naar het nummer van Crimestoppers hadden gebeld om verdachte buren aan te geven. Hij zette een aantal leden van zijn team aan het werk om al die telefoontjes na te trekken, maar op het ogenblik leken ze geen van alle zo bruikbaar als die van William Pitcher bij de visclub.
Een uur later belde Emma Reeves opgewonden naar Glenn Branson om te zeggen dat de stof inderdaad precies overeen leek te komen. Ze zei ook dat er vers ogende bandensporen lagen, die niet afkomstig waren van de auto van de visser die de melding had gedaan.
Opgewonden stelde hij haar aan als tijdelijke bewaker van de plaats delict. Toen vroeg hij om een routebeschrijving en zei dat hij over een paar minuten naar haar toe zou komen.
Hij hing op, keek om zich heen in de coördinatieruimte en overwoog wie hij mee zou nemen. Hij zag Bella Moy, die net de telefoon ophing, en liep naar haar toe. ‘Zin in een ritje naar het platteland?’
Ze haalde haar schouders op en wierp hem een vreemde blik toe, gevolgd door een aarzelend: ‘Oké.’ Ze griste nog een handjevol Maltesers uit het doosje op haar bureau en stond op.
Bella was stil geweest in de ochtendtrein terug uit Cardiff, en Glenn vroeg zich af of hij misschien de vorige avond iets verkeerd had gezegd. Ze was bij het ontbijt verschenen in een blouse die hij nog niet eerder had gezien, nog wel een beetje conservatief, maar toch veel moderner dan haar gebruikelijke stijl, en hij vroeg zich af of ze die voor hem had aangetrokken.
Teleurstellend genoeg leek ze in de auto nu ook ingetogen. Ze praatte hem bij, terwijl hij reed, over het laatste nieuws over haar moeder, die nog steeds in het ziekenhuis lag en het niet zo goed maakte. Elke paar minuten onderbrak de TomTom op het dashboard hun gesprek met geblafte routeaanwijzingen.
De laatste anderhalve kilometer nam Bella het over en las de routebeschrijving voor die Emma Reeves hem had gegeven, waarna ze weer in haar eigen gepeins verzonk. Ze reden over een smalle plattelandsweg, gingen linksaf bij een bord met de tekst west sussex piscatorial society, reden over een wildrooster en vervolgens een steile, smalle weg af met hoge heggen aan weerskanten.
‘Heb je wel eens op het platteland gewoond?’ vroeg Glenn, die probeerde de nogal opgelaten stilte die tussen hen in bleef hangen te verbreken. Nogmaals vroeg hij zich af of hij Bella de vorige avond soms tegen de haren in had gestreken. Maar hij zou niet weten hoe.
‘Trekt me niet,’ antwoordde ze.
‘Nee, mij ook niet. Ik ben een geboren stadse jongen. Te veel maffe inteeltgasten op het platteland, als je het mij vraagt.’
‘Ik ben op het platteland opgegroeid. Mijn ouders waren pachtboeren. Ze zijn naar Brighton verhuisd toen ze met pensioen gingen.’
‘Ach,’ zei hij, op zoek naar een manier om dit recht te breien. ‘Ik bedoel niet iederéén, natuurlijk.’
Ze zei niets.
Er was nog een wegwijzer naar de visclub, naar links, door een onvoltooid bouwproject op een boerenerf dat er verlaten uitzag. Er stonden een groot, vervallen uitziend boerenhuis en een half gerenoveerde schuur met een bord met de tekst gevaar, geen toegang erop. Daarnaast stonden een grijs gebouw van gasbetonblokken zonder ruiten in de kozijnen en een rij stokoude huisjes van leisteen met een half gevulde puincontainer ervoor. Overal lagen zakken zand en ballast, samen met een stuk afvoerpijp en een grote houten klos met elektriciteitskabel.
Terwijl ze door de modderpoel vlak erachter ploegden, zagen ze een witte bestelwagen van de technische recherche. Hij stond op betonnen platen naast een grote, marineblauwe 4x4. Een reep blauw met wit politielint was voor een smalle ingang opgehangen, met op een paaltje een bordje met de tekst geen toegang voor voertuigen.
Emma Reeves, een serieuze, knappe blondine, praktisch gekleed in een witte overall, rubberlaarzen en blauwe handschoenen en met een logboek in haar hand, trad op als bewaker van de plaats delict. Naast haar stonden de manager plaats delict, David Green, ook in overall, en een glimlachende man met hoge groene lieslaarzen aan, die met een vishengel in zijn hand deed denken aan een schildwacht.
Glenn tilde zijn uitrustingstas uit de kofferbak en vloekte in stilte omdat hij geen laarzen had aangetrokken. De modder sijpelde over de randen van zijn onberispelijk gepoetste instappers naar binnen terwijl hij en Bella Moy naar hen toe liepen.
‘Meneer,’ zei brigadier Reeves, ‘dit is William Pitcher, die ons gebeld had. Hij is gepensioneerd ambulancemedewerker.’
Glenn keek hem aan. ‘Bedankt voor het bellen. U weet zeker dat die stof er gisteren nog niet lag?’
‘Ja, heel zeker, en ik hoop echt dat u er iets aan hebt,’ antwoordde William Pitcher, kijkend naar David Green, toen naar Emma Reeves en Glenn. ‘Die stof lag hier gisteren nog niet, dat weet ik zeker. Ik vertrok hier gisteravond om negen uur, en ik heb al in het register gekeken. Na mij zijn er geen andere leden van de club meer hier geweest, en vanochtend ook niet.’
Door de dichte bossen verderop zag Branson de glinstering van water. Hij keek Emma Reeves en vervolgens de manager plaats delict aan. ‘Wil je dat we een overall aantrekken?’
Green schudde zijn hoofd. ‘Niet nodig. Behalve als je op verkenning uit wilt gaan?’ Hij keek twijfelend naar Bransons schoenen. Bella was verstandiger geweest en had rubberlaarzen aangetrokken.
‘Ik wil alleen die stof maar zien.’
Green leidde hem naar het stuk stof aan de struik, waarbij hij oppaste dat hij niet op voetafdrukken of bandensporen ging staan. Er zat een opening in de heg, waardoor Branson een houten steiger en vlonders zag. Het meer had een ongeveer ovale vorm, hier en daar hingen er bomen en struiken over het water, en langs de oever waren op verschillende plekken houten visplatformen gebouwd. Aan het uiteinde versmalde het meer tot weinig meer dan een riviertje en daarachter lag zo te zien nog een ovaal meer. Het was een idyllische plek.
William Pitcher bleek ontzettend praatgraag en spuide een enorme hoeveelheid informatie over de club en de leden. Glenn Branson had er nooit bij stilgestaan of er verschil was tussen een plas en een meer. Nu, dankzij William Pitchers spraakwaterval, wist hij het. Elk binnenwater groter dan tweeduizend vierkante meter noemden ze een meer. En dat waar hij nu naar keek, was bijna veertienduizend vierkante meter uitstekend forellenwater, hoewel, legde Pitcher uit, ze last hadden van algen.
Maar algen, zou al snel blijken, waren niet de enige ongewenste aanwezigheid in dit binnenwater.