TWEE

Pike scheurde in noordelijke richting over de 101 en waarschuwde niet toen hij tussen het verkeer door vier rijstroken overstak naar de afrit. Ze vielen van de snelweg af, als een steen die in het water valt.

Larkin gaf een gil.

Ze kwamen dwars onder aan het talud terecht. Pike gaf een ruk aan het stuur en reed tussen het tegemoetkomende verkeer door. Claxons en banden gilden toen Pike keerde en de tegenoverliggende oprit op reed, terug zoals ze gekomen waren. Het meisje zat in elkaar gedoken met haar armen om haar benen geklemd zoals je dat in een vliegtuig moet doen als het gaat neerstorten.

Pike reed met de jeep naar de volgende afrit, trapte op het laatste moment op de rem en liet zich er weer af vallen. Onder het vallen keek hij al in het achteruitkijkspiegeltje.

Het meisje kreunde.

‘Hou op! Hou op, je jaagt ons allebei de dood in.’

Ze kwamen uit bij USC in de middagspits. Pike schoot het Chevronbenzinestation onder aan de afrit in, zwenkte om de pompen en het kantoortje heen en stopte. Ze bleven met draaiende motor staan, terwijl Pike kogels in het magazijn van de Kimber deed en de auto’s in de gaten hield die van de snelweg af kwamen. Op dit tijdstip was het druk op de afrit. Pike bestudeerde de passagiers in elke auto, maar niemand gedroeg zich als een moordenaar in de achtervolging.

‘Kende je die mannen bij het huis?’

‘Dit is waanzin. We doden mensen.’

‘Die ene in de voortuin; je bent langs hem gelopen. Had je hem al eens gezien?’

‘Ik kon niet… het ging allemaal… nee.’

Pike liet het rusten. Ze had de twee die hij eerder had gedood ook niet gezien; donkere schimmen die vielen, meer niet. Pike had hen zelf nauwelijks gezien: grove mannen van in de twintig of dertig, met zwarte T-shirts en pistolen, strepen schaduw en licht dwars over hen heen.

Pikes mobieltje trilde, maar hij negeerde het. Hij reed achteruit bij het gebouwtje vandaan, draaide de neus van de auto van de snelweg af en meerderde vaart toen hij ervan overtuigd raakte dat ze niet gevolgd werden.

Een eindje verderop reed Pike een winkelstraat in, een van die straten waar de winkels elke twee maanden op de fles gaan. Hij sloeg aan het einde van de straat een smal steegje in en zag niets anders dan vuilnisbakken en gaten in de bestrating.

Pike zette de motor uit, stapte uit, liep om de jeep heen en opende haar portier. ‘Stap uit.’

Ze reageerde niet snel genoeg, dus trok hij haar naar buiten. Hij hield haar overeind, anders zou ze zijn gevallen.

‘Hé! Wat… hou op!’

‘Heb je iemand gebeld?’

‘Néé.’

Hij drukte haar met zijn heup tegen de jeep en zocht in haar zakken naar een mobiele telefoon. Ze probeerde hem weg te duwen, maar hij sloeg geen acht op haar.

‘Hou op… hoe had ik nou kunnen bellen? Ik was bij jou, sukkel. Hou op…’

Hij griste haar slappe Prada-tas van de grond en gooide de inhoud op de stoel.

‘Idioot! Ik heb geen telefoon. Die heb je afgepakt.’

Hij doorzocht de vakken in haar tas en haalde toen haar plunjezak van de achterbank.

‘Ik heb niemand gebeld. Ik heb geen telefoon!’

Pike doorzocht al haar spullen en keek haar toen peinzend aan.

‘Wat nou? Waarom kijk je zo naar me?’

‘Ze hebben ons gevonden.’

‘Ik weet niet hoe ze ons hebben gevonden.’

‘Geef me je schoenen.’

‘Hè?’

Hij duwde haar achteruit de jeep in en trok haar schoenen uit. Dit keer bood ze geen verzet. Ze liet zich achteruit in de stoel zakken en keek naar hem toen hij haar voeten optilde.

Pike vroeg zich af of ze een zendertje op haar hadden geplaatst. Misschien had ze van het begin af aan een zendertje gehad en waren de U.S. Marshals en Bud Flynn haar daardoor bijna kwijtgeraakt. Pike controleerde de hakken van haar schoenen en keek naar haar riem en de ijzeren knopen van haar spijkerbroek. Ze haalde diep adem toen hij haar riem afdeed.

‘Zo goed?’ zei ze.

Pike negeerde haar glimlachje. Het was schunnig en volmaakt.

‘Zal ik mijn broek ook uit doen?’

Pike richtte zijn aandacht op haar plunjezak en ze lachte.

‘Je bent gek. Dat zijn mijn spullen. Die heb ik geen moment uit het oog verloren sinds ik met de Marshals ben meegegaan, idioot! Waarom zeg je niets? Waarom praat je niet tegen me?’

Pike dacht niet dat hij iets zou vinden, maar hij moest het controleren en dat deed hij dus ook, zonder acht te slaan op haar. Hij had het bij de marine geleerd: die ene keer dat iemand zijn geweer niet schoonmaakte, was de keer dat het blokkeerde; die ene keer dat je geen tape over een gesp deed of je spullen niet vastbond, kostte de herrie die ze maakten je het leven.

‘Blijven we hier? Is het wel veilig hier? Ik wil naar huis.’

‘Thuis hebben ze je bijna vermoord.’

‘Nu ben ik bij jou en hebben ze me al twee keer bijna vermoord. Ik wil naar huis.’

Pike haalde zijn mobiele telefoon uit zijn zak en bekeek de berichten. De drie binnenkomende gesprekken waren van Bud Flynn. Pike drukte op de beltoets om de telefoontjes te beantwoorden en vroeg zich af of ze opgespoord werden via zijn eigen mobiele telefoon door middel van een driehoeksbepaling van het signaal tussen de gsm-masten. Om hem op te sporen moesten ze zijn nummer weten, maar Bud had zijn nummer. Misschien wisten zij het ook, als Bud het wist.

Bud nam onmiddellijk op.

‘Ik ben me kapot geschrokken. Ik dacht dat je er geweest was toen je niet opnam.’

‘Ze hebben ons weer gevonden.’

‘Kom hierheen. Waar zit je?’

‘Luister. Ze wil naar huis.’

Pike keek naar het meisje toen hij het zei en zij keek terug.

Bud gaf niet direct antwoord, maar toen hij begon te praten klonk zijn stem zacht. ‘Rustig aan. Laten we geen overhaaste beslissingen nemen. Is ze in veiligheid? Is alles goed op dit moment?’

‘Ja.’

‘Ik wil even controleren of ik het goed begrijp: heb je het over het huis in Malibu of het huis waar ik je net heen heb gestuurd, dat in Eagle Rock?’

Bud had hen de vorige avond naar een adres in Malibu gestuurd en vervolgens naar het huis in Eagle Rock, toen de schutters Malibu aanvielen.

‘In Eagle Rock. Je hebt me twee slechte adressen gegeven, Bud.’

‘Dat kan niet. Ze kunnen onmogelijk van dit huis hebben geweten.’

‘Er zijn weer drie mannen dood. Dekt Justitie me of hoe zit het? Ik moet het weten, Bud.’

Bud wist al van de twee in Malibu. Justitie had geprotesteerd, maar had beloofd Pike en het meisje tegenover de plaatselijke politie te dekken.

Nu leek Bud niet zo overtuigd meer. ‘Ik zal met ze praten.’

‘Doe het snel. Ik ben een van mijn wapens kwijt, de .357. Als de politie de nummers natrekt, hebben ze mijn naam.’

Bud liet een zacht gesis horen dat eerder vermoeid dan boos klonk. Pike zette hem niet onder druk. Pike liet hem nadenken.

‘Goed, luister, ze wil naar huis?’

‘Ja.’

‘Geef haar eens.’

Pike hield haar de telefoon voor. Het meisje drukte hem tegen haar oor, maar ze leek nu te twijfelen. Ze luisterde een paar minuten en zei toen één keer iets.

‘Ik ben echt bang. Mag ik niet naar huis?’ zei ze.

Pike wist het antwoord al voor ze de telefoon teruggaf. Ze stonden in een steegje in het zuidoosten van Los Angeles bij een temperatuur van tweeëndertig graden, en het meisje zag eruit alsof ze het koud had. Ze vloog over dit soort buurten heen in het privévliegtuig van haar familie, maar nu stond ze hier, en dat allemaal omdat ze op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was geweest en, waarschijnlijk voor het eerst en het laatst in haar leven, eens iets goeds had willen doen. En als ze nu iets goeds wilde doen, moest ze bij hém blijven.

Pike nam de telefoon weer aan op het moment dat er aan de andere kant van het steegje een auto opdook. Hij ging onmiddellijk tussen het meisje en de naderende auto staan en zag toen dat de bestuurder een heel kleine, jonge latina was, die haar hoofd in haar nek moest leggen om over het stuur te kunnen kijken.

Pike bracht de telefoon naar zijn oor. ‘Met mij.’

‘Oké, moet je horen, ze vindt het goed om bij jou te blijven. Dat lijkt mij het beste, en haar vader ook. Ik regel een ander huis…’

‘Hou je huis maar. Weet je al wie die mannen in Malibu waren?’

‘We moeten zorgen dat jullie ergens veilig zijn. Ik regel een ander huis.’

‘Je huizen zijn slecht.’

‘Joe…’

‘Ze hadden ons twee keer te pakken in een van je huizen. Ik zorg zelf wel voor onderdak.’

‘Je kunt me niet overal buiten houden. Hoe weet ik dan…’

‘Je hebt haar aan mij gegeven, Bud. Ze is van mij.’

Pike zette zijn telefoon uit. Het meisje stond hem in de zinderende hitte in het steegje aan te kijken.

‘Nu ben ik van jou? Zei je dat echt?’

‘Als je naar huis wilt, breng ik je naar huis. Dat bepaal jij, niet zij. Dat bedoelde ik ermee. Meer niet. Ik breng je terug als je dat wilt.’

Pike wist dat ze het overwoog, maar toen haalde ze haar schouders op.

‘Ik blijf.’

‘Stap in.’

Pike hielp haar in zijn jeep en keek toen naar beide kanten het steegje door. Hij wilde op pad, maar zijn jeep vormde nu een risico. De politie zou er via zijn wapen na verloop van tijd achter komen dat hij erbij betrokken was, maar als een getuige in Eagle Rock zijn kenteken had genoteerd, was de politie misschien al op zoek naar een rode jeep Cherokee. Pike wilde uit de buurt van de politie blijven, maar hij kon niet blijven staan. Als je stilstond, was je iemands schietschijf.

De steeg was verlaten. Nu, op dit moment en op deze plaats, waren Pike en het meisje onzichtbaar. Als Pike het zo kon houden, zou het meisje blijven leven.