NEGEN
ELVIS COLE
Een klassiek voorbeeld van een telefoongesprek van Pike, een van de vele. Dat gaat als volgt. Cole buiten op zijn veranda zwetend bezig met een paar asana’s, wanneer de telefoon rinkelt. Zes uur, wie kan het anders zijn? Hinkt naar binnen. Neemt op.
‘Hallo?’
‘Dat je het weet. Ze zijn zojuist in mijn appartement geweest.’
Klik.
Niet: wat ben je aan het doen? Niet: hé, hoe gaat het? Niet: moet je horen.
Klassiek.
Cole maakte de asana’s af, nam een douche, haalde de oude .38 die George Feider hem had gegeven uit zijn brandkast en zette koffie. Hij nam het wapen, de koffie en de spullen over George King en Alexander Meesh mee naar de veranda. Hij had een groot deel van de vorige avond aan zijn computer gezeten om informatie van internet te halen. Cole was niet bang dat hij bestormd zou worden door in het zwart geklede huurmoordenaars en gebruikte het wapen als presse-papier om te voorkomen dat de vellen papier zouden wegwaaien.
Het was een prachtige ochtend en het zag ernaar uit dat het een verschrikkelijk hete dag zou worden.
Cole keek met samengeknepen ogen naar de melkachtige nevel in het dal, genoot van zijn koffie en zag een roodstaartbuizerd op zoek naar veldmuisjes en slangen rondcirkelen in de lucht.
‘Wat denk je? Is het vandaag zijn dag of niet?’ vroeg Cole.
Een zwarte kat zat vlakbij op de veranda tussen de spijlen van het hek door naar het dal te kijken. De kat gaf geen antwoord, maar dat krijg je als je tegen poezen praat.
‘Je bent gewoon jaloers omdat je niet kunt vliegen,’ zei Cole.
De kat knipperde alsof hij in slaap viel en likte toen opeens zijn penis schoon. Katten zijn wonderlijke dieren.
Cole keek aandachtig naar de buizerd. De dag nadat Cole uit het ziekenhuis was gekomen, was hij bij het ochtendkrieken zijn veranda op gelopen (zoals hij sindsdien elke ochtend had gedaan) en had twaalf zonnegroeten uit de hatha yoga afgewerkt (zoals hij sindsdien elke ochtend had gedaan). Hij had ze die eerste ochtend niet goed, of niet volledig gedaan, maar hij deed wat hij kon en ging daarna op de rand van zijn veranda zitten om naar de buizerd te kijken. De buizerd kwam elke dag terug, maar Cole zag hem nooit iets vangen. Toch dook hij elke ochtend weer op en beschreef hij cirkels in de lucht, zoekend naar iets wat hij nooit vond. Cole had bewondering voor zijn doorzettingsvermogen.
Cole nam nog een kop koffie en herlas de informatie van internet over George King. King was een projectontwikkelaar uit Orange County die zijn carrière was begonnen met het bouwen van een eengezinswoning met een heel klein beetje geld dat hij van de ouders van zijn vrouw had geleend. Het was het klassieke verhaal van iemand die zich vanuit het niets opwerkt: King had dat eerste huis met winst verkocht en er nog drie gebouwd. Op de huizen volgden een paar winkels. Op de winkels volgden flats met twintig, veertig en vervolgens honderdzestig appartementen. Op de appartementen volgde een onroerendgoedfirma die in heel Californië, Arizona en Nevada winkelcentra, woonwijken en kantoortorens ontwikkelde. In geen van de artikelen werd gewag gemaakt van onfatsoenlijk gedrag, illegale activiteiten, of duistere praktijken. Afgaande op alles wat Cole las, was George King een keurige burger.
Alexander Meesh was dat niet.
Cole had niets over Meesh gevonden op internet. De laatste notities in het rapport van het NCIC dat Pike hem had gegeven, dateerden van zes jaar geleden en besloten met de opmerking dat Meesh het land was ontvlucht en nu waarschijnlijk woonachtig was in Bogota in Colombia. Omdat hij al zes jaar weg was, was Meesh oud nieuws.
Het verslag van het NCIC was net de tv-gidsversie van een criminele carrière van twintig jaar. Een uitgebreide versie inclusief foto’s, vingerafdrukken en zelfs DNA was op speciaal verzoek verkrijgbaar, maar de korte versie vertelde het verhaal door middel van een chronologische lijst van misdrijven, veroordelingen, opsluitingen, signalementen, compagnons en aanhoudingsbevelen.
Meesh was geen lekkertje. Hij was twee keer aangeklaagd voor moord met voorbedachten rade, zeven keer voor samenspanning tot moord en zestien keer voor afpersing, allemaal in de staat Colorado. Meesh, die aan het hoofd stond van verschillende bendes die roofovervallen pleegden, had in Colorado Springs een vrachtwagenchauffeur en zijn vrouw vermoord. Meesh dacht dat de chauffeur hem had belazerd en een lading flatscreen tv’s naar een concurrerende bende had doorgeschoven. Bij zijn poging de platte beeldbuizen terug te krijgen, goot Meesh kokende olie over de vrouw van de chauffeur. Niet één keer, maar herhaaldelijk, tijdens een vierentwintig uur durende martelsessie. Daarna ging hij aan de slag met de chauffeur. Getuigen van de foltering beweerden dat Meesh de andere bendes in de streek duidelijk wilde maken dat de wegen van hem waren.
Cole herlas dat gedeelte en keek daarna naar de buizerd. Buizerds goten waarschijnlijk geen kokende olie over andere buizerds. Cole richtte zijn aandacht op zijn kat. Deze zat weer tussen de spijlen door naar het dal te turen. Hij vroeg zich af of de kat en de buizerd naar hetzelfde op zoek waren.
‘Hé, maatje.’
De kat kwam naar hem toe en gaf kopjes tegen zijn hand. Als je een kat aaide, kon je dingen als gefrituurd mensenvlees makkelijker vergeten.
Cole keek weer in het dossier. Er werd nergens uitgelegd hoe een crimineel uit Denver een financiële man van een groep Zuid-Amerikaanse drugsbaronnen was geworden, maar dat interesseerde Cole ook niet. Hij wilde Meesh vinden en Meesh was niet in Zuid-Amerika. Hij was in Los Angeles.
In alle criminele dossiers stonden de mensen vermeld van wie bekend was dat ze met de verdachte omgingen, inclusief vrienden, familieleden en bendeleden. Cole had gehoopt dat hij de naam van een compagnon in Los Angeles zou aantreffen, maar de mensen kwamen, net als Meesh’ arrestaties, allemaal uit Denver. Het zou kunnen dat een van Meesh’ vrienden in de tussenliggende zes jaar naar Los Angeles was verhuisd, maar dat zou Cole eerst moeten nagaan. De kans was klein, maar hij begon een lijst van de namen uit Colorado te maken. Hij zou kijken of een van die mensen connecties in Los Angeles had en dan met die informatie Meesh proberen te vinden.
Cole zat de lijst op te stellen toen er een drupje grijs uit de lucht viel. Cole keek glimlachend omhoog. Hij wilde zien wat de buizerd had gevangen, maar op dat moment ging de bel. Hij dacht meteen dat Alex Meesh heet spekvet over hem heen kwam gieten, maar zijn fantasie ging wel vaker met hem op de loop. Hij hinkte naar de voordeur met zijn pistool en tuurde door het kijkgaatje.
Er stonden twee mannen voor de deur. Hun gezicht werd vervormd door de fisheyelens. Ze zagen er niet uit als spekvetmoordenaars. De voorste man had de bruinverbrande kleur van een golfer en kort bruin haar. Hij droeg een bruin sportcolbert dat er in de Californische zomer, vooral om zeven uur ’s ochtends, belachelijk uitzag. De man achter hem was langer en zwart en droeg een blauw linnen colbert en een zonnebril.
Cole stopte het wapen op zijn rug achter zijn broekband, trok zijn T-shirt eroverheen en deed de deur open.
‘Elvis Cole?’ zei de voorste man.
‘Die is naar Oostenrijk verhuisd. Kan ik een boodschap aannemen?’ De voorste man stak een zwartleren portefeuille met een legitimatiebewijs omhoog.
‘Speciaal agent Donald Pitman. Ministerie van Justitie. We willen u graag even spreken.’
Ze wachtten niet tot Cole hen uitnodigde binnen te komen.