NEGENENTWINTIG

De straat galmde van het geronk van de vrachtwagens die met hun lading langs de rivier in de richting van de snelweg reden. Dezelfde straatverkoper stond met zijn bestelbusje bij het begin van het steegje, alleen hingen de uitgebuite arbeiders vandaag, op dit uur van de dag, op de stoep rond met ontbijtburrito’s en plastic bekertjes sinaasappelsap. Pike rook de chorizo en chili toen ze achter Cole langs de stoeprand tot stilstand kwamen.

Pike tuurde naar het pakhuis tot hij het nummer zag, verschoten en afgebladderd maar nog steeds leesbaar, als een schaduw op de lichte muur. 18185. Cole was goed.

Pike wierp een blik op Larkin. ‘Weet je zeker dat het gaat?’

‘Ik wil erbij zijn. Het gaat best.’

Ze wilde het portier openen, maar Pike hield haar tegen.

‘Wacht op Elvis.’

Cole stapte eerst uit zijn auto. Hij speurde de omliggende daken en ramen af als een agent van de geheime dienst die controleert of alles veilig is voor de president en liep toen om zijn auto heen naar de passagierszijde. Hij hees een lange groene plunjezak achter de stoel uit en hing hem over zijn schouder. Pike zag hem knipperen met zijn ogen. Aan de manier waarop de zak trok, kon je zien dat hij zwaar was.

Cole kwam naar de kant van de auto waar het meisje zat. ‘Er is een kleine parkeerplaats aan het eind van het steegje. Daar zou het moeten lukken. Hek met een hangslot en een paar deuren. We gaan maar eens kijken.’

‘Gaan we inbreken?’ zei Larkin.

Cole lachte. ‘Dat zal niet de eerste keer zijn.’

Ze liepen achter het bestelbusje van de straatverkoper langs en daarna door het steegje met het leegstaande pakhuis rechts en de fabriek links van hen, Cole voorop, vervolgens het meisje en Pike achteraan. De grote laaddeuren waren nog steeds met een ketting afgesloten, maar Cole liep er voorbij, verder door het steegje, naar de volgende straat. Op de hoek was een kleine parkeerplaats met nog een laadperron uitgespaard in het gebouw. De parkeerplaats lag vol vergeelde kranten en vuilnis, en bruine sprieten staken omhoog uit scheuren in het asfalt waar onkruid was opgeschoten, had gebloeid en was afgestorven. Een laadperron stak ter hoogte van Pikes borst uit een van de muren en in de aangrenzende muur zat een metalen manshoge deur op straatniveau. Aan het hek hing een bekladderd bord van een makelaar waarop het gebouw te koop en te huur werd aangeboden.

Pike keerde zich om om het bestelbusje in de gaten te houden, terwijl Cole door het hek keek, maar Cole zei vrijwel onmiddellijk: ‘Ja. Ze zijn hier geweest.’

Toen Pike zich weer omdraaide, wees Cole naar de hoek van het dak. Bijna aan het einde van het gebouw was een lichtblauw paneel van een alarminstallatie bevestigd, maar de voorkant ontbrak. Oude draden waren doorgeknipt en daarvoor in de plaats waren nieuwe draden aangelegd. De mensen die de alarminstallatie onklaar hadden gemaakt, hadden niet de moeite genomen de voorkant terug te plaatsen, alsof het hun niet uitmaakte of iemand ontdekte wat ze hadden gedaan.

Pike keek achterom naar Cole. ‘Zie je het nog zitten?’

‘Tuurlijk. Verzekeringsmaatschappijen dwingen eigenaren hun gebouwen te beveiligen, zelfs als ze leegstaan. Nu hoeven we ons niet druk te maken over de beveiligingsmensen. Veel makkelijker.’

Cole haalde een tachtig centimeter lange tang uit de plunjezak, knipte het hangslot door en Pike duwde het hek open. Cole liep rechtstreeks naar de deur en Pike liep op enige passen met het meisje achter hem aan om hun rugdekking te geven.

De personeelsdeur was voorzien van een metalen plaat en afgesloten met drie zware sloten. Cole verspilde geen tijd aan een poging de sloten open te maken. Hij tikte ze uit de deur met een stalen beitel en een zware houten hamer. Pike was trots op het meisje. Ze stelde geen vragen en kletste niet. Ze stond vanaf de zijkant met haar armen over elkaar naar Cole te kijken.

Toen de deur openzwaaide, stopte Cole zijn gereedschap weer in de plunjezak, overhandigde een zaklantaarn aan Pike en pakte er zelf eentje. Hij gaf hun ook latex wegwerphandschoenen.

Pike ging als eerste naar binnen en stapte een donkere kantoorruimte binnen waar alle meubilair, apparatuur en andere waardevolle dingen al lang geleden uit waren gehaald. De vloer was bedekt met een dikke laag stof en rattenkeutels en het stonk er naar urine. Pike knipte zijn zaklamp aan en zag allerlei verse voetafdrukken in het stof.

Pike liep verder het kantoor in zodat Elvis en Larkin naar binnen konden en ging op zijn hurken zitten om de voetafdrukken te bekijken.

‘Jakkes. Het stinkt hier,’ zei Larkin.

Cole deed zijn zaklamp aan en scheen ermee op de voetafdrukken.

‘Wat denk je?’

Pike kwam overeind. ‘Drie man. Een week geleden ongeveer. Tien dagen misschien.’

Pike volgde met zijn zaklamp een spoor van voetafdrukken naar de hoek van de ruimte waar een grote vlek in de vloer zat.

‘Wat is dat?’ zei Larkin.

‘Een van onze vrienden heeft staan plassen.’

‘Getver, wat smerig.’

De voetafdrukken kwamen uit een ruimte achter de eerste.

‘Hier,’ zei Pike.

De achterste kamer was leeg, net als die ervoor, maar er zaten een deur en een raam in de muur zodat de manager een oogje op de werkzaamheden in het pakhuis kon houden. Door het glas was een immens grote, donkere, lege ruimte te zien met een schemerige gloed uit enkele ramen in het dak. Pike scheen met zijn zaklamp door de ruit, maar de lege duisternis slokte de lichtstraal op. Zijn zicht op de ruimte was beperkt, maar hij zag nog meer voetafdrukken door het glas.

Cole en het meisje kwamen aan weerskanten van hem staan.

‘Ze zijn hier maar één keer geweest. Ze hebben rondgekeken en zijn niet meer teruggekomen,’ zei Pike.

Het meisje drukte haar neus tegen het glas.‘Waar waren ze naar op zoek? Waarom zou dit pakhuis iets met mij te maken hebben?’

Cole liep naar de deur. ‘Dat willen we juist te weten komen. Zeg het me als je een aanwijzing ziet, oké?’

Toen Cole de deur opendeed, drong er opnieuw een scherpe ammoniaklucht in Pikes neusgaten, maar er zat een sterkere geur achter; iets gronderigs en organisch.

Larkin sloeg een hand voor haar mond. ‘Oef.’

Pike liep met Cole het pakhuis in en het meisje kwam achter hem aan. Hun voetstappen galmden luid en de lichtstralen van hun zaklantaarns zwaaiden als sabels door het donker.

Het meisje zag hem het eerst. ‘O, mijn hemel. Daar staat die auto.’

Pike en Cole zagen hem daarna tegelijk. Vlak bij het laadperron aan de kleine parkeerplaats stond een zwarte Mercedes, eenzaam en opvallend in het lege pakhuis. De bumper achter het linkerachterwiel was gedeukt en verbogen.

‘Dat is de auto die ik heb aangereden. Dat is de Mercedes,’ zei Larkin.

Het meisje liep ernaartoe alsof het allemaal niet vreemd en angstig was, niet iets wat ze dagelijks meemaakte.

‘Larkin,’ zei Pike.

‘Dat is de auto!’

Ze liep rechtstreeks naar de auto, keek naar binnen, greep naar haar buik en kokhalsde.

Cole ging snel naar haar toe en draaide haar van de auto af, terwijl Pike met zijn zaklantaarn door het glas scheen. Een dode man op de passagiersplaats voorin hing in elkaar gezakt over de middenconsole. Een dode vrouw lag met opgetrokken benen op haar zij op de achterbank. Beiden waren naakt en geboeid aan handen en voeten. Ze waren verkleurd en zo erg opgezwollen, dat hun boeien in hun vlees waren gedrongen. Ze waren allebei door het achterhoofd geschoten. Pike vermoedde dat het de Kings waren, maar hij had de Kings nooit gezien. Hij keerde zich om naar het meisje.

‘Ik denk dat het de Kings zijn, maar dat weet ik niet zeker. Kun jij het zien?’

Larkin ademde door haar mond. Haar gezicht was grauw geworden, maar ze kwam dichterbij. ‘Ik was er niet op bedacht. Dat is alles.’

Pike ging tussen haar en de auto staan. ‘Kijk niet achterin. Kijk alleen naar de man voorin.’

Pike lichtte bij met zijn zaklantaarn. Het meisje leunde net ver genoeg opzij om om hem heen in de auto te kunnen kijken en draaide zich toen af.

‘Dat is hem. Dat is George King. O, jezus.’

Pike wierp een blik op Cole en Cole knikte.

‘Ga met Elvis mee. Ik kom over een paar minuten,’ zei Pike.

‘Nee. Ik kan wel blijven.’

‘Je hoeft niet te blijven.’

Haar gezicht verstrakte en Pike had bewondering voor de manier waarop ze zich vermande.

‘Ik blijf. Niets aan de hand.’

Pike keerde zich weer om naar de Mercedes en scheen nogmaals met de zaklantaarn naar binnen. De sleuteltjes zaten nog in het contactslot. De auto zat dus niet op slot. Pike keek achterom naar het meisje.

‘Bedek je mond en je neus. Met een zakdoek. Als je geen zakdoek hebt, gebruik je T-shirt dan.’

Ze keek verbaasd. ‘Hè?’

‘De stank. Bedek je mond en je neus.’

Ze trok haar T-shirt omhoog en drukte het met beide handen stevig op haar mond en neus, maar ze ging een stukje achteruit. Cole deed ook een paar stappen naar achteren.

Pike trok het portier aan de bestuurderskant open. De gassen uit de lijken hadden zich meer dan een week in de auto verzameld. De stank sloeg hem in het gezicht met de rotte eierenlucht van een stoffelijk overschot in ontbinding. Pike had het eerder geroken, in Afrika en Zuidoost-Azië en elders; lijken die dagenlang in gebouwen lagen, of langs de kant van de weg in ondiepe open graven. Niets stonk erger dan de dood van een medemens. Paarden niet, vee niet, verrotte walvissen die aanspoelden op een strand niet. De dood van een mens was de geur van wat er voor je in het verschiet lag.

Achter hem zei het meisje: ‘Mijn hemel!’

Pike haalde de sleuteltjes uit het contactslot en onderzocht het lijk van de man. George King had een kogel achter het rechteroor gekregen. Deze was er bij zijn linkerslaap uit gekomen en had daarbij een stuk van zijn hoofd ter grootte van een citroen meegenomen. Als King een horloge, ringen of andere sieraden had gedragen, dan waren die hem afgenomen. Pike kon geen andere verwondingen vinden. De afwezigheid van bloedspetters en stukjes weefsel in de auto wees erop dat hij buiten de wagen was neergeschoten en er daarna in was gezet.

Pike bekeek de vloer onder het stuur, het gedeelte onder de stoel en de zonneklep. Een strookje van de California Vehicle Registration en een bewijsje van de autoverzekering, uitgegeven op naam van George King, zaten achter de zonneklep. Pike ging verder met de achterbank.

De vrouw was er slechter aan toe dan de man. Ze was ook van achteren neergeschoten, maar op haar was twee keer geschoten, alsof de eerste kogel haar niet had gedood. Haar rechteroog en -wang waren grotendeels weg, evenals haar sieraden. Ze lag met opgetrokken benen op haar rechterzij, maar haar linkerarm en linkerheup vertoonden dieppaarse vlekken omdat het bloed daar na haar dood in was gezakt. Dit wees er ook op dat ze niet in het pakhuis maar elders waren omgebracht en hierheen waren vervoerd, toen er enige tijd was verstreken en de verkleuringen zich al hadden gevormd.

Pike bekeek de vloer en de bank onder haar lijk, maar trof niets aan. Hij krabbelde achteruit de auto uit, maakte de kofferbak open en vond een laag met bloed doorweekte kranten. Dit bevestigde het verhaal. Ze waren ergens anders neergeschoten, in de kofferbak gelegd en in hun eigen auto naar het pakhuis vervoerd.

Pike stak het sleuteltje weer in het contactslot, deed de auto dicht en liep naar Cole en het meisje toe. Ze stonden bij de deur van het laadperron, zo ver mogelijk bij de auto vandaan. Pike was halverwege voor hij zijn eerste grote hap lucht nam. De stank was zo erg, dat zijn ogen brandden.

Cole richtte zijn zaklantaarn op het plafond en daarna op de bandensporen op de stoffige vloer. ‘Ze zijn door het dakraam gekomen, hebben de deur van binnenuit opengemaakt en zijn zo het laadperron op gereden.’

‘Ik geloof dat ik weer moet overgeven,’ zei het meisje.

‘Kom mee. We gaan weg.’

Buiten trokken ze de latex handschoenen uit en haalden diep adem om de geur te verdrijven. Cole begon te hoesten om de smaak uit zijn mond te krijgen en het meisje hoestte ook. Pike keek haar met samengeknepen ogen aan in het felle licht. Hij was kwaad omwille van haar, omdat het allemaal erger was dan ze hadden geweten. Ze merkte dat hij keek.

‘Het gaat wel weer. Het kwam door die stank.’

‘Toen Pitman en Blanchette je benaderden, zijn ze toen naar je huis gekomen?’ zei Cole.

‘Ja.’

Ze hoestte opnieuw en trok nog steeds een lelijk gezicht vanwege de stank.

‘Toen je ze in de stad sprak, waar hadden jullie toen afgesproken?’

‘In het Royal Building. Daar zit een afdeling van Justitie.’

‘Waren Pitman en Blanchette er alleen, of waren er nog andere agenten bij?’

‘Wat maakt dat nou uit?’

‘Hij probeert te bepalen of Pitman echt een federaal agent is. Alles wat Pitman je verder heeft verteld, blijkt gelogen te zijn,’ zei Pike.

Ze schudde niet begrijpend haar hoofd.‘De kamer zat vol mensen. Mijn vader. Gordon had twee andere juristen van zijn kantoor bij zich. Wij doen níéts zonder onze advocaten. Gordon onderhandelde over elk punt van mijn rol in het geheel.’

‘Waarom wil Meesh je vermoorden?’ zei Pike.

‘Zodat ik niet kan getuigen tegen…’

Ze begreep het en zweeg, maar Cole maakte het voor haar af.

‘Volgens Pitmans verklaring wil Meesh je dood hebben zodat je niet tegen de Kings kunt getuigen. Alles wat je is overkomen, gebeurde zogezegd omdat Meesh de Kings beschermde.’

Larkin schudde haar hoofd.

‘Maar de Kings zijn dood.’

‘Ja, en de mannen van Meesh hebben ze hier neergelegd. Meesh weet dat ze dood zijn. Het zou Meesh niet uitmaken of je wel of niet tegen hen getuigde. Je kunt dode mensen niet aanklagen.’

‘Misschien heeft iemand anders ze vermoord. Misschien was het Meesh niet.’

‘Luis had George Kings horloge om. Het was Meesh,’ zei Pike.

‘Waarom wil hij me dan nog steeds vermoorden?’

‘Dat weet ik niet.’

Cole draaide zich om naar het pakhuis. ‘Ik vraag me af waarom zijn mensen de lijken hier hebben neergelegd, op de plek waar jij het ongeluk had. Hij had ze overal kunnen dumpen, maar hij legt ze hier neer.’

‘Vertel haar de rest,’ zei Pike.

Larkin sloeg haar armen over elkaar en trok wit weg. ‘Is er nog meer?’

Cole keek haar aan. ‘De dag na je ongeluk – de volgende middag – twee dagen voor ze jou spraken, hebben Pitman en Blanchette en minstens twee andere agenten de mensen hier ondervraagd. Ze lieten foto’s van twee mannen zien. Een van die foto’s komt overeen met jouw beschrijving van Meesh. Pitman wist of vermoedde al dat Meesh in de auto zat, voor hij jou had gesproken. Ze hebben tegen je gelogen over wat ze wisten.’

Larkin hief haar handen en drukte de handpalmen tegen haar hoofd. Het kostte haar zichtbaar moeite zichzelf in de hand te houden. ‘Zeg alsjeblieft dat het niet erger kan worden.’

‘We lossen het wel op. We gaan met Bud praten. Ze hebben niet alleen tegen jou gelogen; ze hebben tegen iedereen gelogen,’ zei Pike.

Ze snikte, maar het leek meer op lachen. ‘Zeg alsjeblieft dat het niet erger kan worden.’

Pike trok haar naar zich toe en hield haar vast. Het leek of hij haar heel lang vasthield, maar in werkelijkheid was dat niet zo.

Pike leidde hen terug naar hun auto’s, hoewel het hem opviel dat Cole treuzelde en het gebouw bekeek alsof het fluisterde, geheimen vertelde die ze geen van allen konden verstaan.