34 Hulpeloos
1982-1983
==
Maar je ziet niet, noch hoor je, en het is goed zo.
De sluier die voor je ogen valt, zal weggetrokken worden door de handen die hem weefden,
en de klei die je oren verstopt, zal doorboord worden door de vingers die hem kneedden.
En je zult zien.
En je zult horen.
Toch zul je het niet betreuren blindheid te hebben gekend, doof te zijn geweest.
Want op die dag zul je de verborgen zin aller dingen kennen.
En je zult de duisternis zegenen zoals je het licht zegenen zou.
==
Khalil Gibran, ‘Het afscheid’, De profeet
Ik begon aan het moederschap zonder Madjid en met slechts een flintertje wilskracht. Elizabeth en Mohammed waren zeer met me begaan en stonden me resoluut ter zijde. Op hun aandringen trok ik bij hen in. Ze hebben ons, Sara en mij, op vele manieren gered.
Ik keek nieuwsgierig naar mijn kind. Ik voedde haar omdat het mijn plicht was. Ik balde alle emotie samen in een vuist en een strakke kaak. Maar Sara’s geur was onweerstaanbaar. Een bedwelmende, woordeloze belofte die me verzwakte. En zo kwam het dat ik soms het fort om mijn hart uit sloop om haar babygeur op te snuiven en zo diep te inhaleren dat hij de delen in mij bereikte die nog steeds naar liefde smachtten. En dan verloor ik mezelf in het ritme van haar zuigende mondje, de warmte van haar hulpeloosheid, de hardnekkigheid van haar eindeloze noden.
Een week na het bloedbad in Sabra en Sjatiela verklaarde het opinieblad Newsweek dat het belangrijkste nieuwsfeit van de voorafgaande zeven dagen de dood van prinses Gracia was geweest.
De week erop was het omslagverhaal: gekweld israël. Israël, een slachtoffer.
Amerikaanse pers-‘verslagen’ brachten de schimmen die mijn geest bevolkten in hevige beroering. A’isja’s lieve gezichtje glimlachte me toe, geërgerd. Ook Fatima en Filastien bezochten me in mijn droombeelden, op zoek naar een fatsoenlijk graf, naar een minimale erkenning van wat hun was overkomen. Gedachten aan Mama, Baba en Joessoef, en een golf van verlangen naar Madjids aanraking, bouwden een drukkend gewicht op, dat daarna over mijn hart verkruimelde, zoals het beton van ons flatgebouw dat mijn man in zijn slaap had verpletterd. De enige manier om te voorkomen dat de bui kwam opzetten, was koud water over me heen plenzen. Ik had letterlijk fysieke kou nodig om het allemaal te dempen. Anders was ik gek geworden. Dat weet ik zeker. Maar het was er altijd, latent aanwezig, op de loer in de immense klem van mijn ijzeren kaak. Daarom stopte ik met het lezen van en het luisteren naar het nieuws en was ik bang om Sara aan te raken, uit angst dat ik haar zou besmetten met mijn noodlot. Of dat ze mijn hart zou verwarmen en de woede en de spoken en de krankzinnigheid die naar ik vreesde in mij leefden, zou doen ontdooien.
Ik sloot me af. Mijn afweerreacties staken iedereen die het waagde mij na te komen, inclusief Sara, ofschoon ik ’s nachts als ze lag te slapen nog steeds stiekem haar geur opsnoof om mijn longen te vullen met de reden die ik nodig had om te ademen. Mijns ondanks hield ik van haar. Ik hield onmetelijk veel van haar. Oneindig veel. En ik was even bevreesd voor mijn liefde voor haar als voor mijn woede jegens de wereld.
Ariel Sharon behield de vrije hand om zijn gewelddadige beleid voort te zetten en uiteindelijk klom hij op tot de allerhoogste machtspositie in Israël, hij werd premier van de Joodse staat. Op 6 februari 2001, ruim een jaar na het begin van de Tweede Intifada[95], werd hij door de burgers van Israël verkozen, en in de Amerikaanse pers werd hij beschreven als ‘een statige, oude krijgsman’ en een ‘taaie veteraan van de vele oorlogen die Israël heeft gevoerd’. De drieënveertigste president van de Verenigde Staten van Amerika, George W. Bush, noemde hem een ‘man van de vrede’.
Hoe de herinnering aan Sabra en Sjatiela en de verschrikkingen ervan werd onderdrukt.
De laatste keer dat Joessoef en ik elkaar spraken was in januari 1983, al zei hij dat hij me weer zou proberen te bellen voor ‘dit voorbij was’.
‘Voor wat voorbij is?’ vroeg ik.
‘Yasser Arafat is een lafaard die zijn mensen aan het touw van Amerikaanse leugens naar de slachtbank voert’, zei hij.
‘Ach broer, je klinkt zo verbitterd. Gaat het wel goed met je? Waar ben je?’
‘Ik ben weg bij de plo’, zei hij. Kort nadat ze naar Tunis waren verbannen was hij vertrokken en nu was hij in Libanon.
‘Líbanon?’ Ik stond perplex. ‘Hoe ben je daar weer terechtgekomen?’ Ik wist zeker dat de Amerikanen daar niets van wisten. Hij moest het land binnengeglipt zijn. Maar hoe? En met wie werkte hij samen? En, mijn God! Waarom was hij daar eigenlijk?
Hij gaf geen antwoord en ik voelde hoe de vrieskou zich op zijn stem begon af te zetten. ‘Je moet me geen vragen stellen, Amaal … Ik belde alleen omdat ik wilde weten of het goed met je gaat en of je veilig bent’, zei hij. Ieder woord kwam er stijf, geïsoleerd, angstaanjagend uit.
‘Joessoef, ik hou van je. Ga alsjeblieft weg uit Libanon. Alsjeblieft, mijn lieve broer. We kunnen weer bij elkaar gaan wonen en samen een nieuw leven beginnen, in Frankrijk misschien …’
Hij antwoordde niet.
‘Ik heb mijn dochter Sara genoemd. Je zou haar moeten zien. Ze lijkt op Madjid. Ben je er nog? Hallo! Alsjeblieft … Joessoef. Joessoef? Geef alsjeblieft antwoord, ik hoor je ademhaling.’
‘…’
‘Joessoef, alsjeblieft. Je bent niet alleen. Er zijn duizenden strijders die net als jij verliezen hebben geleden. Zoals wij allemaal. Jij en ik hebben elkaar nog. Ik ken je pijn, Joessoef. Je weet dat ik die ken. En net als jij zit ik vol haatdragende gedachten. Maar alsjeblieft … zorg dat jij niet ook vermoord wordt. Dat zou ik niet kunnen verdragen. Ik heb je nodig, Joessoef.’
De telefoonverbinding werd verbroken. Mijn broer was onherroepelijk weg. Hij had de vurige woede waar ik nog voor terugdeinsde al doorgemaakt en was beland bij de kalme, serene berekeningen van wraakneming. Hij had zijn ziel verlaten, die ronddwaalde door Sabra en Sjatiela, waar zijn vrouw en zijn dochter in een massagraf onder een vuilnisbelt lagen, onder de straffeloosheid van hun moordenaars, onder de verbroken beloftes van supermachten en de onverschilligheid die de wereld tentoonspreidde wanneer er Arabisch bloed vloeide.
[95] Het van zich af schudden van onderdrukking, meer specifiek: opstand van de Palestijnen in de door Israël bezette gebieden.