Vier
Father and Farther
Sometimes, father, you and I
Are like a three-legged horse
Who can’t get across the finish line
No matter how hard he tries and tries and tries
And sometimes, father, you and I
Are like a warrior
Who can only paint halfofhis face
While the other halfcries and cries and cries
refrein:
Now can I ask you, father
If you know how much farther we need to go?
And can I ask you, father
If you know how much farther we have to go?
Father and farther, father and farther, ‘til we know
Father and farther, father and farther, ‘til we know
Sometimes, father, you and I
Are like two old drunks
Who spend their whole lives in the bars
Swallowing down all those lies and lies and lies
Sometimes, father, you and I
Are like dirty ghosts
Who wear the same sheets every day
As one more piece ofusjust dies and dies and dies
(refrein )
Sometimes, father, you and I
Are like a three-legged horse
Who can’t get across the finish line
No matter how hard he tries and tries and tries
Coyote Springs keerde zonder veel tamtam terug naar het reservaat van de Spokane-indianen. Thomas reed door de stilte van de late nacht, het soort stilte dat bezoekers uit de stad beangstigde. Toen hij op het pad naar zijn huis stopte werden de andere bandleden wakker. De koplampen van de bestelwagen beschenen de oude indiaan die uitgeteld op het grasveld lag.
“Wie is dat?” vroeg Victor. “Is dat mijn vader of jouw vader?”
“Het is niet jouw vader,” zei Junior. “Jouw vader is dood.”
“O ja, da’s waar,” zei Victor. “Wiens vader is het dan?”
“Het is niet mijn vader,” zei Junior. “Die is ook dood.” Coyote Springs stapte uit, liep naar de man op het grasveld en rolde hem om.
“Da’s toch jouw vader?” vroeg Junior aan Thomas. Thomas bukte voor nadere inspectie.
“Ja, dat is ‘m,” zei Victor. “Da’s die ouwe Samuel.”
“Ademt hij nog?” vroeg Junior.
“Ja.”
“Laat ‘m daar dan maar liggen,” zei Victor.
Thomas schudde zijn vader een beetje heen en weer en zei zijn naam een paar keer. Hij was de tel kwijtgeraakt hoe vaak hij zijn vader te hulp was gekomen, hoe vaak hij naar een kroeg in een of ander reservaat was gereden om zijn vader op te halen, die van zijn stokje was gegaan aan een tafeltje achterin. Eens per maand haalde hij zijn vader tegen borgtocht uit de gevangenis wegens dronkenschap en verstoring van de openbare orde. Dat was de indiaanse naam van zijn vader geworden: Openbare Dronkenschap.
“Hij is helemaal van de wereld,” zei Victor.
“Hij heeft het gehad voor vandaag,” zei Junior.
Junior en Victor haalden hun schouders op, liepen Thomas’ huis in en zochten een plek om te slapen. Als gedecoreerde veteranen van die oorlog tussen vaders en zonen wisten Junior en Victor dat slaap de beste verdediging was. Ze zagen te veel zat-lappen rondslingeren in het gras van het reservaat; ze rolden de zatlappen om en stalen hun geld. Toen ze nog minderjarig waren mepten ze die zatlappen wakker en duwden hen de Stamwinkel in om bier te kopen. Nu, toen ze Samuel Builds-the-Fire uitgeteld op het grasveld zagen liggen, slopen ze naar verschillende hoeken van Thomas’ huis en vielen meteen in slaap.
“Helpen ze niet even?” vroeg Chess.
“Het is mijn vader,” zei Thomas. “Ik moet dit zelf opknappen.”
Maar Chess en Checkers hielpen Thomas om zijn vader naar binnen te dragen en op de keukentafel te leggen. Ze gingen op stoelen rond de tafel zitten en staarden naar Samuel Builds-the-Fire, die diep ademhaalde in zijn alcoholische verdoving.
“Wat erg, hè?” zeiden Chess en Checkers.
“Tja, vind ik ook.”
Chess en Checkers voelden zich niet op hun gemak. Ze gruwden ervan om die oude indiaan daar zo hopeloos hulpeloos te zien liggen; ze gruwden ervan om de trekken van de vader in het gezicht van zijn zoon te zien. Het valt niet mee om het leven van een vader niet te zien als vooruitzicht van dat van zijn zoon.
“Onze vader was net zo,” zei Chess. “Precies zo.”
“Maar hij dronk geen druppel totdat Backgammon stierf,” zei Checkers.
“Waar is jullie vader nu?” vroeg Thomas.
“Hij is weg.”
Het woord weg weergalmde over het hele reservaat. Het reservaat was zelf weg, slechts een omhulsel van wat het vroeger was, slechts een deeltje van het geheel. Maar het reservaat kende nog steeds macht en toorn, magie en teloorgang, geneugten en afgunst. Het reservaat trok aan het leven van zijn indianen, stal van hen in het holst van de nacht, keek onbewogen toe terwijl de paarden en zalm verdwenen. Maar het reservaat vergaf ook. Sam Bone ging op een zomerdag tussen twee voetstappen door in rook op toen hij op weg was naar de Stamwinkel, en dook jaren later weer op om zijn wandeling af te maken. Thomas, Chess en Checkers hoorden het woord weg aan de fundering van het huis rammelen.
“Waar is hij heen?” vroeg Thomas.
“Hij is gewoon weg,” zei Checkers. “Hij is ‘m gesmeerd. Hij is verdwenen.”
Het tweedehands meubilair in Thomas’ huis verschoof twee centimeter naar het westen.
“Het is niet altijd zo geweest,” zei Thomas en streelde zijn vaders hand. “Het is niet altijd zo geweest.”
Samuel sliep op tafel terwijl Thomas zijn ogen sloot en het verhaal vertelde:
“Vroeger was m’n vader maar een maand of drie per jaar daadwerkelijk alcoholist. Hij dronk bij vlagen, snap je wel? Drie dagen achtereen, een week, een maand lang totaal bezopen, en daarna raakte hij geen druppel meer aan. Als hij nuchter was, was hij een goeie man, een goeie vader, dus al dat gezuip moest ‘m vergeven worden, waar of niet?
M’n vader was basketballer van het jaar 1956 van Washington State High School. Zelfs de blanken wisten hoe goed die indiaanse jongen kon spelen. Hij was ook maar klein, nog geen 1,70m en 68 kilo zwaar, haar kortgeschoren en met grote indiaanse flaporen. Walter Cronkite kwam naar het reservaat om hem te interviewen. Cronkite stond op de vrije-worplijn en schreeuwde vragen naar m’n vader, die van de ene hoek naar de andere dribbelde en jump-shots scoorde.
Hij was zo’n goeie basketballer dat alle Spokanes nog meer van ‘m eisten. Als een indiaan maar het geringste blijk van enig talent in een of andere richting toont, begint de rest van de stam Jezus te verwachten. Soms houden ze een reservaatheid midden op straat staande, kijken hem recht aan en vragen hem om een blikje sardines in een rivier vol zalm te veranderen.
Maar m’n vader maakte die verwachtingen waar, weet je wel? Wedstrijd na wedstrijd profileerde hij zichzelf. Hij was niet zo’n geblaseerde sportheld, een of ander blank joch, zo’n Wonder Bread-knul. Denk je eens in. Neem de basketbal in je handen, maak een schijnbeweging naar links, dan eentje naar rechts, kijk je verdediger recht in z’n ogen om hem te laten weten dat hij je niet tegenhoudt. Breng de bal naar de ring, de basket, de goal, dat cirkeltje waar alles in het leven van een indiaanse jongen om draaide.
Voor m’n vader gold dat precies zo. Toen z’n basketbaltijd voorbij was had hij niet veel anders meer. Als hij een basketbal in z’n armen had kunnen houden terwijl hij bomen kapte voor de BIA, dan had m’n vader dat baantje misschien wel gehouden. Als hij z’n eigen zweet had kunnen drinken na een basketbalwedstrijd en dronken was geworden van de inspanning, dan was hij misschien van de echte drank afgebleven.”
Thomas deed zijn ogen open en keek naar zijn vader die stil op de keukentafel lag. Een wake voor een levende. Thomas probeerde te glimlachen ten behoeve van de zussen. Checkers keek naar de zwaarlijvige indiaan op tafel, zag het vuil onder zijn nagels, de verstopte poriën, de donkere kringen rond zijn ogen en bij de ellebogen en knieën.
“Dat had ik nou nooit gedacht, dat hij had gebasketbald,” zei Chess.
“Ik ook niet,” zei Checkers.
Thomas keek weer naar zijn vader, nam hem aandachtig op en porde in Samuels dikke buik.
“Heb jij ook gebasketbald?” vroeg Chess.
“Nee,” zei Thomas.
“Waarom niet?”
“Nou, zelfs Mozes heeft maar één keer de Rode Zee gespleten. Er zijn gewoon dingen die je niet tweemaal kunt doen.”
“Soms gruw ik ervan om indiaan te zijn,” zei Checkers.
“Is dat niet de echte test?” vroeg Chess. “Je bent pas echt indiaan als er een punt in je leven komt dat je ‘t niet wil zijn.”
“Klopt,” zei Thomas.
“Weet je wel,” zei Chess, “zoals wanneer je door de stad loopt of zo en je ziet een dronken indiaan z’n roes uitslapen op de stoep.”
Thomas keek naar zijn vader.
“O,” zei Chess. “Ik bedoelde niet jouw vader.”
“Geeft niet,” zei Thomas. “Ik liep eens door Spokane en toen ben ik inderdaad over m’n vader gestruikeld die z’n roes uitsliep op de stoep.”
“Ja,” zei Checkers. “En ik gruw ervan als een indiaan om geld komt bedelen. Me zuster noemt of nicht. Wat moet ik dan? Ik heb zelf ook niet veel geld. Dan geef ik het toch maar aan hem. Daarna voel ik me klote dat ik het heb gedaan, want ik weet dat ze ‘t allemaal op gaan zuipen.”
Checkers was altijd bang voor die indianen die over straat doolden. Ze vond altijd dat ze eruitzagen als bruine zombies. Samuel Builds-the-Fire zag eruit als een zombie op de keukentafel. Die indiaanse zombies woonden in Missoula toen ze klein was. Eens per maand ging het hele gezin Warm Water de deur van hun hutje in het reservaat uit om voorraden in te slaan in Missoula. Die dronken zombies volgden het gezin steeds van winkel naar winkel.
Maar Checkers herinnerde zich ook hoe stil en beleefd sommigen van die zombies waren, net zo stil als de uitgetelde Samuel op de keukentafel. In Missoula stonden ze op straathoeken, gehuld in oude dekens, en hielden zonder een woord te zeggen hun hand op. Stonden daar maar, te wachten.
Op een keer zag Checkers dat een blanke in de open hand van een zombie spuugde. Gewoon in zijn handpalm spuugde. De zombie veegde zijn hand af aan zijn broek en hield hem weer op. Toen spuugde de blanke weer. Checkers zag dat allemaal gebeuren. Toen de blanke wegliep, rende ze naar de zombie en gaf hem een snoepje, haar laatste snoepje.
Dankjewel, zei de zombie. Hij haalde het papiertje eraf, stak het snoepje in zijn mond en glimlachte.
∗
“Wat moeten we doen?” vroeg Chess aan Thomas terwijl Checkers aan haar zombies terugdacht. “Wat kunnen we voor je vader doen?”
“Geen idee.”
Samuel kreunde in zijn slaap, hief zijn hand afwerend op.
“Hé,” zei Thomas, “willen jullie wat drinken?”
Thomas gaf hun allemaal een glas merkloze druivensap uit de Stamwinkel. Het was heel zoet, bijna te zoet. Thomas was dol op suiker.
“Bij ons drinken ze dit spul met massagealcohol,” zei Chess.
“Echt waar?” zei Thomas. Hij verbaasde zich voortdurend over de creativiteit van alcoholisten.
“Ja, dat noemen ze een levermassage.”
“Daar ga je dood van als je dat drinkt.”
“Ik denk dat dat ook de bedoeling is.”
Thomas, Chess en Checkers zwegen lange tijd. Na een poosje begonnen Chess en Checkers een rouwlied van de Flatheads te zingen. Voor bij een wake, bij een wake. Samuel leefde nog maar Thomas zong zonder aarzelen mee. Dat rouwlied was nummer B7 in elke reservaatjukebox.
Na het lied stond Thomas op en liep weg van de tafel waarop zijn vader zo plat als een papieren bord lag. Hij liep naar buiten en de vrouwen bleven binnen. Ze begrepen het. Toen hij eenmaal buiten was begon Thomas te huilen. Niet omdat hij alleen moest zijn; niet omdat hij niet in het bijzijn van vrouwen durfde te huilen. Hij wilde gewoon dat zijn tranen persoonlijk waren, niet van de stam. Die stamtranen vloeiden allemaal samen in reusachtige BIA-vaten en gingen gisten. Daarna goot de BIA die tranen in bier en blikjes Pepsi en distribueerde ze weer over het reservaat. Thomas wilde dat zijn tranen zelfzuchtig en zuiver waren.
“Hallo,” zei hij tegen de nachthemel. Hij wilde het eerste woord van een gebed of een mop zeggen. Een gebed en een mop klinken vaak hetzelfde in het reservaat.
“Help,” zei hij tegen de grond. Hij kende de woorden van een miljoen liedjes: indiaanse, Europese, Afrikaanse, Mexicaanse, Aziatische. Hij zong ‘Stairway to Heaven’ in vier verschillende talen maar had geen idee waar die trap stond. Hij zong voortdurend dezelfde indiaanse liedjes maar hij zong ze nooit goed. Hij wilde zijn gitaar als een waterval laten klinken, als een speer die een zalm doorboort, maar zijn gitaar klonk alleen maar als een gitaar. Hij wilde dat de liedjes en de verhalen iedereen verlossing boden.
“Vader,” zei hij tegen de krekels, die hun eigen liedjes hadden om zich druk over te maken.
∗
Net een paar minuten, dagen, jaren, misschien een generatie van highschool af, scheurde de jonge Samuel Builds-the-Fire in zijn Chevy de weg door het reservaat af. Hij stopte om Lester Falls-Apart mee te nemen, die zonder een bepaalde bestemming in gedachten te hebben stond te liften.
“Ya-hey,” zei Samuel. “Waar moet je naartoe, Lester?”
“Naar dezelfde plek als jij. Nu.”
“Oké.”
Samuel gaf gas en raasde de weg af.
“Ik hoor dat je met die Susan gaat trouwen,” zei Lester.
“Klopt.”
“Je wil kinderen.”
“Er is er al eentje onderweg.”
“Gefeliciteerd,” zei Lester en gaf Samuel een harde klap op zijn rug. Geschrokken zwierde Thomas over de middenstreep, wat de plotselinge verschijning van agent Wilson van de reservaatpolitie tot gevolg had. Agent Wilson was een blanke die het maar niks vond om in het reservaat te wonen. Hij beweerde dat hij een beetje indiaans bloed had en had daar gebruik van gemaakt om het baantje te krijgen, maar hij scheen dat telkens te vergeten als hij een andere indiaan de handboeien omdeed. Hij las boeken van Tom Clancy, dronk het hele jaar warme thee en viel altijd in slaap in zijn stoel. Elke nacht werd hij om één uur wakker in de stoel, poetste zijn tanden en stortte in bed. De jaren vlogen aan hem voorbij.
“Shit,” zei Lester. “Politie.”
“Shit. Je hebt gelijk.”
Samuel stopte. Wilson stapte uit zijn auto, liep naar het raam van de bestuurder en scheen met zijn zaklantaarn naar binnen in de Chevy.
“Zijn jullie aan de zuip?”
“Ik ben al vanaf m’n vijfde aan de zuip,” zei Lester. “Een man heeft het zwaar te verduren op de kleuterschool.”
“Ik zal maar doen alsof je dat niet hebt gezegd,” zei Wilson.
“Dan doen wij alsof je een echte indiaan bent,” zei Samuel.
Wilson stak zijn hand in de Chevy, greep Samuel bij zijn kraag en grijnsde hem nors aan. Agent Wilson was een potige vent.
“Kijk maar uit met je grote bek,” zei Wilson. “Anders zal ik die kostbare handjes van je moeten bezeren. Ik ben benieuwd hoe je dan nog basketbalt.”
“Dan zou hij je nog steeds inmaken,” zei Lester.
“Shit,” zei Wilson, “laten we dat nu meteen afhandelen. We gaan naar het veld en spelen één tegen één. Wat zeg ik, ik bel agent William en dan spelen we twee tegen twee.”
“Jullie hebben geen schijn van kans met z’n tweeën,” zei Samuel. “Lester en ik nemen het op tegen jullie alle zes, stelletje valse nep-indianen. Het hele veld, tot de tien, elke treffer één punt. Wie scoort krijgt de bal.”
“Godsamme, is dat een goeie regeling of niet, agent?” vroeg Lester.
“Akkoord,” zei Wilson en liep naar zijn radio om zijn teamgenoten op te trommelen.
“Shit,” zei Lester, die nooit serieus basketbalde. “Wat flik je me nou?”
“Rustig maar,” zei Samuel. “Geef me gewoon de bal en ga uit de weg.”
Samuel en Lester arriveerden een paar minuten na het voltallige politiekorps van het Spokane-reservaat bij het basketbalveld achter de school. Wilson en William waren de grote blanken. Wil-liam was aantoonbaar voor een kwart Spokane-indiaan en had het de eerste jaren van zijn studie tot het juniorenteam geschopt. De broers Plato, Socrates en Aristoteles Heavy Burden waren de vleugelaanvallers. Iedereen in het reservaat noemde hen Phil, Scott en Art. Het hoofd van de reservaatpolitie, David WalksAlong, knoopte zijn veters vast en strekte zijn rug. Hij zou later tot voorzitter van de Stamraad gekozen worden maar die avond speelde hij voorste aanvaller.
“Jij mag beginnen,” zei WalksAlong en gooide de bal hard tegen Samuels borst.
“Nee, begin jij maar,” zei Samuel en gooide de bal terug. “Dan heb je die bal tenminste één keer in je handen gehad.”
De politiechef deed alsof hij een pass naar rechts wilde geven en gaf hem naar links, maar Samuel onderschepte de bal en dribbelde naar de basket voor een dunk.
SAMUEL & LESTER – 1
RESERVAATPOLITIE – 0
Thomas stond buiten terwijl Chess en Checkers jaloers toekeken hoe Samuel Builds-the-Fire sliep. De zussen vielen om van de slaap maar wisten dat die Stick-indianen door Thomas’ hoofd zouden blijven spoken als hij alleen opbleef.
“Wat moeten we doen?” vroeg Chess.
“Geen idee.”
“Ik ook niet.”
“Volgens mij ben je verliefd aan het worden, waar of niet?”
“Op Samuel?” vroeg Chess. “Geen denken aan.”
“Je weet best over wie ik het heb.”
“Misschien ben ik verliefd aan het worden. Misschien niet. Ik bedoel, hij heeft een hoop mee. Hij heeft werk, hij drinkt niet, hij heeft z’n eigen tanden.”
“Ja,” zei Checkers. “Weet je nog die vent waar ik mee ging? Barney?”
Chess wist nog goed dat Checkers altijd achter oudere indianen aanzat en de jonge binken geen blik waardig keurde. Checkers ging met indianen die oud genoeg waren om haar vader te zijn. Op een keer ging ze achter Barney Pipe aan, een Blood-indiaan die oud genoeg was om haar opa te zijn. “Jee,” had Chess gezegd nadat ze de oude man voor het eerst had ontmoet, “ik weet dat we eerbied moeten hebben voor ouderen, maar dit gaat wel erg ver.” Barney wilde altijd zijn kunstgebit uitdoen onder het dansen en stopte het meestal in het borstzakje van zijn hemd. Op een avond trok ouwe Barney Checkers heel dicht tegen zich aan bij een langzame dans en zijn kunstgebit beet haar.
“Weet je nog van dat kunstgebit van Barney?” vroeg Chess.
“Reken maar dat ik dat nog weet. Ik heb nog steeds een litteken. De grootste zuigzoen die ik ooit heb gehad,” zei Checkers. “Samuel is zowat even oud als Barney, hè?”
“Ik denk het.”
“Man, Barney had een huis, een auto en drie paar cowboylaarzen.”
Samuel Builds-the-Fire droeg een afgetrapt paar gymschoenen van de Kmart. De veters waren een paar keer geknapt en weer aan elkaar geknoopt.
“Wij indianen zouden er een stuk beter aan toe zijn als we onze voeten zouden verzorgen,” zei Chess.
“Ja,” zei Checkers. “En die cavaleriesoldaten zouden een stuk aardiger zijn geweest als de regering hun laarzen had gegeven die pasten. Er is niks ergers dan een soldaat met een ingegroeide teennagel.”
“Het zou prima met Samuel gaan als hij een stel goeie wandelschoenen had gekregen toen hij klein was.”
Chess probeerde Samuels haar met haar vingers te kammen. Toen pakte ze haar borstel en ging aan de slag. Samuel ademde diep in zijn slaap. Chess neuriede een lied onder het borstelen;
Checkers haalde haar borstel te voorschijn en zong mee. Het lied, een oude gospelsong, deed de zussen denken aan de katholieke kerk in het Flathead-reservaat. Hun handen bleven in Samuels haar zitten maar hun gedachten gingen meer dan twintig jaar terug.
∗
“Schiet nou op!” riep Chess, twaalf jaar oud, tegen Checkers, die net elf was geworden. “Straks komen we nog te laat voor de kerk.”
De zusjes Warm Water wurmden zich in hun mooiste jurkjes, vaal door te vaak wassen maar toch de mooiste die ze hadden, en repten zich naar de katholieke kerk van het Flathead-reservaat.
“Pastoor James heeft gezegd dat ik vandaag de eerste partij mag zingen.”
“Niet als ik er het eerste ben.”
Chess en Checkers trokken hun schoenen aan en liepen op hun tenen de kamer van hun vader in, die naar whisky en lichaamsgeur stonk. Luke Warm Water sliep alleen en droomde over zijn vermiste vrouw.
“Hé, pa,” fluisterde Chess. “We gaan naar de kerk. Goed?”
Luke snurkte.
“Oké. Fijn dat je ‘t goedvindt. Wil je mee?”
Luke snurkte.
“Het lijkt mij ook niet zo’n goed idee. Volgende keer misschien?”
Luke snurkte.
“Word nou niet kwaad op mij. Jee, als jij de kerk inloopt krijgt iedereen een hartverlamming.”
“Ja,” zei Checkers. “Dan komt het hele dak naar beneden.”
De zusjes liepen naar de kerk, zo’n eenvoudig gebouwtje met vier muren, een deur, een kruisbeeld en twintig klapstoelen. Die klapstoelen waren multifunctioneel. Opgesteld naar voren dienden ze als kerkbanken. In een kring rondom een onderwijzer geplaatst had je zondagsschool. Aan kaarttafels geschoven deed je je te goed aan geschonken eten. Ingeklapt en in een hoek gezet had je een dansvloer vrijgemaakt. Klapstoelen waren het bewijs voor het bestaan van God.
Chess en Checkers hielpen met de communie en zongen in het kerkkoor. De zusjes waren het koor, maar ze zongen hard genoeg om de muren te doen trillen.
“Hoe harder we zingen, hoe beter God ons kan horen,” predikte pastoor James.
Chess en Checkers geloofden pastoor James. Ze zongen tot hun longen zeer deden. Chess spreidde haar armen wijd en keek naar de hemel; Checkers spreidde haar armen wijd en keek naar pastoor James. Beide zusjes waren verliefd.
∗
“Weet je nog al die gospelsongs die we vroeger zongen?” vroeg Chess aan haar zus terwijl ze doorgingen met het borstelen van Samuel Builds-the-Fires haar.
“Dat weet ik nog, ja.”
Chess en Checkers zongen verder onder het borstelen terwijl Samuel van mooie indiaanse nonnen droomde.
∗
“Klotemazzelaars,” zei politiechef WalksAlong en gooide de bal terug naar Lesten Samuel kruiste achter Lester langs, nam de bal mee, schudde Wilson en William af en maakte een jumper over tien meter.
∗
“Voor Crazy Horse,” zei Samuel toen hij de bal losliet.
SAMUEL & LESTER – 2
RESERVAATPOLITIE – 0
“Dat was lopen met de bal,” zei WalksAlong.
“Helemaal niet,” zei Samuel. “Dat kun je niet maken.”
“Ik kan maken wat ik wil. Ik ben het hoofd van politie.”
“Ja, en da’s de enige manier waarop je me kunt afstoppen. Met een pistool.”
Lester ging in gevechtshouding staan tegenover de vijf andere agenten, danste op en neer als een bokser, deelde een paar plaagstootjes uit aan de Heavy Burden-broers en verstuikte zijn pols. “Onze bal,” zei Samuel.
∗
Terwijl Thomas buiten stond en de Warm Waters Samuels haar borstelden lag Victor te dromen. In zijn droom was zijn stiefvader de auto aan het inladen. Victor had gezworen dat hij nooit meer de namen van zijn ouders zou uitspreken. Maar zijn stiefvader, Harold, kwam briesend tot leven en gooide Victors moeder, Matilda, in de kofferbak naast het lijk van Victors echte vader, Emery. Victor probeerde uit alle macht uit de nachtmerrie, uit het namen noemen te ontsnappen maar werd teruggesleurd door de kreten van zijn moeder. Matilda klampte zich in de kofferbak aan Emery’s lichaam vast.
Waar ga je naartoe? vroeg Victor aan Harold.
Weg.
Wacht even, dan haal ik m’n spullen.
Ik heb je spullen al ingepakt. Je koffer staat in huis.
Waar gaan we naartoe?
Jij gaat nergens met ons naartoe. Je kunt gaan waar je wilt, maar ik wilgeen indiaans joch meer om ons heen hebben.
Harold smeet de kofferbak dicht en door de kracht daarvan smakte Victor tegen de grond. Tegen de tijd dat hij overeind was gekrabbeld zat Harold achter het stuur en startte de auto. De motor gierde en gierde maar wilde niet aanslaan.
Wacht op mijl riep Victor en rende naar het raampje van de bestuurder. Hij beukte op het glas terwijl Harold weer startte. Victor rende het huis in om zijn koffer te zoeken. Hij rende van de ene kamer naar de andere. Toen hij hem eindelijk vond, weggestopt onder een bed, hoorde hij de auto buiten aanslaan.
Wacht op mijl schreeuwde Victor, liet zijn koffer vallen en rende naar buiten. Hij rende achter de auto van zijn stiefvader aan, volgde hem de weg af zo ver hij kon. Hij draafde over het wegdek, zijn plotseling lange haar zwierend in de wind. Hij rende tot zijn lichaam met schuimig zweet was overdekt. Hij rende tot hij op zijn handen en knieën viel.
Toen hij weer opstond was zijn hoofd kaalgeschoren. Reusachtige blanke mannen in zwarte gewaden slenterden rond.
Wat is er met je haar gebeurd? vroeg een zwart gewaad.
Het is weg.
Nee, niet waar, zei het zwarte gewaad. Hij nam Victor bij de hand en leidde hem tussen alle andere zwarte gewaden door. Het zwarte gewaad en Victor liepen trappen af.
Ben je moe? vroeg het zwarte gewaad.
“Ja. ”
Wil je dat ik je draag?
Nee.
Het zwarte gewaad tilde hem toch op en droeg hem op zijn schouders. Victor voelde de harde spieren door het zwarte gewaad. Hij wist dat die man hem kon vermorzelen. Maar het zwarte gewaad droeg hem de trap af en een grote kamer in. Aan alle muren hingen schilderijen.
Kijk, zei het zwarte gewaad. Dit is mijn lievelingsschilderij.
Victor keek naar het schilderij. Een oorlogstafereel. Twee strijdende legers. Geweren, paarden, soldaten, vlaggen, paarden, rook, bloed, paarden. Victor staarde naar het schilderij tot hij bloed en rook rook.
Zet me neer, alstublieft, zei Victor.
Het zwarte gewaad zette hem neer. Victor wreef over zijn hoofd, krabde aan zijn hoofd en keek naar zijn hand. Bloed.
Ik bloed.
Ja, inderdaad, zei het zwarte gewaad, haalde een zakdoek te voorschijn en bette Victors wonden. Toen het lapje doordrenkt was, rolde het zwarte gewaad het in een balletje en slikte het door.
Kom, zei het zwarte gewaad, ik wil je iets laten zien.
Het zwarte gewaad hield Victor bij de hand en leidde hem door een reeks deuren. Victor verloor het besef van tijd en plaats. Hij sloot zijn ogen en volgde het zwarte gewaad. Hij hoorde het zwarte gewaad zingen.
Zo, zei het zwarte gewaad. We zijn er.
Victor deed zijn ogen open in een zaal bezwangerd met de stank van brandend haar. Andere zwarte gewaden schepten haar in brandende vaten, ovens en open vuren. Lang, zwart haar.
We zijn er, zei het zwarte gewaad. We hebben het gehaald.
Victor rende de zaal uit. Hij rende door deuren onbekende zalen in. Hij rende tot hij buiten adem was en in elkaar zakte op de koude, harde vloer van een kale kamer. Hij lag daar urenlang, tot de vloer warm werd en er gras op groeide. Hij groef met zijn vingers en tenen in het gras, in de grond. Hij groef tot zijn vingers en tenen bloedden. Hij groef omdat hij was vergeten hoe hij moest staan. Hij groef omdat zijn vader, Emery, en moeder, Matilda, op hem wachtten in een beter reservaat in het middelpunt van de wereld.
Samuel stuiterde de bal tussen zijn benen door, tussen Wilson en William door die tegen elkaar op botsten in hun afweerpoging, zoefde toen langs Phil, Art en Scott Heavy Burden en sprong boven WalksAlong uit naar de basket.
SAMUEL & LESTER – 3
RESERVAATPOLITIE – 0
“Dat schot was voor elke keer dat een van die hufters van jullie iemand in dit reservaat op de bon heeft geslingerd,” zei Samuel. “Ik bedoel, hoe kunnen jullie een indiaan een boete geven die niet eens genoeg geld heeft om z’n kinderen te eten te geven?”
“Ja,” zei Lester. “Ze hebben ouwe Moses een bekeuring gegeven wegens verzuim om te stoppen terwijl er op dat moment in het hele reservaat niet één andere auto was die het dééd. Moses moest een van z’n adelaarsveren naar de lommerd brengen om die boete te kunnen betalen. Hij heeft ‘m ook nooit meer teruggekregen.”
“Krijg alle twee ‘t schompes,” zei het hoofd van politie. “Schei toch uit met dat gezeik en speel.”
“Shit,” zei Samuel. “Ik zou jullie allemaal op de bon moeten slingeren wegens verzuim om mij af te stoppen.”
Samuel gaf de bal aan Lester, die hem naar zijn linkerhand stuiterde maar hij kwam op zijn voet en in handen van agent Wilson. Woedend door zijn balverlies hing Lester de agressieve verdediger uit door met zijn Thunderbird Wine-adem in de agent zijn gezicht te hijgen. Wilson ging zowat over zijn nek maar herstelde zich voldoende om met een elleboogje Lesters neus te breken en een mooie pass naar de politiechef te geven die simpel scoorde.
SAMUEL & LESTER – 3
RESERVAATPOLITIE – 1
Lester lag krijsend op de grond te spartelen. De reservaatpolitie vierde haar eerste punt terwijl Samuel er met zijn handen op zijn heupen bij stond en wist dat het weer het oude liedje was.
“Dat was een fout,” zei Samuel.
“We hebben niks gezien.”
Terwijl Victor in de ene hoek van het huis over zwarte gewaden droomde, zonk Junior in een andere hoek in zijn eigen droom weg. In zijn droom zat Junior op de achterbank van de auto van zijn ouders voor de Powwow Tavern. Het vroor, dus zat hij samen met zijn twee broertjes en twee zusjes onder een slaapzak. Junior pijnigde zijn hersens om zich de namen van zijn broertjes en zusjes voor de geest te halen.
Zet de kachel aan voor eventjes, smeekten zijn broertjes en zusjes, want hij had de autosleutels.
Nee, zei Junior. Ma en pa zeiden dat ik zuinig moest zijn op de benzine. We hebben net genoeg om thuis te komen.
In zijn droom probeerde Junior zich de namen van zijn ouders te herinneren maar hij kon er niet op komen. Hij kon nooit op die namen komen, ook niet als hij wakker was. In zijn droom probeerden zijn broertjes en zusjes hem de sleutels af te pakken maar hij hield hen van zich af. Ze worstelden en ruzieden tot hun ouders de kroeg uit wankelden.
O, gelukkig, zeiden zijn broertjes en zusjes. We gaan naar huis.
Juniors ouders tikten tegen het raampje; hij draaide het omlaag.
Hebben jullie ‘t wel warm? vroegen ze.
Warm genoeg, zei Junior en legde zijn broertjes en zusjes met een dreigende blik het zwijgen op.
Hier hebben jullie wat te eten, zeiden moeder-en-vader, en gooiden chips en Pepsi door het open raam in de armen van hun kinderen.
We komen zo, oké? zeiden moeder-en-vader.
Junior en zijn broertjes en zusjes keken hun ouders na die terug naar de kroeg wankelden. Moeder-en-vader draaiden zich om en zwaaiden. Toen dansten ze een stuntelige two-step.
Jee, zei Junior in zijn droom. Ze houden van elkaar.
Moeder-en-vader waggelden de kroeg weer in en Junior draaide zich om naar zijn broertjes en zusjes.
Zorg dat iedereen genoeg krijgt, zei Junior.
Ze aten hun chips en dronken hun Pepsi.
Ik verveel me rot, zeiden zijn broertjes en zusjes na het eten, dus zong Junior voor hen.
Ik verveel me rot, zeiden zijn broertjes en zusjes weer, en Junior begon te huilen. Hij huilde terwijl elk van zijn broertjes en zusjes uit de auto stapte en op handen en voeten wegrende. Ze renden het donker in; handen en voeten schoten vonken op het wegdek. Ze renden naar andere reservaten en kwamen nooit meer terug. Ze renden naar crackhuizen en sliepen in de rotzooi. Ze renden naar hoge gebouwen en sprongen eraf. Ze namen dienst in het leger en verdwenen in de woestijn. Junior huilde tot zijn ouders met sluitingstijd uit de kroeg kwamen.
Waar is iedereen? vroegen moeder-en-vader.
Weg, weg, weg, weg.
Moeder-en-vader huilden. Toen reden ze de snelweg af op zoek naar hun kinderen.
Ik wil niet beweren dat het allemaal jouw schuld is, zeiden moeder-en-vader. Maar ‘t is allemaal jouw schuld.
Ze reden en reden. Moeder-en-vader zaten achter het stuur en dronken bier. Als ze een fles leeg hadden, draaiden ze het raampje omlaag en gooiden hem het donker in. Junior hoorde de flessen tegen verkeersborden uiteenspatten. Hij zag de kleine explosies die ze maakten als ze neerkwamen. Onbestaanbare kleuren rood, onbestaanbare kleuren rood. Hij raakte de tel kwijt van de flessen.
Ya-hey! nep Junior, maar zijn ouders duwden hem terug.
Ik wil je geen zeer doen, zeiden moeder-en-vader. Maar ik zou je zeer kunnen doen.
Junior leunde achterover, rolde zich tot een bal op de achterbank. Hij hoorde de weg suizen onder de wielen van de auto. Hij hoorde de zachte tranen en het heimelijke gefluister van zijn ouders. Toen merkte hij dat de auto steeds sneller ging en de tranen en het gefluister van zijn ouders aanzwollen tot snikken en geschreeuw.
Wacht, zei Junior, maar de auto sloeg opeens over de kop. Junior telde de omwentelingen: een, twee, drie, vier, helemaal tot twintig. De auto kwam op zijn wielen tot stilstand, met Junior nog steeds ineengerold als een bal op de achterbank. Hij luisterde naar een vaag lied in de verte. Hij hoorde iets druppelen in de motor. Hij hoorde gehoest.
Ya-hey, zei Junior toen hij uit de auto stapte en zijn moederen-vader roerloos op het gras zag liggen. Hij greep zijn ouders bij hun armen en sleepte hen over het gras. Het duurde uren. Hij sleepte zijn ouders trappen op en een onbekend huis in. Het duurde dagen. Hij sleepte zijn ouders een slaapkamer in en legde hen op het bed neer. Het duurde jaren. Hij knielde aan het voeteneind van het bed. Hij vouwde zijn handen voor een gebed.
Hij deed zijn mond open maar er kwam niets uit. Hij perste en perste, zijn stembanden schrijnden van de inspanning maar er kwam niets uit. Toen hoorde hij muziek uit de radio naast het bed. Hij zette hem harder tot de muren en het bed trilden. Zijn ouders staarden met verstarde pupillen. Ze dansten op het bed. Hun armen en benen maaiden in het rond tot hun vingers in elkaar haakten en ze elkaar naar voren en naar achteren trokken, heen en weer.
∗
Politiechef WalksAlong scoorde met twee snelle jumpshots boven een ernstig gehandicapte Lester FallsApart uit die zijn gebroken neus met één hand beschermde. Agent William en agent Wilson maakten ieder een treffer, en Samuel was bekaf van zijn pogingen om zich tegen de hele wereld te verweren.
RESERVAATPOLITIE – 5
SAMUEL & LESTER – 3
“Samuel,” vroeg de politiechef, “jij kunt toch heel aardig zingen? Ik zou wel een paar coupletten willen horen van ‘I Fought the Law and the Law Won’ na deze wedstrijd.”
“Dat ken ik niet. Maar ik kan wel ‘I Shot the Sheriff’ zingen.” WalksAlong gooide de bal naar Art Heavy Burden, die een jumper miste, maar de politiechef spurtte mee met het schot en scoorde uit de rebound.
RESERVAATPOLITIE – 6
SAMUEL & LESTER – 3
“Dat punt was voor elke keer dat er weer zo’n stomdronken indiaan tegen me zei dat ik niet normaal was,” zei het hoofd van politie. “Dat was voor elke keer dat jullie denken dat in je broek pissen een ceremoniële handeling is, stelletje sufkutten.”
“Heb jij ooit gedronken?” vroeg Thomas aan Chess toen hij weer naar binnen was gekomen. Zijn vader lag nog steeds op tafel te snurken.
“Nee.”
“Nooit?”
“We hebben geen van tweeën ooit gedronken,” zei Chess.
“We waren er bang voor,” zei Checkers. “Zelfs als we wel zin hadden om te drinken waren we er als de dood voor, waar of niet?”
Thomas keek naar zijn vader op de tafel.
“Kijk wat het bij m’n vader heeft aangericht,” zei hij.
Chess keek naar Thomas, naar zijn vader, naar hen beiden. Ze zag haar vader, Luke, in hun gezicht. Ze miste haar vader, zelfs na alles wat hij had gedaan.
Checkers zag ook haar vader in Samuels gezicht, in Thomas’ ogen. Ze zag die krijgerswanhoop en de noodzaak om bovenmenselijk te zijn in de misère van een reservaat. Ze vond het allemaal weerzinwekkend.
Ik ben Super-indiaan! schreeuwden die pseudo-krijgers altijd in het reservaat. In staat om met één sprong over hoge HUD-huizen te springen. Sneller dan een BIA-pick-up. Sterker dan een stuk merkloze kaas. Checkers probeerde hen te negeren maar de indianen teisterden haar dromen. Kijk m’n grote cowboyhoed eens. Kijk m’n grote laarzen eens. Kijk m’n knoert van een riemgesp eens. Die mannen, die spookbeelden, kropen ‘s-nachts bij haar in bed, tilden haar nachthemd op en duwden met geweld haar benen uit elkaar. Als ze met haar klaar waren gingen die indianen op de rand van het bed zitten janken. Ha-oh, ha-oh, ha-oh. Ik ben m’n cowboyhoed kwijt. Iemand heeft m’n laarzen gejat. Ik heb m’n riemgesp naar de lommerd gebracht. Hoe rot ze zich ook voelde, die tranen beroerden altijd haar hart. Ze stak haar handen uit naar de indianen in haar dromen en drukte hen tegen zich aan. Haar maag keerde om en ze slikte gal door maar ze hield vol.
“Ik haat dit,” zei Thomas. “Ik haat m’n vader.”
“Je haat ‘m niet,” zei Chess. “Je bent alleen maar van slag.”
“Ik haat hem,” zei Thomas weer en kneep zijn handen tot vuisten.
∗
Een paar dagen daarvoor waren Chess en Thomas naar Spo-kane gereden voor een goedkope hamburger. Ze liepen door het stadscentrum en kwamen een dronken paar tegen dat liep te kijven.
“Sodemieter op!” gilde de dronken vrouw tegen haar dronken man, die zijn hand tot een vuist kneep alsof hij haar een ram wilde geven.
Thomas en Chess deinsden achteruit en verstarden toen, terugdenkend aan al die dronken ruzies die ze hadden gezien en overleefd.
Het dronken paar in Spokane rukte aan elkaars kleren en elkaars hart, maar het waren blanken. Chess en Thomas wisten dat blanken elkaar ook kwaad deden. Chess wist dat blanken pijn voelden, net als indianen. Zenuwuiteinden, signalen naar de hersenen, reflexen. De dokter zwaaide hamer tegen knie en de wereld stortte in.
“Klootzak die je bent!” gilde de blanke vrouw tegen haar man, die zijn handen spreidde en naar zijn vrouw ophield. Een offerande. Die hand zou haar geen klap geven. Hij paaide zijn vrouw tot ze weer in zijn armen viel. Die blanke vrouw en man omarmden elkaar terwijl Chess en Thomas toekeken. Honderd onbekenden liepen langs en namen er totaal geen nota van.
Daarna waren Chess en Thomas in de bestelwagen op een parkeerterrein gaan zitten. Thomas begon te huilen, hete rauwe tranen die langs zijn ribbenkast opstegen, zijn mond en neus vulden en eruit barstten.
∗
“Je haat ‘m niet,” zei Chess tegen Thomas terwijl Samuel Builds-the-Fire met een snok inademde en zijn adem te lang inhield. Ze wachtten allemaal op de volgende ademhaling. Toen hij eindelijk met veel gerucht uitademde was hij verrast dat hij leefde en glimlachte hij in zijn slaap.
Chess keek over Samuels lichaam op die tafel, keek naar Samu-els zoon en wenste dat ze een spiegel had. Kijk, wilde ze tegen Thomas zeggen, je lijkt totaal niet op je vader. Je bent veel knapper. Je haar is langer, en je hebt mooie handen. Maar Thomas had meer nodig dan dat. Zijn vader lag op de tafel maar het had elke indiaan kunnen zijn. Het had een blanke kunnen zijn op de tafel.
“Hoe gaat het nou verder met hem?” vroeg Checkers.
“Hoe gaat het nou verder met wie?” vroegen Chess en Thomas op hun beurt.
Samuel maakte twee mooie acties en scoorde twee keer, maar de reservaatpolitie antwoordde met twee treffers. Daarna ontaardde de wedstrijd in een ware oorlog. Harde overtredingen bij aan-valsacties naar de basket, straffe dekking van verdedigers, stoten op nieren. De agenten hadden het op Lesters gebroken neus gemunt en ramden Samuel tegen de staander van een basket. Verse wonden.
“Das een fout!” brulde Samuel en stormde op de politiechef af.
“Wat ben je toch een watje.”
Samuel hield de bal als een Juli-back in zijn armen en kegelde de chef omver.
“De eerste is neer!” gilde Lester.
“Kijk,” zei Samuel, “dat is een fout.”
De politiechef stond op, voelde aan zijn hoofd waar het tegen het asfalt was gesmakt en vond bloed.
“Das mishandeling van een politieman,” zei hij. “Goed voor een jaar in de reservaatgevangenis.”
“Dit is een wedstrijd,” zei Samuel. “Dit telt niet.”
“Alles telt.”
De politiechef pakte Samuel de bal af, gaf een pass naar Phil Heavy Burden, kreeg de bal terug en maakte een jumper.
RESERVAATPOLITIE – 9
SAMUEL & LESTER – 5
“Nog één punt, stelletje flapdrollen,” zei de chef. “Maken jullie je maar alvast klaar om de bak in te draaien.”
“Krijg de tering,” zei Samuel en hij stal de bal, dribbelde het hele veld over en legde zijn ziel en zaligheid in een tweehandige, rammel-aan-de-fundamenten-, ratificeer-een-verdrag-, schaf-de-inkomstenbelasting-af-, sluit-de-uraniummijnen-monsterdunk.
“Dat was voor elke indiaan zoals jullie van de reservaatpolitie,” zei Samuel. “Dat was voor al die indiaanse verkenners die de Amerikaanse cavalerie hebben geholpen. Dat was voor Wounded Knee I en II. Voor Sand Creek. Shit, dat was voor beide Kennedy’s, Martin Luther King en Malcolm x.”
“Ja,” zei Lester. “En dat was ook voor Leonard Peltier.”
“En voor Marilyn Monroe.”
“En voor Jimi Hendrix.”
“Ja, voor Jimi.”
“En Jim Morrison dan?” vroegen Wilson en William. Blanken werden geobsedeerd door Jim Morrison.
“Houden jullie Jim Morrison maar,” zei Samuel. “Wij nemen de bal.”
Lester ving de pass van Samuel, deed alsof hij de bal terug ging gooien, stuiterde één keer en gooide een gebed op dat erin ging. Het was de eerste en laatste treffer van Lester FallsAparts basketbalcarrière.
RESERVAATPOLITIE – 9
SAMUEL & LESTER – 7
Thomas, Chess en Checkers kwamen die nacht niet aan slapen toe. Ze haalden verhalen op rond de tafel waarop Samuel Builds-the-Fire lag te snurken.
“Je moeder is aan kanker gestorven, hè?” vroeg Chess.
“Ja, maagkanker,” zei Thomas.
“Wat vreselijk.”
“Trek het je niet aan. Ze is lang geleden gestorven.”
Checkers huiverde bij de gedachte aan kanker. Kanker steeg op uit de lichamen van dode indianen en struinde door de gangen van ziekenhuizen.
“Dronk ze?” vroeg Chess.
“Ja. Maar ze was ermee gekapt. Ze was nuchter toen ze doodging – ”
“Echt waar? Zomaar gekapt?”
“Van de ene dag op de andere,” zei Thomas. “Ze kapte ermee op de ochtend na een afgrijselijk oudejaarsfeest bij ons thuis. Hier in dit huis.”
“Wat gebeurde er?”
“Pa werd stomdronken, trapte iedereen eruit, sleepte al het meubilair naar buiten op het grasveld en stak het in de fik.”
“Shit, wat zul je bang geweest zijn.”
“Dat viel wel mee. Zo’n groot vuur was ‘t nou ook weer niet. Ik bedoel, we hadden haast geen meubilair. Maar daarna dreigde hij om het huis met ons erin in de fik te steken. Dus smeet ma me in de auto en reden we naar haar zus in Colville. Haar zus was niet thuis, dus gingen we in een cafetaria die de hele nacht open was zitten wachten. De zon kwam op en we reden weer terug hierheen. Ma heeft nooit meer gedronken.”
“En toen?”
“Ze trapte pa eruit. Scheidde van ‘m op z’n indiaans, weet je wel. Toen ging ze als chauffeur voor de stam werken. Ze reed met het bejaardenbusje de hele streek door. Bracht de ouderen naar elke powwow. Ze ging helemaal traditioneel doen. Begon weer te dansen, te zingen, stokspel te spelen.”
“Jee,” zei Checkers. “Dat was me ‘t feestje wel, hè?”
“Tja,” zei Thomas. “Pa had zelfs een band laten komen.”
“Een echte band?”
“Nou ja, gewoon een paar knakkers uit het reservaat. Louie en Merle. Ze speelden blues. Ze waren best goed als ze niet dronken waren.”
“Klinkt als een paar jongens die we kennen.”
“Wat gebeurde er verder op het feest?”
“Het ouwe liedje,” zei Thomas. “Mensen werden zat. Mensen gingen vechten. Mensen raakten zwanger in de achterkamers. Een stel draaide de bak in. Iemand moest zijn maag leeg laten pompen. Twee kwamen er om bij een auto-ongeluk op weg naar huis. En er zat een patrijs in een perenboom.”
“Wie kwamen er om?”
“Juniors ouders.”
“Jee,” zei Chess. “Hij moet toen nog heel jong geweest zijn.”
“Ja,” zei Thomas. “En hij was de oudste. Had een hele hoop broertjes en zusjes. Hun tante heeft ze in huis genomen en grootgebracht. Ze is een paar jaar geleden gestorven.”
“En Victors ouders?”
“Alle twee dood.”
“Jee,” zei Checkers. “Samuel is de enige die ‘t gered heeft.”
Samuel draaide zich om op tafel en hoestte. Hij kromde zich in foetushouding en mompelde iets.
“Tamelijk ongelooflijk, hè?”
“Ja,” zei Thomas. “Het enige wat een kernoorlog overleeft zijn kakkerlakken en m’n vader.”
“Onze vader was ook mesjokke,” zei Chess. “Als hij thuiskwam liep hij altijd te schreeuwen met z’n zatte kop. Dan kletste hij dat hij in de Tweede Wereldoorlog marconist was geweest.”
“Ik dacht dat al die marconisten Navajo’s waren,” zei Thomas.
“Het waren ook allemaal Navajo’s. En m’n vader was trouwens te jong voor de oorlog, maar dat zei hij de hele tijd.”
“Man, je hoort nooit wat over die Navajo-marconisten, waar of niet? Die hebben de oorlog gewonnen. De Duitsers en Japanners konden die code niet uitvogelen.”
“Ja, precies. Ma zei dat ook steeds tegen hem. Maar m’n vader bazelde maar door. Hij was een oorlogsheld, sprong uit vliegtuigen. Hij had Hitler van kant gemaakt.”
“O ja?” vroeg Thomas.
“Ja,” zei Chess. “Luke Warm Water vertelde ons dat hij degene was die Hitler van kant had gemaakt. Hij kreeg ‘m te pakken in die bunker en liet ‘m vergif drinken.”
Thomas moest lachen.
“Wat is daar zo leuk aan?”
“Mijn vader vertelde me altijd dat hij degene was die Hitler van kant had gemaakt. Ze voerden die operatie zeker samen uit.”
“Onze vaders, de oorlogshelden.”
Thomas dacht aan alle denkbeeldige en echte oorlogen die hun vaders uitvochten. Hij dacht aan dat oudejaarsfeest, al die feesten waarop helemaal niets te vieren leek. Hij herinnerde zich de twee indianen die blues speelden op dat feest toen Samuel het meubilair in de fik stak op het grasveld. Twee oude indianen speelden blues. Met zonnebrillen op. Dikke buiken. Dikke knokkels. Thomas probeerde zich te herinneren of ze er wat van konden. Hij probeerde zich een melodie voor de geest te halen die ze hadden gespeeld maar hoorde niets.
“Weet je,” zei Chess, “ik hoorde zo vaak bierflessen kapotvallen dat ik eraan gewend raakte. Dat mis ik soms wel.”
∗
Afgepeigerd pakte Samuel de bal voor een nieuwe aanval. Zijn lichaam deed zeer. Vroeger was pijn een drug geweest en had hij behoefte aan pijn, maar later was het gewoon pijn geworden. Gewoon nog een last op zijn schouders.
“Het is afgelopen,” zei de politiechef. “Je zit helemaal stuk.” Art, Scott en Phil Heavy Burden hadden Lester ingesloten en zorgden dat hij geen kant op kon. De politiechef en de twee blanke agenten verdedigden Samuel.
“Val dood,” zei Samuel.
Samuel keek naar het hoofd van politie WalksAlong, naar alle reservaatagenten, naar Lester. Hij bracht de bal van zijn linkerheup naar zijn rechter. Hij liet de bal in zijn hand ronddraaien, voelde het leer tegen zijn vingertoppen en sloot zijn ogen.
“Wat ben je goddomme aan het doen?” vroeg de politiechef.
Met zijn ogen nog steeds dicht slalomde Samuel om zijn verdedigers heen naar de basket en stopte voor een jumpertje. De bal roteerde schitterend. Jaren later zwoer Lester nog steeds dat die bal in de lucht bleef hangen en daar ronddraaide alsof hij op een stok zat, alsof de bal zich ervan wilde verzekeren dat iedereen zag hoe mooi hij was.
“Wat een kapsones had dat schot,” zei Lester.
“Dat schot was het beste verhaal dat ik ooit heb verteld,” zei Samuel.
RESERVAATPOLITIE – 9
SAMUEL & LESTER – 8
De-man-die-zeker-Lakota-was stond elke ochtend voor de Stam-winkel. Hij keek ingespannen op zijn horloge, wachtte op het hele uur en begon dan steeds op exact hetzelfde tijdstip met zijn ritueel.
“Het einde van de wereld is nabij!” riep hij. “Het einde van de wereld is nabij!”
“Jee,” zei Thomas toen hij de kreet hoorde. “Het kan toch nog geen zes uur zijn. We zijn de hele nacht opgebleven.”
Victor en Junior stommelden de keuken in.
“Shit,” zei Victor. “Moet die geschifte Lakota dat nou elke ochtend doen?”
“Ja, hè?” zei Junior. “Hij denkt zeker dat hij zo’n haan van de Prairie-indianen is.”
“Jee,” zei Victor en keek naar Samuel. “Hoe is ‘t met die ouwe van je?”
“Goed wel.”
“Ik heb honger,” zei Junior.
“Er staat nog appelmoes in de koelkast.”
“Echte appelmoes of uit de winkel?”
“Uit de winkel.”
“Nou ja, vooruit dan maar.”
“Ya-hey,” zei Victor. “We kunnen een appel in Samuels mond stoppen en ‘m opbakken.”
Checkers stond kwaad op en gaf Victor een klap.
“Godsamme, wat is er met je?” vroeg Victor terwijl hij haar bij haar polsen greep.
“Dat is niet leuk. Dat is niet leuk.”
Victor hield Checkers vast tot ze ophield met rukken. Hij liet haar los en Checkers gaf hem weer een klap. Ze begon tegen Victor te jeremiëren. De rest van Coyote Springs zweeg, te slaperig en verbluft om iets te doen. Checkers sloeg en schopte de indiaan voor haar. Die indiaan, die indianen.
“Hou op!” schreeuwde Chess toen ze weer tot zichzelf kwam. Ze probeerde Checkers en Victor uit elkaar te houden maar haar zus duwde haar weg. Checkers balde haar vuisten en begon Victor te stompen.
“Nou is ‘t uit,” zei Victor. Hij greep Checkers beet en smeet haar op de grond. Checkers sprong weer overeind en gaf nog een paar wilde stompen.
Toen wierp Thomas zich op Victor en met z’n tweeën rausden ze door de keuken, botsten tegen muren en de andere bandleden. Checkers zocht dekking onder de keukentafel terwijl Samuel Builds-the-Fire doorsliep. Chess krijste tegen Thomas en Victor.
“Hou op met dat gesodemieter!”
Victor rukte zich los van Thomas. Ze stonden tegenover elkaar als boksers voor een wedstrijd. Hijgend stonden ze elkaar aan te loeren.
“Klootzakken,” zei Chess. “Schei uit met dat macho-gedoe.”
“Ya-hey,” zei Junior. “Hier is de appelmoes.”
Junior ging tussen Thomas en Victor in staan.
“En ik heb genoeg lepels voor ons allemaal.”
“Ik hoef niet,” zei Thomas en liep de deur uit. Chess volgde hem. Victor pakte de appelmoes en de lepels aan van Junior. Checkers bleef onder de tafel terwijl Samuel rechtop ging zitten, om zich heen keek en weer in slaap viel.
“Hé,” zei Chess buiten tegen Thomas. “Wat maak je me nou, godverdomme? Je vindt jezelf zeker een hele bink, hè?”
“Dat kan niet meer zoals hij tegen iedereen doet,” zei Thomas.
“Ik pik het niet meer. Het kan me niks verdommen wat die gitaar zei. Het zal me worst wezen.”
“Nou, nok ermee,” zei Chess. “We gooien ze uit de band. We hebben ze niet nodig. We kunnen als trio doorgaan. Ik, jij en Checkers. We nemen een nieuwe naam. We gaan ergens anders heen. Weg uit dit reservaat. Weg van elk reservaat.”
De paarden briesten.
“Wat denk je?” vroeg Thomas. “Moeten we dat doen?”
“Ja, ik vind van wel.”
Victor slikte net de laatste hap appelmoes door toen Thomas en Chess weer binnenkwamen. Junior was bij Checkers onder de tafel gekropen. Ze duwde hem weg en schopte naar hem, maar hij bleef toch zitten. Hij had zin in appelmoes.
“Ik geloof dat ze een opdonder heeft gekregen,” zei Junior tegen Chess, die ook onder de tafel kroop.
“Wat is er met haar?” vroeg Thomas.
“M’n kont doet zeer,” zei Checkers. Ze beefde toen Chess haar omarmde.
“Ze is hartstikke gestoord, dat is er met haar,” zei Victor.
“Luister,” zei Thomas, en de rest van Coyote Springs keek hem aan. Hij wilde hun vertellen over het nieuwe plan om Junior en Victor uit de band te gooien maar hij hoorde een klop op de deur.
“Wie is dat nou weer?” vroeg Victor.
Thomas deed de deur open. Niets. Hij keek rond. Niemand. Hij wilde net de deur dichtdoen toen hij een stem hoorde.
“Hé,” fluisterde de stem vanuit een struik op het grasveld. “Jij bent Builds-the-Fire, hè?”
“Ja.”
“De zanger, hè?”
“Ja.”
“Oké,” zei de stem. “Ik heb een brief voor je.”
De man van de Federal Express sprong uit de struik te voorschijn en gaf Thomas de brief. Toen salueerde hij, sprong de veranda af en rende naar zijn bestelbus. Thomas keek de FedEx-wagen na die in een wolk van stof en uitlaatgassen het pad af scheurde.
“Wat was dat?” vroeg Chess.
“Dit,” zei Thomas en maakte de brief open. Hij las hem langzaam.
“Nou, wat is het?” vroeg Chess.
“We hebben een aanbod om in Seattle te spelen. In The Back-board. Ze hebben ons zeker in Ellensburg zien spelen. Ze betalen duizend dollar.”
“Krijg nou wat!” gilde Victor en begon een rondedansje te doen met Junior. Ze dansten een tango door de keuken. Junior raapte een verdwaalde veer op en stak hem tussen zijn tanden.
“Dat is onze kans,” zei Thomas.
“Onze kans waarop?” vroeg Chess.
“Op geld. We hebben geld nodig. Of niet soms?”
Chess wist dat Coyote Springs geld nodig had. Zij had geld nodig. Het bosbrandenseizoen was bijna afgelopen. Niemand in het Spokane-reservaat had werk voor Flathead-indianen. Tweehonderd dollar de man. Checkers en Chess zouden samen vierhonderd dollar hebben. Met Thomas en diens aandeel zouden ze genoeg geld hebben om Victor en Junior te lozen.
“Wat vind jij ervan?” vroeg Chess aan haar zus.
“Ik ga nergens heen met die hufter,” zei Checkers. “En trouwens, hoe kennen die mensen ons? Ze kunnen ons niet in Ellensburg hebben gezien. Dat was gisteravond. Ik vertrouw ze niet. Ik vertrouw dit helemaal niet.”
“We hebben jou niet nodig,” zei Victor. “Je kunt trouwens niet zingen.”
Checkers en Chess kwamen onder de tafel vandaan. Victor ging achter Thomas staan want Checkers kon beste stompen uitdelen.
“Ik denk dat we er allemaal een nachtje over moeten slapen,” zei Chess. “Jee, Checkers en ik hebben helemaal niet geslapen. Jij ook niet, Thomas.”
“We hebben geen tijd om er een nachtje over te slapen,” zei Thomas. “Ze willen dat we er morgenavond zijn voor de soundcheck.”
“Serieus?”
“Serieus genoeg.”
“Jee. Wat wil jij?” vroeg Chess weer aan haar zus.
“Dat heb ik toch gezegd. Ik ga nergens heen met die onbehouwen kloot.”
“Ik ga,” zei Victor.
“Ik ook,” zei Junior.
“We hebben niet genoeg tijd om te beslissen,” zei Chess. “Da’s niet eerlijk. Hoe kunnen ze dat maken?”
“Mensen die we niet kennen, vragen of we voor ze komen zingen en willen ons duizend dollar betalen,” zei Victor. “En dan vind jij dat het zakken zijn. We zouden dankbaar moeten zijn.”
“Hou je kop, wil je? Ik probeer na te denken.”
“Ik ga,” zei Thomas. “Ik moet wel.”
Victor gaf een gil van blijdschap. Junior omarmde Thomas.
“Checkers, weet je zeker dat je niet mee wil?” vroeg Chess.
“Dat weet ik zeker.”
“Oké, ze gaat niet mee. Maar ze krijgt toch haar deel van het geld.”
“Vergeet het maar,” zei Victor.
“Oké,” zei Thomas, “we zijn een democratie. We stemmen erover.”
“Niet weer dat gezeik met stemmen,” zei Victor. “Wie interesseert het trouwens ene moer om te stemmen in dit kloteland?”
“Iedereen die ervoor is dat Checkers haar deel krijgt als ze thuisblijft steekt z’n hand op.”
Thomas, Chess en Checkers stemden vóór. Junior onthield zich. Victor zeek het af.
“Ze blijft thuis,” zei Thomas, “en ze krijgt haar deel.”
Heer, het spijt me, zei Chess bij zichzelf. We hebben het geld nodig.
“Godsamme,” zei Victor, meer bezig met zijn eigen deel, “dan krijgt ze dat geld maar. Maar we moeten gaan pakken. We moeten weg. Seattle, Seattle.”
De stad wachtte.
∗
Samuel vloog. Hij had weleens eerder over vliegen gedroomd maar daar ging hij, hij vloog echt. Hij vloog echt waar. Hij vloog een meter boven het basketbalveld. Hij vloog over de reservaatagenten. Over politiechef WalksAlong. Hij liet de bal van zijn linker- naar zijn rechterhand gaan en weer terug. Hij sloot zijn ogen, opende ze, knipperde als de sluiter van een camera die foto’s maakte van een historisch moment. Samuel legde de bal voorzichtig boven de ring. Samuel miste.
“Shit,” gilde Samuel toen agent Wilson de rebound pakte. Hij liep nog steeds te vloeken toen WalksAlong een pass ving en naar de eindlijn dribbelde. Samuel stopte de aanval af en dwong de chef naar het midden van het veld.
“Dit wordt het laatste punt!” gilde de chef. “Als we dit maken hebben we gewonnen.”
De politiechef stuiterde eenmaal, tweemaal, driemaal en kwam van de grond. Samuel sprong met hem mee, de armen uitgespreid, zag de bal vlak boven zijn vingertoppen wegzweven en keek nog steeds toen de bal traag naar de basket zeilde.
∗
Checkers zwaaide ten afscheid toen de blauwe bestelwagen de weg door het reservaat opreed. Ze zwaaide naar Chess met het grootste deel van haar hand, bewaarde een stukje voor Thomas en misschien een vingertop voor Junior. Ze sloot Victor uit van haar zwaai.
“Wat ga je dit weekend doen?” had Chess aan haar zus gevraagd voor ze instapte.
“Ik denk dat ik naar de kerk ga. Da’s een tijd geleden.”
“Tja. De katholieke kerk staat daar ergens bij de kruising, hè?”
“Ja, ik ben er een paar keer langsgelopen,” had Checkers gezegd.
Checkers bleef zwaaien tot de blauwe bestelwagen uit het zicht was. Ze liep het huis weer in, gespannen, onzeker wat ze met haar tijd moest doen. Misschien moest ze toonladders gaan zingen, haar stem oefenen voor de zondagsgezangen. Pastoor Arnold was hier de priester. Ze had zijn naam op het mededelingenbord gelezen toen ze langs de kerk liep. Pastoor Arnold. Ze was benieuwd naar pastoor Arnolds lievelingslied.
“Zou Checkers zich wel redden?” vroeg Thomas toen hij het reservaat uitreed.
“Ze is een grote meid,” zei Chess.
“Een grote geit,” zei Victor.
Iedereen negeerde Victor. Vlak voor ze vertrokken had Coyote Springs unaniem besloten dat dat de beste tactiek was. Zelfs Victor had daarvoor zijn hand opgestoken.
“Wat is Seattle voor stad?” vroeg Junior.
“Het regent daar,” zei Chess. “Het regent veel.”
De blauwe bestelwagen reed door de tarwevelden van oostelijk Washington, over de centrale woestijn en toen de uitlopers van de Cascade Mountains in. Ze beklommen Snoqualmie Pass en reden de parkeerplaats bij het Indian John-uitkijkpunt op.
“Wie is die Indian John?” vroeg Victor terwijl ze de wagen parkeerden.
“Ik ben Indian John,” zei Junior.
Chess en Thomas gingen in het gras zitten en dronken samen een warme Pepsi. Victor en Junior liepen naar de toiletten. Binnen werden ze aangestaard door een klein blank jongetje.
“Hallo,” zei Junior.
“Hallo,” zei de jongen.
“Hoe heet je?”
“Jason. Ben jij een indiaan?”
“Ja, dat klopt.”
“Hé, pap, er is hier een echte indiaan.”
Een reusachtige blanke kerel kwam uit een wc-hokje.
“Met wie sta je te praten?” vroeg de blanke aan zijn zoontje.
“Met die indiaan. Hij is echt.”
Junior zwaaide slapjes naar de kerel. Victor wendde zich af en deed alsof hij Junior niet kende. Maar ze waren de twee enige indianen in de toiletten. Ze droegen alle twee een wit T-shirt met COYOTE SPRINGS over de hele voorkant gekrabbeld, al had Junior jeans aan en Victor zijn paarse broek met uitlopende pijpen.
“Dus jij bent een indiaan, hè?” vroeg de blanke kerel.
“Ja,” zei Junior en stond klaar om ervandoor te gaan. In een reservaat zou die blanke helemaal alleen zijn geweest. In Amerika was die blanke met tallozen.
“Te gek,” zei de blanke kerel. “Wist je dat deze parkeerplaats naar een indiaan is genoemd?”
“Jazeker,” zei Victor en sloeg zijn arm om Juniors schouder. “En je staat nu oog in oog met de kleinzonen van Indian John zelf.”
“Echt waar? Hoe heten jullie?”
“Ik ben Indian Victor en dit is Indian Junior.”
De blanke kerel geloofde hen bijna maar kwam tot bezinning en stormde weg met zijn zoontje in zijn kielzog.
“Waar bleven jullie nou?” vroeg de vrouw van de blanke kerel.
“Gewoon, een paar indianen,” zei de blanke kerel.
“Gewoon, een paar indianen,” herhaalde het jongetje.
Victor en Junior namen een gratis bekertje koffie bij het stalletje voor de toiletten. De Oorlogsveteranen boden gratis koffie en donuts aan in ruil voor een donatie. Junior deed een dollar in de bus; Victor deed suiker in zijn koffie. Ze wisten allebei dat het te warm was voor koffie, maar ze dronken hem toch op en kletsten over de prijs van gitaarsnaren en drumstokken. Ze stonden bij het koffiestalletje en droomden over Seattle.
Chess en Thomas zaten lange tijd in het gras. Geen van beiden had zin om op te staan en verder te rijden want Seattle wachtte ergens onder aan de berg. Seattle. Seattle. Het woord klonk als een song.
“Het is naar een indiaan genoemd,” zei Chess. “Seattle is naar een echt indiaans opperhoofd genoemd.”
“Echt waar?”
“Echt waar. Maar ik geloof dat het zoiets als Sealth was. Opperhoofd Stealth. Of Shelf. Of zoiets. Iets anders.”
“Seattle was zeker z’n blanke naam.”
“Ja, ik denk het. Jee, wist je dat z’n kleindochter in een vervallen hutje woonde voor ze stierf? Ze noemen de stad naar haar opa en zelf woont ze er in een hutje.”
“Vreselijk.”
“Dat is toch verschrikkelijk. Zeg, ik vroeg me af waar je vader was. Waar is hij gebleven? Ik heb ‘m nooit van die tafel zien komen.”
“Ik heb geen idee.”
“Je hebt ons nooit verteld wie die wedstrijd tussen je vader en de reservaatpolitie heeft gewonnen.”
“Wie denk je?” vroeg Thomas. “Wie denk je dat die wedstrijd heeft gewonnen?”