Acht
Urban Indian Blues
I’ve been relocated and given a room
In a downtown hotel called The Tomb
And they gave me a job and cut my hair
I trip on rats when I climb the stairs
I get letters from my cousins on the rez
They wonder when they’ll see me next
But I’ve got a job and a landlady
She calls me chief, she calls me crazy
refrein:
I’m walking sidewalks miles from home, I’m walking streets alone
I’m walking in cheap old shoes, I’ve got the Urban Indian blues
I’m working for minimum, I’m working the maximum
I’m working in cheap old shoes, I’ve got the Urban Indian blues
I paint the ceilings, I paint the walls
I paint the floors and I paint the halls
That’s my job and that’s my boss there
He gave me the clothes that I wear
We drink a few in his favorite bar
We drink a few more in his car
He’s a friend of the Indian, he says
He’s been to the rez, he’s been to the rez
(refrein )
I’m saving money for the Greyhound
‘Cause I want to be homeward bound
But the landlady raises the rent
The boss don’t know where my check went
And the neighbors are lonely
And the neighbors are ghostly
And I watch my television
And I dream of the reservation
In de opnamestudio van Cavalry Records in New York City stemde Coyote Springs nerveus de al gestemde instrumenten nog een keer. Chess en Checkers zongen toonladders. Junior tikte met zijn voet op een ritme dat hij in zijn hoofd hoorde. Victor streelde zachtjes zijn gitaar; de gitaar spon van genot.
“Zijn jullie zover?” vroeg een lichaamloze stem uit de regiekamer.
“Wie is dat?” vroeg Victor.
“De technicus,” zei de stem.
“Waar zit je?”
“Hier,” zei een jonge blanke vrouw in een gestreken denim shirt en jeans. Ze zwaaide naar Coyote Springs en grinnikte.
Phil Sheridan en George Wright zaten achter de technicus. Ze waren net zo nerveus als Coyote Springs.
“En als Armstrong ze nou niks vindt?” vroeg Sheridan aan Wright. Thomas sloeg Sheridan en Wright gade terwijl ze praatten, al kon hij hen niet horen door het glas.
“Hij vindt ze vast oké,” zei Wright. “Hij heeft dat duo uit Seattle toch ook gecontracteerd, alleen maar op grond van ons advies? Hij moet deze lui wel oké vinden. Indianen zijn het helemaal tegenwoordig. Hartstikke in, toch? Bovendien zijn deze indianen goed. Ze zijn gewoon retegoed. Het zijn artiesten. Wanneer hebben we voor het laatst artiesten gecontracteerd?”
“Shit, alsof goed zijn iets betekent in deze business. Ze hoeven helemaal niet goed te zijn. Ze hoeven alleen maar geld op te brengen. Het kan me geen barst schelen of ze artiesten zijn. Waar zijn al die scouts die artiesten hebben gecontracteerd? Die werken nu bij radiostations, ja toch?”
De technicus bestudeerde haar mengtafel. Ze stelde regelknoppen in, vormde er patronen mee waardoor de muziek precies zou klinken zoals ze wilde.
“Ik zeg gewoon tegen Armstrong dat dit jouw idee was,” zei Sheridan en lachte.
“Krijg jij ook de tyfus,” zei Wright.
Sheridan en Wright gingen door met elkaar gerust te stellen tot meneer Armstrong, de president-directeur van Cavalry Records, arriveerde.
“Meneer Armstrong,” zeiden Sheridan en Wright en stonden op.
“Waar zijn die indianen?” vroeg Armstrong.
“Daar,” zei Sheridan en wees naar de band.
“Ze zien er indiaans uit,” zei Armstrong.
“Uiteraard, meneer.”
Meneer Armstrong was een kleine man, amper 1,55m, maar hij woog wel honderddertig kilo. Dat gewicht stond hem echter onnatuurlijk, alsof hij was opgevuld om een vetzak in een film te spelen. Zijn blonde haar zat strak in een paardenstaart die tot onder zijn middel hing. Hij sprak in korte zinnen.
“Kunnen ze spelen?” vroeg Armstrong aan Sheridan en Wright.
“Jazeker.”
“Kunnen ze spelen?” vroeg Armstrong aan de technicus, die alleen maar haar schouders ophaalde en Coyote Springs een soundcheck liet doen.
“Jee,” zei Chess, “da’s zeker de grote baas.”
“Ja,” zei Victor. “En als hij me heeft horen spelen geeft hij me een contract voor een solocarrière. Dan stuurt hij jullie gewoon naar huis, stelletje minkukels.”
“Zijn jullie klaar om een song door te nemen?” vroeg de technicus.
“Zeker weten,” zei Victor.
“Nou, knallen maar. Band loopt,” zei de technicus.
“Wat zullen we spelen?” vroeg Thomas.
“‘Urban Indian Blues’?” vroeg Chess.
“Kan niet missen, hè?” vroeg Checkers.
“Zeker weten,” zei Victor.
“Oké,” zei Thomas. “Tel maar af, Junior.”
De paarden briesten.
“Een, twee, een, twee, drie, vier.”
Coyote Springs gleed in een vertrouwd ritme. Thomas, Chess en Checkers zongen goed. Thomas plukte noot voor noot van de basgitaar; Chess en Checkers speelden allebei keyboard. Junior ramde erop los op de drums, miste hier en daar een beat maar bleef behoorlijk strak. Maar Coyote Springs had Victor nodig om van de grond te komen, had zijn leadgitaar nodig om de band neer te zetten. Victor wist hoe belangrijk hij was. Hij sloot zijn ogen en liet de akkoorden tot zich komen.
In het begin vloeide de muziek zoals gewoonlijk, als een stroom vuur door zijn vingers en de snaren. Victor herinnerde zich hoeveel pijn de muziek hem eerst had gedaan. Die gitaar had zijn handen met littekens overdekt maar hij was de pijn te boven gekomen. Hij meende dat hij zijn vereelte handen in elk vuur kon steken zonder het te voelen branden. Maar toen, terwijl het nummer maat voor maat voortgolfde, gleden zijn vingers van de snaren en fretten. De gitaar bokte in zijn handen, wrikte zich los van zijn lichaam. Hij voelde een scheermes over zijn handpalmen vlijmen.
“Shit, shit!” schreeuwde Victor.
“Wat is er?” vroeg de technicus.
“Kunnen we opnieuw beginnen?” vroeg Victor.
Sheridan en Wright wisselden een bezorgde blik. Meneer Arm-strong schraapte luid zijn keel.
“Wanneer je maar wilt,” zei de technicus. “De band loopt nog.”
“Wat is er?” vroeg Thomas aan Victor.
“Niks,” zei Victor, veegde zijn handen aan zijn broek af en liet bloedvegen achter. De rest van Coyote Springs staarde naar die bloedvegen terwijl Junior weer aftelde.
“Een, twee, een, twee, drie, vier.”
Checkers wist niet meer wat ze moest spelen. Ze keek naar haar zus om hulp, maar Chess’ handen bleven roerloos een paar centimeter boven het keyboard hangen. Thomas zong de helft van het eerste couplet voordat hij in de gaten kreeg dat hij alleen zong.
“Stop even,” zei de technicus. “Waar blijven de keyboards en de zang, dames?”
“Gaat het niet?” vroeg Thomas aan de zussen.
Chess en Checkers schudden hun hoofd. Junior beukte verder op de side drum. Victors gitaar bleef zich in zijn handen in bochten wringen tot hij de riem brak en in een explosie van feedback op de vloer viel.
De technicus liet die feedback doorhuilen tot Sheridan naar de intercom schoot.
“Wat is er goddomme aan de hand?” vroeg Sheridan aan Coyote Springs.
Coyote Springs stond met z’n allen naar Victors gitaar te staren.
“Wat krijgen we nou?” vroeg Sheridan aan iedereen in de regiekamer.
“Geen idee,” zei de technicus. “Ik denk dat ze gewoon zenuwachtig zijn. Geef ze nog een kans.”
Meneer Armstrong stond op uit zijn stoel, trok zijn das en jasje goed.
“Ze hebben het niet,” zei Armstrong.
“Vindt u dat niet een beetje overhaast, meneer?” vroeg Wright.
“Nee, dat vind ik niet,” zei Armstrong en liep weg.
Coyote Springs stond nog steeds naar de gitaar op de vloer te staren toen de technicus sprak.
“Hé, dat was het dan, lijkt me.”
Coyote Springs keek op naar de technicus die er bedrukt bij stond achter het glas. Wright en Sheridan zaten heftig te redetwisten, geluidloos. Coyote Springs zag de twee Cavalry-mannen druk gebaren, nog een paar minuten redetwisten en toen de regiekamer uitstormen.
“Wat is er gebeurd?” vroeg Chess na lange tijd.
“Geen idee,” zei de technicus over de intercom. “Ik vond jullie behoorlijk goed.”
“Wat is er goddomme gebeurd?” vroeg Chess aan Thomas.
“Geen idee,” zei Thomas.
∗
Uit The Wellpinit Rawhide Press:
Plaatselijke Roodhuiden kunnen lelijke pijp roken
Onze plaatselijke rockband, Coyote Springs, is gisteren naar New York City vertrokken voor een onderhoud met Cavalry Records. Hoewel er in het reservaat van de Spokane-indianen een hele controverse rondom de band is ontstaan, schijnt het dat blanken nog steeds in hen geïnteresseerd zijn.
“Wij worden rocksterren,” zei Victor Joseph voor de band vertrok.
“En dan hoeven we nooit meer naar dit reservaat terug te komen. Dan zien jullie [domkoppen] maar wat jullie met je [vervelende] leventje doen.”
Zanger Thomas Builds-the-Fire was echter wat behoedzamer over het doel van het onderhoud.
“Het is een auditie,” zei hij. “Ze hebben ons niks beloofd. Zeg dat maar tegen iedereen. Er is ons helemaal niks beloofd.”
Voorzitter van de Stamraad David WalksAlong was nog pessimistischer over de toekomst van Coyote Springs.
“Moet je horen,” zei hij onder de lunch in de Stamcafetaria. “Die Roodhuiden maken geen enkele kans in New York City. Ik ben in New York City geweest en ik weet hoe het daar is. Mijn opa zei altijd tegen me dat je een jongen wel uit het reservaat kunt halen, maar dat je het reservaat niet uit de jongen kunt halen. Het is met Coyote Springs gedaan. Daar ben ik blij om.”
De andere leden van Coyote Springs schenen echter geen last te hebben van de hele controverse.
“Ik wil alleen maar ergens goed in zijn,” zei Junior Polatkin. “Ik heb overal een zootje van gemaakt. Ik ben niet kwaad op mensen die ons zwart gemaakt hebben. Ik wil alleen maar dat ze ons zien zitten.”
Chess en Checkers Warm Water hieven alleen hun duim op toen ze uit het reservaat vertrokken, al meenden sommige Spokanes dat ze een andere vinger opstaken.
“Moet je horen,” voegde Polatkin eraan toe, “als we het maken, betekent dat alleen maar dat we geen reservaatvoer meer hoeven te eten.”
Coyote Springs stond nog steeds in de donkere studio toen Sheri-dan en Wright tetugkwamen. De technicus was al weg, dus klungelden de twee talentscouts met de knoppen tot ze licht en stroom hadden.
“Luister,” zei Sheridan over de intercom. “Ik weet niet wat er met jullie aan de hand was, maar meneer Armstrong wil op dit moment niks met jullie te maken hebben.”
“Wat sta je goddomme te bazelen?” vroeg Victor.
“Hé, luister goed, jullie,” zei Sheridan. “Mijn baan staat ook op het spel. Ik heb jullie hierheen gehaald, stelletje sufkutten. Jullie hebben me genaaid. Maar goed, ik ga proberen dit op te lossen. Meneer Armstrong kan weleens een beetje emotioneel reageren. Misschien heeft hij vanmorgen z’n koffie niet gehad of zo. Gaan jullie nou gewoon naar je hotel en laat het even betijen. We zetten jullie morgenochtend op het vliegtuig terug naar het reservaat.”
“Daar komt niks van in!” schreeuwde Victor. “We kunnen niet teruggaan. Niet op deze manier.”
“Hou je gemak,” zei Sheridan. “We geven meneer Armstrong een paar maanden de tijd en dan proberen we ‘t nog een keer.”
“We hebben geen paar maanden de tijd,” fluisterde Thomas.
Wright zonk neer in een stoel en veegde zijn gezicht af met een zakdoek net toen Victor zijn gitaar opraapte en door de studio smeet. Chess en Checkers doken ineen. Junior bleef een rustig ritme op de side drum slaan.
“Godverdomme!” schreeuwde Sheridan over de intercom. “Da’s goddomme studioapparatuur.”
“Krijg de tering!” schreeuwde Victor. “Jij bent studioapparatuur.”
“Hé,” zei Sheridan, “ik probeer jullie te helpen. Ik heb dit niet verknald. Ik ben niet de gitarist, verdomme. Misschien zijn jullie gewoon nog niet klaar. Misschien de volgende keer. Maar als je je niet gedeisd houdt dan roep ik de beveiliging.”
Victor schopte een muziekstandaard omver, raapte een studiosaxofoon op en smeet hem naar Sheridan. Sheridan dook weg achter de mengtafel maar de sax stuitte alleen maar terug van het glas en viel op de vloer. Sheridan en Wright stormden woedend de studio in.
“Nou is ‘t genoeg geweest,” zei Sheridan tegen Wright. “Ik trek m’n handen ervanaf. Ik heb geprobeerd om die stomme indianen te helpen, maar ze willen geen hulp. Ze willen helemaal niks.”
“Volgens mij willen ze dezelfde dingen als wij,” zei Wright.
Toen wilde Victor Sheridan en Wright te lijf gaan en hij had hen misschien gekeeld als Thomas en Junior hem niet gevloerd hadden. Ze hielden Victor tegen de grond gedrukt terwijl Sheridan omlaagkeek.
“Jezus,” zei Sheridan, “zo erg is ‘t nou ook weer niet. Jullie hebben een gratis reisje naar New York. Jullie gaan pas morgen weg. Jullie hebben een hele nacht in Manhattan voor jezelf. Ik zal jullie zelfs op een leuke avond trakteren. Wat eten, dansen, dingen bekijken.”
Sheridan trok zijn portefeuille en liet een paar bankbiljetten op de vloer naast Victor vallen. Chess en Checkers raapten het geld snel op en gooiden het in Sheridans gezicht.
“Nou is ‘t genoeg geweest,” zei Sheridan. “Jullie flikkeren hier op.”
“Wacht even,” zei Wright, maar de beveiligingsmensen waren er in een wip en voerden Coyote Springs ruw het gebouw uit. Coyote Springs tierde, maar er liep geen menigte te hoop om te kijken. Coyote Springs stond midden op het trottoir en honderden mensen stroomden gewoon onverstoorbaar om hen heen.
“Wat moeten we doen?” vroeg Chess.
“Laten we gewoon naar huis gaan,” zei Thomas. Het was het enige wat hij wist te zeggen. “Big Mom zal wel weten wat we moeten doen.”
“Ze is een ouwe vrouw en verder niks!” schreeuwde Victor. “Ze heeft geen magische krachten. En ook al had ze die wel, ze zit een miljoen kilometer hier vandaan. Wat kan ze goddomme doen? Alles is een miljoen kilometer hier vandaan. Het zijn allemaal leugens, leugens en nog eens leugens. De blanken hebben ons altijd alleen maar leugens verkocht.”
Victor ging tekeer tegen zijn hele leven. Als je hem op een stroomdraad had kunnen aansluiten dan had hij heel Times Square verlicht. Hij had genoeg woede in zich om elke zalm over de Grand Coulee Dam te loodsen. Hij wilde het paard van een New Yorkse agent jatten en op oorlogspad gaan. Hij wilde effectenmakelaars scalperen en supermodellen kidnappen. Hij wilde brandende pijlen in het Museum of Modern Art schieten. Hij wilde Radio City Music Hall belegeren. Victor wilde winnen. Victor wilde zich bezatten.
“Laten we ‘m smeren,” zei Victor tegen Junior, en ze renden weg de menigte in.
“Kom terug!” riep Checkers hen na maar ze waren al weg, opgeslokt door de mensenstroom.
“Ik ben zo bang,” zei Chess tegen Thomas en wrong zich in zijn armen.
“Ik ook,” zei Checkers en klampte zich aan Thomas en Chess vast.
Thomas voelde zijn hele lichaam beven.
Als er een New Yorker was blijven staan om te kijken, dan had hij drie indianen zien slow-dansen, hun haar zwierend in de wind. Het hele tafereel had een ansichtkaart kunnen zijn. WAS JE MAAR HIER. Het had op de omslag van de New York Times Sunday Magazine kunnen staan.
∗
Chess, Checkers en Thomas stonden in de hotellobby en hadden geen idee wat ze aan Junior en Victor moesten doen die zich ergens in Manhattan aan het bezatten waren. Er waren duizenden cafés, kroegen, bars en clubs in New York. Duizenden en duizenden. Victor en Junior konden overal zitten.
“Jee,” zei Checkers, “wat zullen we doen?”
“Ik weet het niet,” zei Thomas, een verhalenverteller uit het reservaat zonder antwoorden of verhalen.
“We moeten die twee vinden,” zei Chess. “Het is hier gevaarlijk. Vooral voor hen.”
Thomas had het niet meer. Hij was helemaal de kluts kwijt. Hij kon alleen maar aan de instrumenten denken die ze in de studio hadden achtergelaten.
“Onze spullen,” zei Thomas.
“Welke spullen?” vroeg Chess.
“Onze gitaren en zo. Die liggen nog in de studio.”
“Zet ze uit je hoofd. ‘t Is nu trouwens allemaal over en uit. Voel je dat niet?”
Thomas legde zijn hand op zijn maag en voelde iets ontbreken, alsof er een naamloos deel van hem was weggesneden.
“Wat zullen we doen?” drong Checkers aan. Ze liet zich in een stoel vallen en hield haar hoofd tussen haar knieën. “Ik geloof dat ik van m’n stokje ga.”
Chess zag hoe Thomas en Checkers instortten. Ze besefte dat Victor en Junior gevonden moesten worden. Er was geen tijd voor dramatisch gedoe. Victor en Junior, twee provincialen uit een reservaatstadje, waren ergens in New York City aan de zuip. Er waren maar een paar manieren om dood te gaan in het reservaat, maar een paar duizend nieuwe, spannende manieren in Manhattan. Het had allemaal veel weg van een film op televisie om drie uur ‘s-nachts. Een stelletje schorem zou Victor en Junior om hun schoenen van kant maken en hun lichamen in de Hudson River gooien. En Kojak zou hen nooit vinden.
“Luister,” zei Chess, maar Thomas en Checkers staarden in het niets.
“Luister nou, goddomme!” schreeuwde Chess. Thomas en Checkers keken haar aan. “Thomas en ik pakken een telefoonboek en bellen alle kroegen in de hele stad. Checkers, jij blijft hier voor ‘t geval ze terugkomen. Wat vinden jullie daarvan?”
“Da’s krankjorum,” zei Thomas. “Er zijn duizenden kroegen.”
“Ik weet ook wel dat het krankjorum is,” zei Chess, “maar wat moeten we anders? Wie weet wat Victor en Junior allemaal uitvreten? Straks worden ze nog om zeep gebracht.”
“Waar beginnen we?”
“Bij de A,” zei Chess. “En dan werken we de lijst af.”
Chess omhelsde haar zus; Checkers wilde haar niet loslaten.
“Ik moet ervandoor,” zei Chess.
“Ga niet weg,” fluisterde Checkers.
Chess leidde haar zus door de lobby en de lift in.
“Tiende verdieping,” zei Chess tegen de liftbediende.
“Zeker, mevrouw.”
De liftdeuren schoven dicht. Chess en Thomas liepen het hotel uit met een stuk of twintig pagina’s uit het telefoonboek.
∗
Victor en Junior zaten in een rokerige bar met een stuk of zes lege glazen voor zich.
“Stomme hufters!” schreeuwde Victor.
“Hou je kop,” zei Junior. “Straks worden we hier ook uitgetrapt.”
Het was hun vierde kroeg sinds ze de rest van Coyote Springs het nakijken hadden gegeven. De uitsmijters hadden hen wegens een vechtpartij uit de eerste kroeg gegooid. De tweede bar was vroeg dichtgegaan en de derde had een kwartier nadat Junior en Victor waren gaan zitten een nieuw kledingvoorschrift ingesteld. Toch waren al die kroegen waar ze kwamen niet veel anders dan de kroegen in het reservaat. Een paar tafeltjes en stoelen, een paar krukken aan de bar, een televisie en een pooltafel. Het enige verschil tussen de kroegen was het programma op de tv.
“Iedereen liegt maar raak,” fluisterde Victor. Hij lachte dronken en keek rond door de kroeg. De barkeeper staarde naar Victor en zette hem in gedachten droog.
“Man,” zei Victor. “Moet je al die mooie blanke vrouwen hier zien.”
Junior keek om zich heen. Hij zag mooie blanke vrouwen in de kroeg, had die avond in alle vier de bars mooie blanke vrouwen gezien, en Victor had dat luid en duidelijk kenbaar gemaakt. Er zaten in die bars mooie vrouwen van allerlei huidskleur en een stuk of wat onappetijtelijke blanke vrouwen, maar Victor en Junior schenen die laatsten nooit op te merken.
“Deze stad barst van de mooie blanke vrouwen,” zei Victor en stiet zijn dronken lach uit. Slijm reutelde in zijn keel en speeksel liep uit zijn mond.
“Victor,” vroeg Junior, “waarom ben je zo gek op blanke vrouwen?”
“Weet je dat niet? Hertenbokken hebben het liefst een wit-staarthert.”
Junior was niet in de stemming om te lachen. Hij at maar een handje pinda’s en staarde naar de televisie. Victor wauwelde verder over niets. De barkeeper haalde de glazen bij Junior en Victor weg. Victor bestelde nog een bier, maar Junior gaf de barkeeper een blik van Hij hoeft niks meer. De barkeeper gaf Junior een blik terug van Hij krijgt ook niks meer.
Junior wist dat een blanke vrouw een trofee was voor indiaanse jongens. Een blanke vrouw aan de haak slaan was voor hem altijd net zoiets geweest als scalpen tellen of paarden stelen, als de beste soort wraak op blanken.
Hé, zeiden indiaanse mannen tegen blanke mannen, jullie mogen ons dan wel ingemaakt hebben in de indiaanse oorlogen, maar wij hebben jullie vrouwen.
Maar dat was een te simpele verklaring, en Junior wist het. Hij besefte dat hij het een kick vond om met Betty en Veronica rond te stappen. Met name in het reservaat. Hij vond het een kick om iets te hebben wat andere indianen niet hadden. Hij had zijn eerste blanke vrouw gehad toen hij in Oregon studeerde.
∗
Junior had Lynn leren kennen toen hij tijdens de kerstvakantie op de campus bleef; ze konden het zich geen van beiden veroorloven om naar huis te gaan. De hele vakantie zat Junior boeken te lezen en uit het raam naar de sneeuw te staren. Hij keek naar passerende auto’s en vroeg zich af of blanken gelukkiger waren dan indianen.
Ze ontmoetten elkaar toen ze de dag na Kerstmis gingen kijken of er post was.
“Hoe vind je ‘t om hier de enige indiaan te zijn?” had Lynn gevraagd.
“Best wel eenzaam, eigenlijk.”
“Drink je veel?”
“Hoe bedoel je?”
“Nou, ik zie je weleens op feesten. Dan sta je behoorlijk in te nemen, zo te zien.”
“Ja, dat zou kunnen.”
Lynn nam Juniors gezicht aandachtig op.
“Weet je,” zei ze, “je bent heel knap.”
“Jij bent ook knap.”
Ze liepen urenlang over de campus te kletsen en te lachen. Toen bleef Lynn opeens staan en staarde Junior aan.
“Wat is er?” vroeg hij.
“Hé,” zei ze en kuste hem. Zomaar pardoes. Junior had nog nooit een blanke vrouw gekust, dus ging hij druk in de weer met zijn tong en probeerde uit te vinden of ze anders smaakte dan een indiaanse vrouw.
“Iers,” zei Lynn toen ze de kus afbrak. “Ik ben Iers.”
∗
“Wie is er Iers?” vroeg Victor aan Junior en rukte hem los uit zijn herinneringen.
“Wat?” vroeg Junior.
“Waar heb je ‘t in jezusnaam over?”
“Hoe bedoel je?”
“Je zei dat je Iers was.”
“Dat zei ik niet.”
“Jawel, dat zei je wel,” zei Victor. “Waar zat je? Op een andere planeet?”
“Ja,” zei Junior. “Op een andere planeet.”
∗
Uit het nachtrapport, 34ste district, Manhattan:
00.53 uur. Twee indianen, Thomas Builds-the-Fire en Chess Warm Water, doen aangifte van verdwijning van twee vrienden, Victor Joseph en Junior Polatkin. Allen komen uit Wellpinit, Washington, en zitten in een rockband genaamd Coyote Springs, samen met ene Checkers Warm Water, die in het hotel van de band zit te wachten. De verdwenen mannen gingen naar verluidt stappen na conflict bij platenmaatschappij. Heb gegevens van vermisten genoteerd maar anderen meegedeeld dat we niet veel kunnen doen tenzij iets op een misdrijf wijst. Joseph en Polatkin zullen waarschijnlijk tegen de ochtend hotel weer inwankelen. Builds-the-Fire is zanger van de band.
∗
Checkers lag op de hotelkamer te wachten en staarde uit het raam, naar de klok, naar de deur. Ze zat in de rats om de rest van Coyote Springs want ze wist dat indianen steeds verdwenen. Ze kende dat geval van Sam Bone, die indiaan die naar een stel vrienden zwaaide, de hoek omsloeg en nooit meer werd gezien.
“Alstublieft,” zei Checkers, haar enige gebed. Ze lag op bed, sloot haar ogen en bad. Ze bad tot ze in slaap viel, en toen droomde ze.
∗
Checkers? vroeg de stem, als een klop op de deur.
Chess, fluisterde Checkers terwijl ze naar de deur vloog en opendeed.
Hallo, zei Phil Sheridan terwijl hij zich de kamer in drong.
Wat kom je doen? vroeg Checkers.
Ik kom m’n excuses aanbieden, zei Sheridan. Waar is iedereen?
Ze zijn allemaal net weg. Ze komen zo terug.
Ben je alleen?
Voor eventjes, zei Checkers en week terug naar de deur. Sheridan stapte om haar heen, deed de deur dicht en op slot. Hij staarde naar Checkers. Zijn ogen vlamden geniepig.
Jullie hebben het echt verprutst, zei Sheridan.
Hoezo?
Jullie hebben het verprutst door je als een stel losgeslagen indianen te gedragen. Misschien had ik meneer Armstrong kunnen overreden om nog een keer naar jullie te luisteren. Misschien had hij jullie nog een kans gegeven. Maar niet na dat gesodemieter van jullie in de studio. Jullie hebben een hoop schade aangericht.
Wij zijn niet begonnen.
Dat zeggen indianen altijd. De blanke heeft ons dit aangedaan,
de blanke heeft ons dat aangedaan. Wanneer gaan jullie nou eens verantwoordelijkheid voor jezelf nemen?
Sheridan ijsbeerde door de kamer, stak een sigaret op en zwaaide ermee als een sabel.
Jullie hadden de keuze, zei Sheridan. We hebben jullie alle kansen gegeven. Jullie hoefden alleen maar naar het reservaat te gaan. Wij zouden jullie beschermd hebben. Het leger van de Verenigde Staten was de beste vriend die de indianen ooit hebben gehad.
Waar heb je ‘t over? vroeg Checkers. We zitten niet in het leger. We zijn een rockband.
Checkers deed een uitval naar de deur, maar Sheridan greep haar beet.
Das nou typisch iets voor jullie indianen! schreeuwde Sheridan haar in het gezicht. Jullie konden nooit blijven waar we jullie onderbrachten. Jullie luisterden nooit naar bevelen. Altijd maar vechten. Jullie hielden nooit op met vechten. Snap je hoe beu ik het ben om tegen jullie te vechten? Wanneer geven jullie ‘t nou eindelijk op?
Sheridan smeet Checkers op de vloer. Hij deed zijn jas uit en zijn stropdas af.
Luister, Tjti hij en probeerde zijn zelfbeheersing te hervinden. Ik wil je geen kwaad doen. Ik heb nooit iemand kwaad willen doen. Maar ‘t was oorlog. Dit is oorlog. Wij hebben gewonnen. Snap je dat niet? Wij hebben de oorlog gewonnen. Wij winnen de oorlog steeds. Maar jullie weigeren om je over te geven.
Sheridan knielde naast Checkers en bond haar handen op haar rug met zijn stropdas.
Ik weet nog die keer, zei hij, toen ik die indiaanse vrouw doodde. Ik weet niet eens van welke stam ze was. Het was in ‘72. Ik reed op haar af en joeg m’n sabel recht door haar hart. Ik dacht dat het daarmee gedaan was. Maar ze sprong op en sleurde me van m’n paard. Ik wist niet wat me overkwam. Ik was zo kwaad dat ik haar op de grond smeet en doodstampte. Toen zag ik dat ze zwanger was. Dat konden we niet hebben. Uit neten komen luizen, snap je wel? Dus sneed ik haar buik open en trok die foetus eruit. Toen beet die baby me. Niet te geloven, hè?
Ik weet niet waar je ‘t over hebt, zei Checkers.
Je weet precies waar ik het over heb. Jullie indianen konden je altijd heel goed van de domme houden. Maar jullie waren nooit dom. Jullie praatten als Tonto, maar jullie hadden hersens als Einstein, verdomme. Jullie wisten precies wat jullie aan ons blanken hadden. Maar toch bleven we proberen om jullie te veranderen. Probeerden we jullie blank te maken. Het is nooit gelukt.
Meneer Sheridan, wat gaat u met me doen?
Ik weet het niet, zei Sheridan en ging op de vloer naast Checkers zitten. Ik weet nooit wat ik met je moet doen.
Sheridan nam Checkers onderzoekend op. Hij had haar de laatste paar eeuwen gadegeslagen. Ze was mooi. Maar ze was indiaans mooi met stamtrekken. Ze zag er totaal niet uit als een blanke vrouw. Ze was groot met smalle heupen en gespierde benen. Grote borsten. Ze had armen zo sterk als die van een man. En pikzwart haar dat over haar schouders hing. Sheridan wilde het strelen. Dat had hij altijd gehad met het haar van indiaanse vrouwen.
Weet je, zei Sheridan, je bent mooier dan je zus.
Ze luisterde niet. Het kon haar eigenlijk ook niet schelen. Ze wilde alleen maar hulp.
Het kan me geen barst schelen wat je vindt, zei Checkers. Ik geloof niet in je.
Wat?
Ik geloof niet in je. Ik lig alleen maar te dromen. Je bent een geest, een droombeeld, een vlok stof een stankvlaag. Ga weg.
Sheridan reikte met zijn armen over de jaren heen en nam Checkers gezicht in zijn handen. Hij kneep tot ze het uitschreeuwde en witte lichtflitsen zag.
Geloof je nou in me? vroeg hij.
∗
Thomas en Chess liepen Carson’s All-Night Restaurant in de Lower East Side in. Ze waren urenlang verdwaald in de ondergrondse, ervan overtuigd dat ze elk moment beroofd konden worden.
“Waarom zijn we niet dood?” vroeg Chess aan Thomas toen ze aan een tafeltje zaten.
“Waarschijnlijk omdat we er te belabberd uitzagen om te beroven,” zei Thomas.
“Wat willen jullie?” vroeg de serveerster die naar hun tafeltje kwam. Ze had een ongewoon mooie stem voor een serveerster, maar dit was New York. Die serveerster was op diverse momenten in haar leven blond geweest, ook al was ze nu roodharig. Toch was ze knap en ze was zelfs teruggebeld voor een paar televisiespotjes. Ze had nog geen rolletje gekregen, maar er lag een reclamespotje voor een wc-schoonmaakmiddel in het verschiet.
“Hé,” zei Chess, “je hebt hier zeker niet twee indianen zien binnenkomen, hè?”
“Wat?” vroeg de serveerster. “Wat bedoel je? Uit India?”
“Nee,” zei Chess. “Niet van die indianen. We bedoelen Noord-Amerikaanse indianen, weet je wel? Pijl-en-boog-indianen. Cow-boys-en-indianen-indianen.”
“O,” zei de serveerster, “die. Goh, ik heb nog nooit van die indianen gezien.”
“Wij zijn van die indianen.”
“Echt waar?”
“Echt waar.”
“Hé, Kit!” riep de serveerster naar achteren tegen de kok en eigenaar van de cafetaria. “Heb jij hier indianen gezien?”
“Wat bedoel je?” vroeg Kit. “Bedoel je uit India of wat?”
“Nee, sufkop!” riep de serveerster. “Indianen zoals in westerns. Zoals Geronimo.”
“O, die heb ik al heel lang niet meer gezien. Ik heb er eens een paar in een boek gezien. Weet je zeker dat er nog indianen zijn?”
“Deze twee hier zeggen dat ze indianen zijn.”
Kit de cafetariakok kwam te voorschijn om naar de twee potentiële indianen te kijken. Chess en Thomas zagen een dikke vent in een vuil wit T-shirt, al wisten ze niet precies waar het shirt ophield en de man begon.
“Shit,” zei Kit. “Die zien er helemaal niet uit als die indianen in de film. Als je ‘t mij vraagt zien ze eruit als Porto Ricanen.”
“Ja,” zei de serveerster. “Best wel, eigenlijk.”
“Spreken jullie Engels?” vroeg Kit.
“Laten we aftaaien,” zei Chess tegen Thomas.
“Ja, laten we naar huis gaan,” zei Thomas.
“Hé, jullie spreken goed Engels!” riep Kit Chess en Thomas na. “Goeie reis terug naar Porto Rico.”
∗
Ik ben zwanger, had Lynn Junior verteld toen ze een paar maanden met elkaar gingen tijdens dat eerste studiejaar.
“Ik ben zwanger,” zei Junior hardop toen hij met Victor in hun zesde kroeg van die avond zat. Na sluitingstijd. Victor zou dronken omgekieperd zijn als hij had gestaan.
“Wie is de vader?” vroeg Victor en lachte.
Wat wil je doen? had Junior aan Lynn gevraagd toen ze het hem had verteld.
“Ben ik de vader?” vroeg Victor en lachte weer.
Lynn had alleen maar haar schouders opgehaald.
Wil je trouwen? had Junior haar toen gevraagd.
“Wil je trouwen?” vroeg hij hardop in de kroeg.
“Ik ga niet met je trouwen als ik de vader niet ben,” zei Victor.
Ik kan niet met je trouwen, had Lynn gezegd. Je benteen indiaan.
Junior had zich omgedraaid en was weggelopen. Hij had zich steeds afgevraagd waarom ze eigenlijk met elkaar gingen. Iedereen op de campus staarde naar hen. De indiaanse jongen en het blanke meisje die hand in hand liepen. Lynns ouders zeiden geen stom woord tegen hem als ze op bezoek kwamen op de campus.
Junior liep weg en keek niet één keer om. Nee. Dat was niet waar. Hij draaide zich wel een keer om, en zij stond daar nog, een explosie van blanke huid en blond haar. Ze zwaaide, en Junior voelde zich in kleine stukjes afknappen die doelloos wegwaaiden in de wind.
“Niks zo blank als het blanke meisje waar een indiaanse jongen van houdt,” zei Junior hardop.
“Wat zit je te bazelen?” vroeg Victor. “Ik ben niet blank. Ik ben plaatsvervangend onderopperhoofd van de Spokane-stam.”
Junior keerde zich af van zijn herinneringen aan Lynn en keek Victor recht aan.
“Weet je,” zei Junior, “het einde van de wereld is nabij.”
“Shit, vertel mij wat. Dacht je dat ik dat niet wist? Ik ben een fatalist.”
Speeksel hing aan Victors mond, zijn ogen waren glazig en zijn haar zat nat tegen zijn voorhoofd geplakt. Hij glimlachte wat, één enkele traan glibberde langs zijn gezicht en toen klapte hij met zijn gezicht op het tafeltje, van de wereld.
“Het is tijd om je naar huis te brengen,” zei Junior.
Junior tilde hem op en droeg hem de deur uit. De barkeeper keek hen na tot ze weg waren, spoelde de glazen schoon waaruit ze gedronken hadden en wiste hun aanwezigheid in dat deel van de wereld uit.
Weet je hoe vaak ik over je gedroomd heb? vroeg Sheridan aan Checkers.
Dat kan niet erg vaak geweest zijn, zei Checkers. Je kent me nog maar pas.
Ik ken je al eeuwen.
Jee, nou begin je als Dracula te klinken. En ik geloof niet in monsters.
Ik wil je kussen, zei Sheridan.
Nee, zei Checkers. Ik geloof niet in je.
Sheridan gaf Checkers een harde klap en er welde een beetje bloed op. Een beetje is meer dan genoeg.
Geloof je nou in mij? vroeg hij.
Je stelt niks voor, je stelt niks voor.
Ik stel alles voor.
Je stelt helemaal niet veel voor. Je bent gewoon de zoveelste blanke die leugens ophangt. Ik geloof niet in je. Je wil alleen maar vechten en neuken. Je vertelt nooit een verhaal dat waar is. Ik geloof niet in je.
Sheridan kuste Checkers, beet hard in haar lippen. Hij zat aan haar kleren te rukken toen er op de deur werd geklopt.
∗
George Wright klopte op de deur van Coyote Springs’ hotelkamer. Hij had geen oog dicht kunnen doen. Hij had liggen woelen en draaien, piekerend over de band. Dus was hij in een taxi gesprongen en naar het hotel gekomen. Hij wist niet eens precies waarom. Hij klopte weer op de deur. Hij hoorde de stem van een vrouw in de kamer en toen haar gil.
“Shit,” zei Wright en wierp zich met zijn schouder tegen de deur. Tot zijn verrassing vloog de deur die niet op slot was wijd open en tuimelde hij languit naar binnen.
∗
Een brief die Junior in zijn portefeuille verstopt hield:
Lieve Junior,
Het is voorbij. Ik ben naar de gratis kliniek geweest en het is voorbij. Mijn ouders zullen het nooit te weten komen. Je hoeft je geen zorgen te maken. Het gaat goed met me. Ik heb nauwelijks iets gevoeld. Ik deed gewoon mijn ogen dicht en toen was het voorbij. Ik neuriede een liedje bij mezelf zodat ik niks kon horen en toen was het voorbij. Mijn ouders zullen nooit weten dat het is gebeurd. Je hoeft er niet meer aan te denken. Bedenk alleen dat ik van je hou. Maar dat is nu allemaal voorbij.
Liefs,
Lynn
Vlak voor zonsopgang liepen Thomas en Chess de lobby van hun hotel in en ontdekten Amerika. Nee. Eigenlijk ontdekten ze Victor en Junior die ieder op een bank in de lobby lagen te slapen. Nee. Eigenlijk ontdekten ze Victor uitgeteld op een bank terwijl Junior USA Today lag te lezen.
“Waar zaten jullie?” vroeg Chess. “We hebben goddomme de hele nacht naar jullie gezocht.”
“We zijn hier al een paar uur,” zei Junior.
Thomas en Chess keken elkaar aan.
“Hebben jullie geen last gehad met het hotel omdat jullie hier zaten?” vroeg Thomas.
“Nee,” zei Junior. “Ik denk dat ze dachten dat we rocksterren waren en dat ze ons niet op wilden naaien.”
“Nou,” zei Chess, “we zijn absoluut geen rocksterren.”
“Waarom ben je niet naar de kamer gegaan?” vroeg Thomas.
“Ik kon ‘m niet meer verder dragen,” zei Junior. “En die piccolo-hufters vroegen vijf dollar om me te helpen.”
“Waar is Checkers?” vroeg Chess.
“Geen idee,” zei Junior. “Waar zou ze moeten zijn?”
“Op de kamer,” zei Chess.
“Nou,” zei Junior, “dan zit ze waarschijnlijk boven. Helpen jullie me om Victor naar boven te dragen?”
“Oké,” zei Thomas en met z’n drieën droegen ze Victor de lift in.
“Jezus, wat stinkt hij,” zei Chess, en daar waren de anderen het mee eens.
Chess nam Junior vorsend op. Zijn ogen waren bloeddoorlopen maar niet glazig. Hij rook niet eens naar drank. Hij rook alleen maar naar de hele dag gedragen kleren.
“Heb jij geen kater?” vroeg Chess.
“Nee,” zei Junior. “Ik heb niks gedronken. Alleen maar sinaasappelsap.”
“Hoe dat zo?”
“Er moest iemand nuchter blijven,” zei Junior. “Dit is New York City, waar of niet?”
Chess stond verbaasd van Juniors logica.
“Weet je, Junior,” zei Chess, “jij waakt altijd over Victor.”
“Tja, ik weet het.”
Ze sleepten Victor naar hun hotelkamer en klopten op de deur. Ze schrokken zich allemaal rot toen George Wright opendeed.
“Wat is er aan de hand?” vroegen Thomas en Junior, klaar om te gaan vechten.
“Niks aan de hand,” zei Wright. “Ik zat alleen maar te wachten tot jullie terugkwamen. Checkers vroeg of ik wou wachten. Ze ligt nu te slapen.”
“Wat is er gebeurd?” vroeg Chess terwijl ze Victor de kamer in sleepten. “Waar is Checkers? Wat heb je met haar gedaan?”
“Er is niks met haar, niks,” zei Wright. “Ik heb niks gedaan. Het was gewoon een nachtmerrie. Ze had alleen maar een nachtmerrie.”
“Een nachtmerrie?” vroeg Chess.
“Ja,” zei Wright, “een nachtmerrie.”
Chess ging kijken hoe het met Checkers was. Thomas en Junior sloten Wright zo goed mogelijk in. Victor lag op de vloer te snurken.
“Wat moet je hier?” vroeg Junior. “En waar is die lul van een Sheridan?”
“Ik weet niet waar hij is,” zei Wright. “Ik kwam alleen maar m’n excuses aanbieden.”
“Excuses waarvoor?” vroeg Junior.
Chess kwam de slaapkamer uit.
“Hoe is het met haar?” vroeg Thomas.
“Ze is overstuur maar verder wel oké, geloof ik,” zei Chess. “Ze zei dat het de vreselijkste nachtmerrie was die ze ooit heeft gehad.”
Junior huiverde.
“Checkers zei dat je haar leven hebt gered,” zei Chess tegen Wright.
“Ik heb haar alleen maar wakker gemaakt,” zei Wright.
“Waarom help je ons?”
“Omdat ik bij jullie in het krijt sta.”
“Waarvoor sta je bij ons in het krijt?”
Wright keek naar Coyote Springs. Hij zag hun indiaanse gezichten. Hij zag de gezichten van miljoenen indianen, afgeranseld, getekend door pokken en bevriezing, opengekliefd door bajonetten en kogels. Hij keek naar zijn eigen blanke handen en zag de bloedvlekken daar.