Tien

Wake

I saw ten people die before I was ten years old

And I knew how to cry before I was ever born

 

Wake alive, alive, wake alive, alive

 

Sweetheart, I know these car wrecks are nearly genetic

Sweetheart, I know these hands have been shaking for generations

And they shake and shake and shake and shake

Sweetheart, I know these suïcides are always genetic

Sweetheart, I know we have to travel to the reservation

For the wake and wake and wake and wake

And sweetheart, all these wakes for the dead

Are putting the living to sleep

 

I can’t bury my grief

Unless I bury my fear

I can’t bury my fear

Before I bury my friend

 

Wake alive, alive, wake alive, alive

Sweetheart, I know this cirrhosis is nearly genetic

Sweetheart, I know this heart has been shaking for generations

And it shakes and shakes and shakes and shakes

Sweetheart, I know these suïcides are always generic

Sweetheart, I know we have to travel to the reservation

For the wake and wake and wake and wake

And sweetheart, all these wakes for the dead

Are putting the living to sleep

 

And I think it’s time for us to find a way

Yeah, I think it’s time for us to find a way

And I think it’s time for us to find a way

Yeah, I think it’s time for us to find a way

 

To wake alive, to wake alive, to wake alive, to wake alive

De wake voor Junior Polatkin stelde niet veel voor. Coyote Springs legde Junior in de zelfgemaakte doodkist en zette die op de keukentafel in Thomas’ huis. Coyote Springs had niet de fut om te zingen en rouwen zoals het hoorde, en de rest van het reservaat liet het eigenlijk koud, al stuurden een paar anonieme indianen wel bloemen en condoleances. Simon, wiens geweer voor de zelfmoord was gebruikt, voelde zich zo ellendig dat hij zijn pick-up achteruit het reservaat uitreed, en niemand heeft hem ooit meer gezien.

“Zakkenwassers,” zei Victor toen er weer een reservaatboeket arriveerde. Hij moest de hele tijd aan de gitaar in de badkamer denken die hij in zijn droom had gezien. “Waarom sturen ze nou bloemen, goddomme?”

“Nou ja,” zei Chess, “ze sturen tenminste iets.”

“Ja,” zei Victor. Hij hield zijn handen tegen zijn lichaam en probeerde de littekens te verbergen. “Maar het kon niemand een flikker schelen toen hij zich voor z’n kop schoot. Ze stonden ‘m allemaal toe te juichen.”

“Da’s niet waar,” zei Chess. “Er stond niemand te juichen.”

Toen kwam Lester FallsApart langs die Coyote Springs drie honden gaf. Het was een merkwaardig geschenk voor bij een wake maar Lester had niets anders om weg te geven. Hij had wel tien honden. Dat wil zeggen, er liepen wel tien honden achter hem aan over het hele reservaat. Thomas wilde die drie honden Larry, Moe en Curly noemen. Chess wilde ze Johannes, Paulus en Petrus noemen. Het was Checkers om het even hoe ze werden genoemd. Maar Lester zei dat hij ze al de Vader, de Zoon en de Heilige Geest had genoemd. De honden snuffelden aan Juniors doodkist en begonnen te janken.

Op Wellpinit Mountain zat Big Mom op haar veranda te huilen. Ze hoorde de honden beneden janken. Ze had er geen flauw benul van gehad dat Junior zelfmoord ging plegen, maar toch had ze het gevoel dat ze hem had kunnen redden. Had ze het maar geweten, had ze maar opgelet.

“Big Mom,” zei Robert Johnson, “wat ga je doen? Ik krijg de stuipen van je.”

Big Mom voelde zich wee in haar maag, slap in haar knieën. Ze wist niet of ze wel op kon staan, laat staan haar berg aflopen. Er was weer een van haar leerlingen bezweken, en Big Mom had ook iets in haar binnenste voelen bezwijken. Misschien waren al die lichamen, die musici, die paarden te hoog opgetast in haar binnenste.

“Ik weet niet of ik dit nog wel op kan brengen,” zei Big Mom. “Ik weet het gewoon niet.”

“Ze hebben je nodig,” zei Johnson. “We hebben je allemaal nodig.”

Big Mom keek Robert Johnson aan. Het viel haar op hoezeer hij was veranderd sinds zijn komst. Hij was dikker geworden, zijn ogen stonden helder, zijn handen waren geheeld.

“Ik heb jou gered,” zei Big Mom.

“Ja, je hebt me gered.”

Big Mom stond op, haalde diep adem en maakte aanstalten om haar berg af te lopen. Ze draaide zich om, rommelde in haar tas en gooide iets kleins naar Robert Johnson. Hij ving het voorzichtig op in zijn handen.

“Wat is dit?” vroeg Johnson.

“Das voor jou,” zei Big Mom.

Johnson had een mondharmonica van cederhout in zijn handen. Hij voelde iets bewegen in het hout, iets vertrouwds.

“Waarom een mondharmonica?” vroeg Johnson.

“Je hebt die gitaar niet meer nodig,” zei Big Mom. “Het was de bedoeling dat je harmonicaspeler werd. Je kunt goed mondharmonica spelen. In je eentje kun je retegoed mondharmonica spelen.”

“Dank je wel.”

“Graag gedaan,” zei Big Mom en liep de berg af.

Pastoor Arnold, gekleed in een T-shirt en jeans, had net zijn laatste doos in zijn gele vw geladen toen Big Mom op hem afliep.

“Asjemenou,” zei Arnold. “Ik schrik me rot.”

“Sorry,” zei Big Mom en zag toen de dozen. “Dus je gaat echt weg?”

“Ik moet wel,” zei Arnold. “De bisschop heeft me overgeplaatst.”

“Da’s niet waar.”

Pastoor Arnold geneerde zich. Hij trok aan de hals van zijn T-shirt.

“U hebt gelijk,” zei hij. “Het is vanwege Checkers.”

“Hou je van haar?”

“Ja. Nee. Ik bedoel, ik hou van haar. Maar anders.”

Pastoor Arnold leunde zwaar tegen de vw.

“Ik weet niet wat ik moet doen,” zei hij. “Ik denk aan haar. Ik droom over haar. Soms wil ik alles voor haar opgeven. Maar ik weet niet eens waarom. Ik ken haar nog maar pas. Ik bedoel, ze is mooi en intelligent en geestig. Ze staat heel sterk in haar geloof. Ik weet het gewoon niet.”

“Wat moet je dan zonodig weten?” vroeg Big Mom.

“Alles, denk ik. Weet u dan niet alles?”

“Nee, ik ben net zo bang als jij.”

“Wat moet ik doen?”

Big Mom sloot haar ogen. Ze luisterde naar de wind, de stemmen van het reservaat. Ze hoorde de paarden.

“Ik weet het niet precies,” zei Big Mom. “Maar hoe dan ook, dat moet je zelf beslissen, waar of niet?”

Arnold knikte, haalde de autosleutels uit zijn zak en keek de weg af. Big Mom klopte hem op zijn arm, glimlachte en begon toen weg te lopen.

“Wacht,” zei Arnold. “Waar gaat u heen?”

“Die kinderen hebben me nodig,” zei Big Mom. “Ze hebben iemand verloren en ze hebben hulp nodig om afscheid te nemen.”

Pastoor Arnold had het zwaar. Hij wreef met zijn hand in zijn nek.

“Nou,” zei Big Mom, “ga je mee of niet?”

“Ik weet het niet. Ik bedoel, en Checkers dan, en alles? U bent niet eens katholiek, toch?”

“Luister,” zei Big Mom, “neem jij ‘t christelijke deel voor je rekening, dan doe ik het traditioneel-indiaanse. We zullen een prima team vormen.”

“Weet u ‘t zeker?”

“Nee, ik weet het niet zeker,” zei Big Mom en pakte pastoor Arnold bij zijn hand. “Kom op.”

“Maar m’n priesterboord dan, en m’n soutane?” vroeg Arnold.

“Die spullen heb je niet nodig. Das een ijzersterk T-shirt dat je aan hebt.”

“Echt waar?”

“Echt waar,” zei Big Mom en ging hem voor naar Coyote Springs.

Uit de rubrieksadvertenties in The Spokesman Review.

Telefonisten/s gevraagd

 

Western Telephone Communications zoekt aspirant telefonisten/s. Vereisten: goede communicatieve vaardigheden, typesnelheid 45 w/min. en ervaring met computers. Stuur cv naar P.O. Box 1999, Spokane, WA 99204.

Coyote Springs begroef Junior op het Stamkerkhof van de Spo-kanes, in dezelfde rij als zijn vader en moeder. Big Mom en pastoor Arnold leidden om beurten de dienst terwijl Checkers, Chess, Victor en Thomas rond het grafstonden. Lester FallsApart en de drie honden bleven op beleefde afstand. Er kwamen geen andere Spokane-indianen opdagen.

Wij zijn stof en as, en tot stof en as zullen wij wederkeren.

Pastoor Arnold beëindigde de plechtigheid en vroeg of iemand nog een laatste woord wilde zeggen voor de dierbare overledene.

“Een laatste woord?” vroeg Chess. “Ik weet niet of ik hier ooit over uitgepraat raak.”

De Vader, de Zoon en de Heilige Geest huilden. Lester probeerde ze koest te houden, maar Big Mom moest erbij komen. Ze knielde neer naast de honden, fluisterde tegen ze en streelde hun vacht. De honden jankten zachtjes en likten Big Mom.

“Hoe heten ze?” vroeg Big Mom aan Lester en moest lachen toen hij het zei.

“Tja,” zei ze, “ik denk dat we ze andere namen moeten geven. Dat is niet echt betamelijk.”

“Maar de honden zijn niet meer van mij,” zei Lester. “Ik heb ze aan Coyote Springs gegeven.”

“Ya-hey!” riep Big Mom. “Hoe gaan jullie de honden noemen?”

Thomas keek Chess aan.

“Ik weet het niet,” zei Thomas. “Het is niet echt onze zaak om daarover te beslissen. We laten Victor de honden houden. Wij hebben andere plannen.”

“Waarom krijg ik de honden?” vroeg Victor.

Big Mom was benieuwd naar de plannen van Thomas en Chess maar wist dat ze iets te maken hadden met hun vertrek uit het reservaat.

“Is er iemand die iets wil zeggen over de overledene?” vroeg pastoor Arnold.

“Junior heeft nooit iemand kwaad gedaan, niet expres,” zei Victor tot ieders verrassing. Hij loog, uiteraard, maar hij wilde enige zin aan Juniors leven geven.

“Hij heeft zichzelf het meeste kwaad gedaan,” zei Big Mom.

“Hij deed z’n best om goed te zijn,” zei Thomas. “Hij deed heel erg z’n best.”

Big Mom prevelde een lied, een ingetogen rouwliedje. Coyote Springs rilde van de muziek. Ze zongen niet mee.

“Wisten jullie dat Junior een zoontje had?” vroeg Victor.

Iedereen in het reservaat van de Spokane-indianen had de geruchten gehoord maar niemand had de waarheid geweten, behalve Junior. Na Juniors zelfmoord had Victor dat briefje in Juniors portefeuille gevonden en kwam hij achter het hele verhaal. Lynn, de korte romance, de abortus.

“Ja, een halfbloed jongetje,” loog Victor in een poging om het leven en de dood van zijn beste vriend meer waarde te geven.

“Hoe oud is de jongen?” vroeg Chess.

“Nou bijna tien. Hij heeft ‘m Charles genoemd.”

“Wow,” zei Chess. “Waar is dat allemaal gebeurd?”

“Toen Junior studeerde,” zei Victor. “In Oregon.”

“Ze was blank, hè?” vroeg Chess.

“Ja, en wat dan nog?” zei Victor en hield de leugen vol. Hij voelde zich schuldig dat de zelfmoord aan hem lag, dat hij het leven van zijn beste vriend had verkwanseld. “Haar ouders moesten er ook niks van hebben en hebben de baby weggedaan. Junior heeft ‘m nooit gezien. Hoorde alleen maar af en toe wat over hem.”

Big Mom zong nog een rouwlied, iets harder deze keer.

“Jee,” zei Chess. “Nou snap ik waarom hij ‘t er nooit over had.”

Checkers prevelde een gebed bij zichzelf.

Chess keek rond over het kerkhof, naar alle graven van indianen die door de auto’s, de alcohol, het uranium van de blanken het leven hadden gelaten. Al die indianen die zichzelf van kant hadden gemaakt. Ze zag de dennenbomen die het kerkhof omzoomden en de weg die terugvoerde naar de rest van het reservaat. Het was een stenige zandweg, al een paar eeuwen een pad. Over een paar jaar zou hij geasfalteerd zijn, betaald met de zoveelste overheidssubsidie. Ze keek de weg af en meende een auto te zien, een luchtspiegeling die in de verte zinderde, een blonde vrouw en een kind die naast de auto stonden, allebei in het zwart gekleed.

Kijk, zei Chess en rende de weg af naar de vrouw en het kind. Ze had zoveel vragen.

Waarom hield je van hem, van die geknakte indiaan? vroeg Chess aan de blanke vrouw. Waarom heb je met hem een zoon verwekt?

Chess wilde de blanke vrouw vertellen dat haar kind altijd half-om-half zou zijn. Hij zal altijd half-indiaans zijn, zou ze zeggen, en daar zal hij een halvegare van worden. Zijn ene helft zal de andere helft steeds willen verdelgen. Het is oorlog. Chess wilde tegen haar zeggen dat haar baby altijd half-indiaans zou zijn, wat ze ook deed om een blanke van hem te maken.

Het enige wat je kunt doen is het indiaanse uit je familie fokken, zei Chess. Het enige wat je kunt doen is ervoor zorgen dat je zoon met een blanke vrouw trouwt en dat hun kinderen met blanken trouwen. De breuken zullen bepalend zijn. Je halfbloed zoon zal kwartbloed kinderen en achtstebloed kleinkinderen krijgen, en dan zullen het geen indianen meer zijn. Ze zullen amper indiaans zijn en ‘s-nachts beter kunnen slapen.

Chess rende die weg af naar de blanke vrouw en haar half-indiaanse zoontje omdat ze hen wilde behoeden voor het leed dat andere indianen hun zouden berokkenen.

Je zoon zal afgetuigd worden omdat hij een halfbloed is, zei Chess. Wat hij ook doet, hij zal nooit indiaans genoeg zijn. Andere indianen zullen ‘m niet accepteren. Zo zijn indianen nu eenmaal.

Chess wilde de indianen behoeden voor het leed dat de blanke vrouw en haar half-indiaanse zoontje hun zouden berokkenen.

Snap je ‘t niet? vroeg Chess. Die kwartbloed kinderen en achtste-bloed kleinkinderen zullen erachter komen dat ze indiaans zijn en ons, de echte indianen, kwellen. Ze zullen naar de reservaten komen, naar onze powwows komen in hun mooie kleren en mooie auto’s en de echte indianen eraan herinneren wat we allemaal niet hebben. Die kwartbloeden en achtstebloeden zullen alle baantjes voor indianen krijgen, alle kansen voor indianen omdat ze er blank uitzien. Omdat ze betrouwbaarder zijn.

Chess wilde zoveel tegen de blanke vrouw en haar halfindiaanse zoontje zeggen. Ze sloot haar ogen, deed ze weer open en de blanke vrouw en haar zoontje waren verdwenen. Ze waren er nooit geweest.

“Wat is er?” vroeg Thomas aan Chess. De rest van Coyote Springs, Big Mom en pastoor Arnold liepen al terug over het kerkhof. Lester FallsApart en de drie honden volgden op korte afstand. Chess stond stil aan de rand van het graf en staarde in de verte.

“Chess?” vroeg Thomas weer. “Wat is er?”

“Thomas,” zei Chess en pakte zijn hand, “laten we gaan trouwen. En kinderen krijgen.”

Thomas was verrast. Hij kon niet antwoorden.

“Ik meen het,” zei Chess. “Laten we een heleboel bruine baby’s krijgen. Ik wil dat mijn baby’s twee bruine gezichten zien als ze opkijken. Da’s het beste wat we ze kunnen geven, waar of niet? Twee bruine gezichten. Wil je dat?”

Thomas glimlachte.

“Oké,” zei hij.

Checkers ging meteen naar bed toen ze na de begrafenis terugkwamen in Thomas’ huis. Thomas en Big Mom zaten in de keuken en hadden het over iets te lunchen maken. Victor sprong in de blauwe bestelwagen en reed weg. Pastoor Arnold stond alleen buiten op het grasveld en voelde zich niet welkom.

“Checkers?” vroeg Chess aan haar zus. “Gaat het een beetje?”

“Jawel, hoor,” zei Checkers. “Ik ben alleen moe. Ik heb de laatste tijd niet goed geslapen.”

“Die nachtmerries, hè? Komt Sheridan nog steeds terug voor je?”

“Het is Sheridan niet meer. Nou is het pa die elke nacht komt.”

“Wat?” vroeg Chess. Luke Warm Water kwam zelden voor in haar dromen.

“Ja,” zei Checkers. “Hij staat in de deuropening van de slaapkamer. Net als vroeger. Hij heeft gedronken. Ik kan ‘m ruiken. Hij zegt niks. Hij staat daar alleen maar in de deuropening en steekt z’n armen naar me uit. Dan word ik wakker.”

“Denk je dat het echt pa is?” vroeg Chess.

“Ja, het is ‘m.”

“Hoe weet je dat?”

“Omdat hij de hele tijd staat te huilen.”

De zussen zaten lange tijd zonder iets te zeggen. Ze hielden elkaars hand vast; ze huilden.

“We gaan binnenkort weg, weet je,” zei Chess na een poos. “Thomas en ik gaan naar Spokane. Ga je mee of niet?”

“Hoe komen we aan geld?” vroeg Checkers.

“Ik heb een baan. Bij de telefoonmaatschappij. Als telefoniste.”

“Echt waar?”

“Echt waar. Daar zingen we ‘t wel mee uit tot jij en Thomas werk vinden.”

“Weet Victor het?”

“Nee.”

“Weet Big Mom het?”

“Waarschijnlijk wel. Je moet het aan pastoor Arnold vertellen.”

“Ik heb geen zin om met ‘m te praten,” zei Checkers. “Het maakt me niet uit wat hij doet.”

Een klop op de deur.

“Wie is daar?” vroeg Chess.

“Ik, Big Mom.”

“Kom binnen.”

Big Mom stapte naar binnen, en pastoor Arnold stond vlak achter haar.

“Hij wil met je praten,” zei Big Mom tegen Checkers. “Alleen.”

Checkers schudde haar hoofd.

“Oké,” zei Big Mom. “En als Chess blijft?”

Checkers keek haar zus aan. Chess knikte van ja.

“Goed,” zei Big Mom en ging de kamer uit. “Ik moet iets voor de lunch gaan maken.”

Arnold deed de deur dicht, ging in een stoel aan het voeteneind van het bed zitten.

“Hallo,” zei hij.

Checkers keek naar Chess.

“Hallo,” zei Checkers tegen Arnold.

“Hoe is ‘t met je?” vroeg hij. Hij zag er benepen uit.

“Goed wel.”

Arnold keek naar Chess, toen weer naar Checkers.

“Kunnen we even praten?” vroeg hij.

“Waarover?” vroeg Checkers.

“Over ons.”

“Ja, ik denk het wel.”

Ze waren alle drie slecht op hun gemak, wisselden blikken, staarden naar de vloer, de muren, het plafond.

“Het spijt me van alles,” zei Arnold.

“Dat mag ik hopen.”

“Dit is allemaal mijn schuld. Ik heb je misleid.”

“Nou ja,” zei Checkers, “dat doet er nou allemaal niet meer toe. We gaan weg uit het reservaat. Dus u hoeft niet meer in te zitten over mij. Ik ga weg en u kunt blijven.”

“Ga je weg?” vroeg Arnold, en hij voelde een mengeling van bedroefdheid en opluchting.

“We gaan naar Spokane verhuizen. Chess heeft een baantje als telefoniste gekregen.”

“Wanneer gaan jullie weg?”

“Binnenkort,” zei Checkers en greep onder het bed. “En hier is een fles communiewijn van u. Ik had ‘m gejat omdat ik kwaad op u was.”

“Waarom heb je die gejat?” vroeg Chess, ontsteld door haar zus.

“Ik wou me bedrinken. Maar toen schoot Junior zichzelf dood.”

Arnold nam de fles aan. Er viel een lange stilte.

“Vergeeft u me?” vroeg Checkers aan Arnold.

“Ja. Vergeef jij mij?”

“Ik weet het niet. Mag ik dat?”

“Ja, dat mag je.”

“Nou, dan denk ik dat ik u niet vergeef. Nog niet. Ik bedoel, ik hou nog steeds van u. Ik voel dat nog steeds, weet u? Dat verandert niet zomaar. Maar dan kan ik nog steeds tegen u zeggen dat u m’n rug op kunt met uw God. Maar ik weet niet of ik het meen. Ik weet niet wat ik meen. Ik weet niks, en u weet geen snars meer dan ik.”

Arnold zweeg. Hij was het met Checkers eens. Hij was net als alle andere artiesten ter wereld geweest. Hij had door iedereen op handen gedragen willen worden. Hij was niet zo heel anders dan Victor, Thomas of zelfs Junior. Ze gingen allemaal het podium op en wilden dat het publiek in hen geloofde. Ze wilden allemaal dat het publiek zijn kamersleutels, slipjes, belijdenissen van zijn geloof of zijn zonden, bloemen en liederen op het podium gooide. Ze wilden dat het publiek hun al zijn geheimen toevertrouwde. Maar Victor, Thomas en Junior waren met dat alles in het vooruitzicht ingestort. Arnold was ook ingestort. Junior kon nooit meer opgelapt worden, maar de rest misschien wel.

“Discipline,” bracht pastoor Arnold met veel moeite uit. Het was maar één woord, maar hij moest dat ene woord vinden waardoor Chess en Checkers het zouden begrijpen. “Ik kon met discipline bidden. Dat kan ik nog.”

Chess en Checkers begrepen het allebei maar voelden nog steeds argwaan. Ze waren opgegroeid met priesters en hun kerken. De zusjes hadden hen allemaal op handen gedragen. De zusjes hadden het zalig gevonden om in de kerkbank te knielen en precies zo te bidden als hun was geleerd. Jarenlang zeiden de zusjes steeds weer diezelfde gebeden op, alsof louter herhaling een garantie kon zijn voor een goede uitkomst. Alsof hun gebedjes een cumulatief effect op God hadden en ze bij elkaar opgeteld net zo grandioos werden als één enkel gebed van een priester.

“Checkers,” zei pastoor Arnold, “ik hou ‘t niet voor mogelijk dat je de communiewijn hebt gejat.”

“Tja,” zei Checkers. “Niet zo origineel, hè?”

“Nee,” zei de pastoor. “En dat spul is trouwens afschuwelijk. Hoe kwam je erbij dat je ‘t kon drinken?”

“Discipline,” zei Checkers en lachte. Chess en pastoor Arnold lachten ook maar geforceerd, opgelaten, alsof alles ervan afhing.

Nadat Victor Thomas’ huis was ontvlucht in de blauwe bestelwagen reed hij een paar uur rond voor hij ten slotte aan Turtle Lake parkeerde. Er was verder niemand. Hij zette de radio aan en hoorde Freddy Fender.

“Junior,” zei Victor. “Wat heb je godverdomme gedaan?”

Victor sloot zijn ogen en zag Junior in de passagiersstoel zitten toen hij ze opendeed. Junior zag er precies uit als iemand die zichzelf met een geweer door het hoofd had geschoten.

“Vrolijk reservaat-Halloweenfeest,” zei Junior, en Victor gaf een gil, waardoor Junior ook moest gillen. Ze wisselden een tijdje gillen uit.

“En,” zei Junior toen het gegil over was, “ben je blij om me te zien?”

“Jezus,” zei Victor. “Wat denk je dat dit is? An American Were-wolfin London? Je hoort een geestverschijning te zijn, niet een lap rauw vlees.”

“Ya-hey,” zei Junior. “Das een goeie.”

“Dit is niet waar,” zei Victor en sloot zijn ogen. Hij hoorde een geweerschot. Hij zat te beven.

“Zul je me missen?”

Victor deed zijn ogen open en keek Junior aan. Hij wist niet wat hij moest voelen.

“Ik zal ‘t missen om dronken met je te worden,” zei Victor.

“O, ja hè? We hebben wel lol gehad, hè?”

Victor glimlachte. Junior trok een zilveren heupflacon uit zijn jas en hield hem op naar Victor.

“Hé, kijk,” zei Junior, “iemand heeft dit in m’n kist gestopt tijdens de wake. Was jij dat? Die is zeker vijftig dollar waard. Je zou ‘m naar de lommerd kunnen brengen. Ik heb ‘m niet echt nodig waar ik heen ga.”

Victor nam de heupflacon aan, opende hem en rook eraan.

“Het is whisky,” zei Victor. “Zeker van pastoor Arnold. Je kent die priesters.”

“Tja. Neem een slok.”

“Ik weet het niet, man. Ik heb lopen denken om te kappen met drinken.”

“Sinds wanneer?”

“Sinds jij jezelf van kant hebt gemaakt. Ik heb daarna geen druppel meer gedronken.”

Junior en Victor staarden naar de zilveren heupflacon.

“Mooi, hè?”

“Ja,” zei Victor. “Ik vraag me af of pastoor Arnold ‘m wel aan je gegeven heeft.”

“Het zou kunnen.”

Victor was nerveus. Hij had nog nooit met een dode gesproken. Het leek net een eerste afspraakje.

“Dit lijkt net een eerste afspraakje, hè?” vroeg Junior.

“Ja, precies.”

“En,” zei Junior, “lacht het geluk me toe?”

Ze moesten alle twee lachen. Er viel een stilte. Ze moesten om de stilte lachen. Er viel meer stilte.

“Waarom heb je ‘t gedaan?” vroeg Victor.

“Wat?”

“Weet je wel, jezelf voor je kop geschoten.”

“Weet je,” zei Junior, “ik hoorde een stel mensen in de Stam-winkel kletsen toen ik het had gedaan. Ze dachten dat ik ze niet kon horen. Maar ik hoorde ze wel. Ze zeiden dat het niet m’n bedoeling was geweest om zelfmoord te plegen. Dat ik alleen maar aandacht wou. Stelletje hufters.”

“Maar een stel mensen hebben wel bloemen voor je gestuurd, heb je dat gezien?”

“Ja, de hufters.”

Stilte.

“Hè,” zei Junior, “ik zal ‘t echt missen om dronken met je te worden. Weet je nog dat we de hort opgingen om blanke vrouwen te versieren? Voordat je dik en lelijk werd?”

“Dik en lelijk, m’n reet. Die blanke vrouwen waren gek op me.”

“Weet je nog Betty en Veronica?”

“Natuurlijk.”

“Die twee waren niet slecht,” zei Junior. “Misschien hadden we ze niet moeten laten schieten.”

“Tja, misschien niet. Junior, waarom heb je ‘t gedaan?”

“Wat?”

“Zelfmoord gepleegd.”

Junior wendde zijn blik af, keek naar het zonlicht dat terug-kaatste van Turtle Lake.

“Omdat het leven niet meevalt,” zei Junior.

“Is dat alles?”

“Da’s het hele verhaal, mensen. Ik wou dood zijn. Wegwezen. Afgelopen.”

“Waarom?”

“Omdat ik, toen ik net als Thomas m’n ogen dichtdeed, geen flikker zag. Niks. Nada. Geen verhalen, geen songs. Niks.”

Victor keek omlaag naar de zilveren heupflacon met whisky in zijn handen. Hij had zin om een slok te nemen. Hij wilde die gitaar terug, droomde er nog elke nacht van.

“En,” voegde Junior eraan toe, “omdat ik niet meer dronken wou zijn.”

Victor draaide zijn raampje omlaag en gooide de flacon in Turtle Lake. Hij zonk meteen.

“Ik hoef dat niet meer,” zei Victor. “Ik kap met drinken.”

“Hier,” zei Junior en gaf Victor nog een heupflacon. “Gooi deze ook maar weg.”

“Hoeveel van die dingen heb je?”

“Een hele hoop. Laten we maar aan de slag gaan.”

“Wat gaan we hierna doen?” vroeg Victor.

“Nou, dan moet ik weg. Maar ik vind dat je werk moet gaan zoeken, verdomme. Ik zal er niet meer zijn om je handje vast te houden.”

Als een alcoholische goochelaar trok Junior de ene heupflacon na de andere uit zijn kleren en gaf ze aan Victor, die ze uit het raam in Turtle Lake gooide. Die zilveren heupflacons zweefden omlaag door het meer dat volgens de verhalen bodemloos was, dat volgens de verhalen een uitgedoofde vulkaan was, en kwamen kilometers onder de oppervlakte tot rust.

Big Mom stak de salie aan en Chess, Checkers en Thomas hulden zich in de rook. Ze lieten de rook door hun haar trekken, over hun armen en benen, in hun open mond.

“Voor wie willen jullie bidden?” vroeg Big Mom.

“Voor iedereen.”

Big Mom pakte met haar enorme handen een 45-toerenplaat en legde hem voorzichtig op de draaitafel. Ze zette de naald op het vinyl en ze wachtten met z’n allen op de muziek.

Voorzitter van de Spokane-stamraad David WalksAlong zat in zijn kantoor aan zijn neef Michael White Hawk te denken toen Victor werk kwam zoeken. De toestand met zijn neef was geleidelijk verergerd, van verdwaasd ronddwalen over het softbal-veld tot brandspiritus drinken achter de Stamwinkel met de Android-broers. Al die halfgare spirituszuipers kletsten met elkaar in een soort brabbel taaltje dat alleen zij konden volgen. WalksAlong vroeg zich af of hij zijn neef niet gewoon door zijn hoofd moest schieten om een eind aan zijn misère te maken, net zoals die Junior Polatkin aan zijn eigen misère een eind had gemaakt.

“Wat moet je?” vroeg WalksAlong aan Victor toen die de kromgetrokken deur openduwde en het kantoor binnenkwam. Victor had alle moed van de wereld bijeengeraapt om naar WalksAlong te gaan.

“Ze zeiden dat jij beslist wie er werk krijgt. Ik wil werk,” zei Victor. “Alsjeblieft.”

“Hé, moet je kijken wat je hebt aangericht in het reservaat, en nou wil je dat ik je werk geef?”

“Ik vind het rot van je neef,” zei Victor, maar hij had zin om tegen WalksAlong te zeggen dat zijn neef nooit een schijn van kans had gehad.

“Nou,” zei WalksAlong, “wat kun je?”

Victor gaf hem een papier.

“Wat is dit?” vroeg WalksAlong.

“Das mijn cv.”

“Je cv?” vroeg WalksAlong. Hij kon zijn oren niet geloven. “Denk je soms dat dit Wall Street is?”

“Ik dacht dat het zo moest,” zei Victor. “Niet dan?”

WalksAlong las het cv, frommelde het tot een prop en gooide het naar Victor.

“Rot op hier,” zei WalksAlong.

Victor raapte het cv van de vloer, streek het glad, vouwde het toen in een keurig vierkant en stak het in zijn zak. Zijn handen trilden.

“Hé, ik dacht dat het zo moest,” bracht Victor schor uit.

WalksAlong keerde hem de rug toe. Victor probeerde iets te bedenken om te zeggen, een paar woorden waardoor de hele toestand zou omslaan.

“Ik wil op de tankwagen met water rijden,” zei Victor. “Net als Junior vroeger. Ik wil net als Junior zijn. Dat was z’n laatste wens.”

WalksAlong reageerde niet en Victor liep het kantoor uit. Hij voelde iets knappen vanbinnen. Hij stal vijf dollar uit de handtas van WalksAlongs secretaresse en kocht een six-pack goedkoop bier in de Stamwinkel.

“Krijg het schompes, ik kan het ook,” fluisterde Victor bij zichzelf en trok het eerste blikje open. Dat knalletje van het bierblikje dat openging klonk net als een zachtere, tragere versie van de knal die Juniors geweer had gegeven op de watertoren.

Uit The Wellpinit Rawhide Press:

Pastoor Arnold leidt katholieken naar kampioenschap

 

Pastoor Arnold scoorde dinsdagavond 33 punten, waarvan de laatste twee uit vrije worpen vlak voor de tijd om was, en leidde de katholieke kerk vanuit een achterstand in de finale van het christelijke basketbaltoernooi van de Spokane-indianen naar een sensationele overwinning van 111-110 op de pinkstergemeente.

“Ik was er niet gerust op dat die vrije worpen erin zouden gaan,” zei pastoor Arnold, “maar ik heb er wel voor gebeden. Wie zal het zeggen? Misschien luisterde God deze keer.”

Randy Peone, predikant van de pinkstergemeente, had geen officieel commentaar op de wedstrijd maar zou naar verluidt gezegd hebben dat pastoor Arnold vaker buiten dan in zijn kerk te vinden was geweest en daardoor alle tijd had gehad om te oefenen.

“Hij speelde absoluut niet als een katholiek,” zei een toeschouwer. “Zeker niet als een katholieke priester.”

“Hé,” reageerde Bessie, de oudste katholiek van het reservaat, “wat weten jullie verdomme van katholiek zijn af? Je hebt geen idee hoe zwaar dat is.”

Een paar dagen na Juniors begrafenis, toen Chessjsen Checkers met Big Mom in de zweethut zaten, hoorde Thomas Builds-the-Fire iets op het dak scharrelen. Eerst vroeg hij zich af welke geestverschijning hem lastig kwam vallen. Maar toen hoorde hij dat er op de achterdeur werd geklopt.

“Wie is daar?” vroeg Thomas. Hij maakte zich nog steeds ongerust over Michael White Hawk.

“Een pakje,” zei de stem.

Thomas opende de deur op een kier en zag de FedEx-man met afdaaltouwen en al op de veranda achter het huis staan.

“Jee,” zei Thomas. “Jij bent het maar.”

“Meneer Builds-the-Fire, neem ik aan,” zei de FedEx-man.

“Je weet toch wie ik ben.”

“Je weet maar nooit. Hier tekenen.”

Thomas tekende het formulier. De FedEx-man gaf hem een pakje, klom toen weer het dak op en maakte zich uit de voeten. Thomas deed de deur dicht, nam het pakje mee naar binnen en legde het op de keukentafel. Het was een klein pakje, het woog praktisch niets. De afzender was Cavalry Records. Hij had geen zin om het open te maken en gooide het bijna in de vuilnisbak, maar nieuwsgierigheid kreeg de overhand. Er zaten alleen een briefje en een cassette in.

Beste Coyote Springs,

 

We hebben net over Junior gehoord, en we wilden jullie laten weten hoe erg we het vinden. We zullen hem missen.

Het gaat op rolletjes met ons. We hebben een contract met Cavalry Records gesloten, dankzij jullie hulp, en we werken momenteel aan onze debuut-cd, die volgende zomer uitkomt. We hebben net onze eerste song opgenomen en die staat op de bijgesloten cassette.

We denken alle twee dat Junior nu in een beter oord is.

 

Liefs,

Betty en Veronica

Thomas las het briefje een paar keer over. Hij zat met de cassette in zijn handen. Hij wist niet wat hij moest doen en stond perplex dat Betty en Veronica een contract bij Cavalry Records hadden. Moest hij die cassette weggooien en er nooit naar luisteren? Dat zou geen zin hebben want de cd zou volgende zomer overal te horen zijn. Hij zou op de radio gedraaid worden. Betty en Veronica zouden een platina plaat krijgen, een nummer-één-hit en videoclips op MTV. Thomas wilde Chess en Checkers voor de muziek op de cassette behoeden. Hij zat er een tijdje naar te kijken, liep toen naar het cassettedeck dat hij had verstopt, deed de cassette erin en drukte op de PLAY-knop. Thomas hoorde een vagelijk indiaanse drum, toen een fluit van cederhout en de huilende triller van een krijger, de gebruikelijke ingrediënten van een indiaanse soundtrack. Toen voegden de mooie stemmen van Betty en Veronica zich bij de geluidsmix.

Can you hear the eagle crying?

Can you hear the eagle crying?

I look to the four directions

And try to find some connection

With Mother Earth, Mother Earth

 

I offer you tobacco and sweetgrass

I offer you tobacco and sweetgrass

I pray to the four directions

And try to find some connection

With Father Sky, Father Sky

 

And my hair is blonde

But I’m Indian in my bones

And my skin is white

But I’m Indian in my bones

And it don’t matter who you are

You can be Indian in your bones

Don’t listen to what they say

You can be Indian in your bones

 

Can you hear the buffalo dying?

Can you hear the buffalo dying?

I look to the four directions

And try to make the corrections

For Mother Earth, Mother Earth

I’ll smoke the pipe with you

I’ll smoke the pipe with you

I pray to the four directions

And try to make the corrections

For Father Sky, Father Sky

 

And your hair is blonde

But you’re Indian in your bones

And your skin is white

But you’re Indian in your bones

And it don’t matter who I am

I am Indian in my bones

I don’t listen to what they say

I am Indian in my bones

Thomas gaf de EJECT-knop een ram, gooide de cassette op de vloer en stampte erop. Hij trok de magneetband uit zijn behuizing tot hij als gekookte spaghetti over de keukenvloer lag uitgerold. Met een bot mes sneed hij de magneetband in stukken. Daarna rende hij door zijn huis en griste foto’s en souvenirs mee, bang dat ze aan de beurt waren om gejat te worden. Hij had foto’s van zijn moeder en vader, een mok uit Disneyland ook al was hij daar nooit geweest, een paar brieven en ansichtkaarten. Hij legde alles bij elkaar op de keukentafel en wachtte.

Victor Joseph

Wellpinit, WA 99040

 

Baantjes die ik gehad heb.

 

Gitaris Coyote Springs.

Klassenvertegewoordiger in laaste jaar Wellpinit High School.

Gazons gemaait en sneuw geruimt.

 

Oplijding.

 

Diploma Wellpinit High School 1978.

Veel Jepardie gekeke op tv.

 

Vaarighede.

 

Veel tankwagen met water met beste vrient Junior gereje. Ben sterk en snel.

 

Referensis.

 

Thomas Buildsthefire & Big Mom.

Coyote Springs was ter ziele. Thomas, Chess en Checkers laadden al hun spullen in de blauwe bestelwagen en lieten Coyote Springs achter in het huis. Victor wilde ook niets meer met Coyote Springs te maken hebben. Hij dwaalde alleen maar rond over het reservaat met zijn drie honden. Hij had al een week niet meer gedoucht. Iedereen nam aan dat hij binnen afzienbare tijd aan de brandspiritus zou zijn. Ze maakten zich allemaal zorgen om de honden.

“We gaan weg,” had Thomas eerder die ochtend tegen Victor gezegd.

“Waarheen?”

“Naar Spokane.”

“Wanneer komen jullie terug?”

“We komen niet terug,” zei Thomas en vroeg toen met tegenzin of Victor mee wilde. Die schudde zijn hoofd en liep weg.

Thomas stond op het pad naar zijn HUD-huis te kijken, naar de vertrouwde lijnen en het verweerde hout. Het was nooit geschilderd. Thomas sloot zijn ogen en zag zijn moeder en vader op de veranda staan zwaaien. Toen hij zijn ogen opendeed stond Chess naast hem.

“Ga je nog afscheid van je vader nemen?” vroeg Chess.

“Ik weet niet eens waar hij uithangt,” zei Thomas. “Trouwens, hij heeft indiaanse-vader-radar. Hij komt wel bij ons in Spokane aankloppen, om drie uur ‘s-nachts.”

“Echt waar?” vroeg Chess, geïmponeerd en er niet onverdeeld blij mee.

“Ja, hij is daar ongelooflijk in.”

“Nou, dan ga ik Checkers maar halen.”

Chess liep het huis in, vond Checkers in een slaapkamer achterin. Even later kwamen ze samen naar buiten.

“Wil je even alleen zijn?” vroeg Chess aan Thomas.

Thomas keek naar zijn huis.

“Nee,” zei hij, “het is tijd om te gaan.”

Het trio stapte in de blauwe bestelwagen. Thomas achter het stuur. Chess ging naast hem zitten en Checkers achterin.

Thomas startte de wagen en ze reden weg van zijn huis. Thomas voelde een beklemming op zijn borst die hij niet kon verklaren; hij haalde diep adem. De blauwe bestelwagen reed de weg door het reservaat af.

“Kijk,” zei Chess en wees. Big Mom stond langs de weg met een grote duim in de lucht. Thomas stopte naast haar. Checkers draaide haar raampje omlaag.

“Waar moet je heen, lieverd?” vroeg Checkers aan Big Mom.

“Naar dat feestmaal in het Stamhuis,” zei Big Mom. “Ga ook mee.”

“Nee,” zei Thomas. “We geven u er wel een lift naartoe, maar die mensen moeten ons niet.”

“Nou,” zei Big Mom terwijl ze in de bestelwagen stapte, “ik vind dat jullie moeten eten voor jullie weggaan.”

“Die mensen eten ons. Met huid en haar,” zei Checkers achterin.

“Waar is Robert Johnson?” vroeg Thomas.

“O, die zit thuis, denk ik,” zei Big Mom. “Het gaat steeds beter met hem. Hij zal ons binnenkort wel verlaten.”

“Goed zo,” zei Chess.

“Ja, dat zal wel,” zei Big Mom.

Ze zwegen tot ze bij het Stamhuis kwamen. Er stonden enkele tientallen reservaatauto’s schots en scheef geparkeerd.

“Jee,” zei Checkers. “De hele Spokane-stam is er zeker.”

“Er zijn er een hoop,” zei Big Mom. “Weten jullie zeker dat jullie niks willen eten? Jullie kunnen niet met een lege maag vertrekken. Het brengt ongeluk om met een lege maag te reizen.”

“Waar hebt u dat gehoord?” vroeg Thomas.

“Dat heb ik net verzonnen.”

“Ik weet het niet,” zei Checkers, duidelijk in de rats. “Misschien proberen ze ons wel te molesteren.”

“Ik zal niet toestaan dat ze jullie molesteren,” zei Big Mom. “Hé, hebben jullie wel geld?”

“Een beetje,” zei Thomas.

“Ik heb een paar dollar die ik gespaard heb,” zei Big Mom. “Hier. En misschien kunnen we binnen een collecte houden.”

“Die gaan ons echt geen geld geven,” zei Chess.

“Misschien niet,” zei Big Mom, “maar jullie kunnen in elk geval wat te eten krijgen.”

Thomas’ maag knorde luid.

“Ik geloof dat Thomas heeft besloten,” zei Chess.

“Kom op, dan,” zei Big Mom en ging Chess, Checkers en Thomas voor naar het Stamhuis. Ze hoorden binnen gelach en luid gepraat, maar iedereen verstomde toen ze de zaal betraden. Alle Spokane-indianen staarden naar Big Mom en haar gevolg. Big Mom zwaaide en de menigte hervatte geleidelijk de gesprekken.

“Jee,” zei Chess. “Ik dacht dat ze ons gingen scalperen.”

Chess, Checkers en Thomas gingen samen met Big Mom aan een tafel zitten. Iedereen wachtte tot het feestmaal officieel begon. Maar het woord feestmaal was een overblijfsel uit een meer welvarende en traditionele tijd, een woord dat werd gebruikt voordat de indianen de reservaten werden ingedreven. Er was nooit veel te eten, alleen maar wat zenige stukken hertenvlees, een reusachtig vat aardappelpuree, Pepsi en bakbrood. Maar het bakbrood maakte het grote verschil. Een lekker stuk bakbrood maakte van elke maaltijd een feestmaal. Iedereen zat aan de tafels te wachten tot de kokkinnen te voorschijn kwamen met het maal, het bakbrood. Ze wachtten en wachtten. Ten slotte, toen er niets van een maaltijd viel te bespeuren, stond Big Mom op en liep de keuken in.

“Waarom duurt het zo lang?” vroeg Big Mom aan de kokkin die de leiding had.

“Er is niet genoeg bakbrood,” zei de kokkin.

“Dat meen je niet. Hoeveel hebben we?”

“We hebben honderd stukken brood en er zitten tweehonderd indianen op het eten te wachten.”

“Hebben we genoeg hertenvlees en puree?” vroeg Big Mom.

“Jawel.”

“Hoeveel Pepsi hebben we?” vroeg Big Mom.

“Genoeg.”

“Oké, brengen jullie ‘t vlees, de puree en de Pepsi naar binnen. Ik kom met het bakbrood.”

“Maar er is niet genoeg bakbrood,” zei de kokkin. “Straks krijgen we een bakbroodoproer. En u weet wat er bij ‘t laatste bak-broodoproer is gebeurd.”

Big Mom wist het nog.

“Dien de maaltijd nou maar op,” zei Big Mom.

De kokkin en haar helpers serveerden de Pepsi en de rest van de maaltijd, maar dat maakte de indianen alleen maar des te opmerkzamer op het ontbreken van hun bakbrood.

“Bakbrood, bakbrood,” scandeerde de meute.

Chess en Thomas keken elkaar aan; Checkers en Chess keken elkaar aan. Ze zaten klaar om weg te sprinten.

“Dat wordt een bakbroodoproer,” fluisterde Thomas.

Net toen het feestmaal dreigde uit te lopen op een regelrechte opstand kwam Big Mom de keuken uit met een enorme schaal bakbrood. De menigte juichte uitgelaten, gelovigen zowel als ongelovigen.

“Luister,” zei Big Mom toen de menigte enigszins tot bedaren was gekomen. “Er is niet genoeg bakbrood.”

Indianen stonden boos op.

“Wat gaat u eraan doen?”

“Er zijn maar honderd stukken bakbrood,” zei Big Mom, “en we zijn met tweehonderd. Er moet iets gedaan worden.”

Iedereen liep rond, staarde elkaar intimiderend aan, koos de opponent met wie hij om zijn stuk bakbrood zou vechten. Meer dan een paar mensen waren van plan om zich op de overlevende leden van de band te storten. Thomas, Chess en Checkers doken onder hun tafel.

“Maar er is een oplossing,” zei Big Mom. “Ik kan jullie allemaal te eten geven.”

“Hoe dan?” vroeg iemand.

Thomas, Chess en Checkers gluurden vanonder de tafel en spitsten hun oren voor het antwoord.

“Met behulp van oude indiaanse geheimen,” zei Big Mom.

“Lariekoek!”

“Let op,” zei Big Mom en pakte een stuk bakbrood en hield het boven haar hoofd. “Schepper, help mij. Ik heb maar honderd stukken bakbrood om tweehonderd mensen mee te voeden.”

Big Mom hield dat bakbrood stevig in haar enorme handen en brak het toen doormidden.

“Kijk,” zei Big Mom. “Zo zal ik jullie allemaal te eten geven.”

De menigte juichte en drong naar voren om het bakbrood te pakken. Nu hadden ze toch een compleet feestmaal.

“Big Mom,” vroeg Thomas later toen ze zaten te eten, “hoe deed u dat? Wat is uw geheim?”

Big Mom glimlachte raadselachtig.

“Wiskunde,” zei Big Mom.

Robert Johnson was te voet op weg naar het Stamhuis toen hij de-man-die-zeker-Lakota-was op een rotsblok langs de weg zag zitten.

“Ya-hey!” riep Robert Johnson. Hij leerde het al.

“Ya-hey,” antwoordde de-man-die-zeker-Lakota-was. “Waar ga je naartoe?”

“Naar ‘t feestmaal. Ik begin honger te krijgen.”

“Ja hè? Ik denk dat ik met je meega.”

Johnson en de oude man liepen naar het Stamhuis. Ze zeiden niet veel. Johnson had zijn cederhouten mondharmonica bij zich en de oude man droeg een tamtam. Ze kwamen bij het Stamhuis aan net toen Big Mom het bakbrood doormidden brak.

“Ya-hey,” zei Thomas toen Johnson en de oude man het Stamhuis betraden. “Wie hebben we daar.”

“Thomas,” zei Johnson terwijl hij aan de tafel plaatsnam, “fijn om je te zien.”

“Je ziet er top uit,” zei Thomas. Hij kon amper geloven dat dit dezelfde man was die hij al die tijd geleden bij het kruispunt had ontmoet.

“Big Mom heeft goed voor me gezorgd,” zei Johnson bij wijze van verklaring voor zijn uiterlijk. “Ze heeft zelfs dit indiaanse hemd voor me gemaakt.”

Johnson droeg een traditioneel indiaans hemd met linten, gemaakt van hoogst traditionele zijde en polyester.

“Wat kom je hier doen?” vroeg Thomas. “Wil je met ons mee?”

Johnson keek op naar de-man-die-zeker-Lakota-was, keek naar Big Mom.

“Ik blijf hier,” zei Johnson. “In ‘t reservaat. Ik geloof dat ik hier wel thuishoor. Ik geloof dat er een plekje op me heeft liggen wachten binnen deze stam. Ik geloof dat deze stam al een hele tijd op mij zit te wachten. Ik blijf hier.”

Big Mom glimlachte.

“Waarom wil je dat?” vroegen Chess en Checkers.

“Ik weet niet. Dat lijkt me ‘t beste. Ik denk dat deze indianen me wel kunnen gebruiken. Misschien hebben ze wat aan m’n muziek. Trouwens, ‘t is hier heel mooi. En Thomas, ik ben overal al geweest.”

Johnson nam Thomas’ handen in de zijne.

“We hebben alle twee een plek waar we moeten zijn,” zei hij.

“Ja, Thomas,” zei Chess. “Wij moeten ook naar een plek. We moeten ervandoor. ‘t Is al laat.”

Thomas keek naar Big Mom.

“We moeten gaan,” zei hij.

“Oké,” zei Big Mom. “Maar wacht even. Jullie hebben geld nodig voor de eerste tijd. Dat telefonistenbaantje levert niet veel op. En voor een appartement hebben jullie geld nodig voor de eerste en de laatste maand plus de borg.”

“We redden het wel,” zei Chess.

“Jullie zullen het meer dan redden,” zei Big Mom en stond op. Ze schraapte haar keel en de feestmaalmenigte werd een en al aandacht.

“Luister,” zei Big Mom. “Thomas, Chess en Checkers gaan vandaag weg uit het reservaat. Ze hebben geld nodig. We moeten een collecte houden.”

“Wat een waanzin!” riep iemand.

“Ik weet dat sommigen van jullie niet blij zijn met hoe ‘t allemaal gelopen is,” zei Big Mom, “maar denk eens aan die arme Junior Polatkin. Bedenk eens hoe hard deze jongelui hebben gewerkt. Denk aan jullie stamverantwoordelijkheden.”

“Bedenk dat ze dan opdonderen uit het reservaat!” riep een stem achterin. Het was David WalksAlong. Hij gooide een biljet van honderd dollar in zijn cowboyhoed en stuurde die de zaal door. “Dat we die koppen van ze nooit meer hoeven te zien. Dat we die klotemuziek van ze niet meer hoeven te horen.”

De cowboyhoed ging rond door de zaal. Sommige indianen gaven geld uit rancune, anderen gaven uit schuldbesef, een enkeling gaf uit sympathie. Er zat een paar honderd dollar in de hoed toen hij ten slotte bij Big Mom arriveerde.

“Alsjeblieft,” zei Big Mom en leegde de hoed voor de neus van Chess, Checkers en Thomas. “Het is niet vreselijk veel, maar het zou genoeg moeten zijn voor een beginnetje.”

“Bewaar jij ‘t maar,” zei Thomas tegen Chess. Ze stopte de bankbiljetten in haar zakken.

“Nou, dat was het dan,” zei Big Mom een beetje schor.

“Jee,” zei Chess, “zo ver gaan we nou ook weer niet. Alleen maar naar Spokane. Een uurtje rijden.”

“Elke plek buiten het reservaat is een heel eind van het reservaat,” zei Thomas.

Thomas, Chess en Checkers liepen het Stamhuis uit. Een paar indianen zwaaiden ten afscheid. Big Mom, Robert Johnson en de-man-die-zeker-Lakota-was volgden hen naar buiten.

“We zien jullie gauw,” zei Thomas, maar hij wist dat hij loog.

“Bel maar naar inlichtingen,” zei Chess. “Misschien krijg je mij wel.”

Checkers stapte zwijgend in de bestelwagen.

“Het beste,” zei Big Mom. “Jullie kunnen altijd terugkomen.”

Robert Johnson trok zijn mondharmonica te voorschijn en blies een paar akkoorden. De-man-die-zeker-Lakota-was speelde mee op zijn tamtam. De blauwe bestelwagen reed weg.

“Het einde van de wereld is nabij! Het einde van de wereld is nabij!”

Ze reden in stilte door het reservaat van de Spokane-indianen. Chess, Thomas en Checkers hadden het alle drie moeilijk met de stilte en zochten naar iets om te zeggen. Ze lachten naar elkaar en probeerden elkaars gedachten te lezen. Chess voelde dat Thomas en Checkers probeerden haar gedachten te lezen maar ze wilde hen niet toelaten. Ze probeerde hun gedachten te lezen maar ze wilden haar niet toelaten. Wat dachten ze allemaal? Wat dachten ze dat er in Spokane zou gebeuren? Zou Thomas genegeerd worden in de stad, zouden die stads-indianen hem proberen te molesteren? Zou een of ander maatje van David Walks-Along of Michael White Hawk uit de menigte komen rennen met een mes, een pistool, of een vlijmscherpe scherf van een aan diggelen gevallen droom? Zat Checkers nog steeds aan pastoor Arnold te denken? Dacht ze dat ze halsoverkop terug zou gaan naar het reservaat? En Victor? Zou hij nog steeds proberen om zich dood te drinken als hij tachtig was, finaal mislukt in alles wat hij had gedaan?

“Ik knijp ‘m,” zei Chess tegen Thomas.

“Chess,” zei hij, “we knijpen ‘m allemaal.”

Ze hielden alle drie hun adem in toen ze de grens van het reservaat overgingen. Er gebeurde niets. Er klikten geen sloten achter hen dicht. Er verhief zich geen stem, hoewel de wind door de dennenbomen ruiste. Het was donker. Er waren schaduwen. Die schaduwen namen vorm aan, werden paarden die naast de bestelwagen draafden.

Chess, Checkers en Thomas keken elkaar angstig en verwonderd aan. Een schaduwpaard draafde zo dicht naast de wagen dat Chess het aan had kunnen raken als ze haar arm uitstak. Toen draaide ze haar raampje omlaag en stak haar arm uit om die schaduw, dat paard aan te raken. Het was heet en nat. Checkers stak haar arm uit haar raampje en raakte een paard van haarzelf aan terwijl Thomas de bestelwagen bestuurde en meer schaduwen verlichtte die voor hen uit de weg af galoppeerden.

Die paarden volgden, leidden indianen naar de stad terwijl andere indianen na het feestmaal traditionele dansen deden in het Stamhuis, terwijl dronken indianen voor de Stamwinkel stonden te drinken en te lachen. Robert Johnson en de-man-die-zeker-Lakota-was speelden een duet. Big Mom zat in haar schommelstoel, mat de tijd af met haar heen en weer, heen en weer, heen en weer, daar in het reservaat van de Spokane-indianen. Ze zong een beschermingslied opdat geen van de indianen, niet één, zou vergeten wie ze zijn.

In een droom zaten Chess, Checkers en Thomas met Big Mom aan de drum tijdens de powwow. Alle Spokane-indianen dromden ook om de drum. Ze sloegen allemaal op de drum en zongen. Big Mom leerde hun een nieuw lied, het lied van de scha-duwpaarden, het lied van de afgeslachte paarden, het lied van de briesende paarden, een rouwlied dat een feestlied zou worden: we hebben overleefd, we hebben overleefd. Ze zongen en zongen tot Big Mom die fluit te voorschijn haalde die was gemaakt uit de botten van het mooiste paard dat ooit had geleefd. Ze speelde een noot, toen twee, drie, toen negenhonderd. Eén voor elk van de dode paarden. Daarna speelde ze verder, negenhonderd, negenduizend, negen miljoen, één noot voor ieder van de dode indianen.

In de blauwe bestelwagen zongen Thomas, Chess en Checkers samen. Ze leefden, ze zouden blijven leven. Ze zongen samen met de schaduwpaarden: we leven, we zullen blijven leven. Songs lagen daar verderop in het donker op hen te wachten. Songs lagen in de stad op hen te wachten. Thomas reed de wagen door het donker. Hij reed. Checkers en Chess staken hun arm uit hun raampje en hielden die schaduwpaarden die naast de blauwe bestelwagen draafden stevig bij hun manen.

EOF