Vlam
Gisteren zag ik haar terug in het bejaardenhuis. Het was een hoog, modern bouwwerk, omringd door een park dat nog in zijn bedoelingen moest groeien. Eigenlijk kijken oude mensen, geloof ik, liever uit op een straat waarin wat gebeurt dan op groen, dat een rust geeft die ze niet nodig hebben. Maar de architect had het nu eenmaal zo bedacht en een bouwkundige denkfout kun je niet uitgommen. In de hal waar ik moest zeggen voor wie ik kwam tegen een fris meisje, dat geheel was opgetrokken uit de aangeleerde toegeeflijkheid waarmee ontdekkingsreizigers Bosjesmannen behandelen, zag ik haar opeens naderen.
Ik herkende haar meteen aan haar diepzeeblauwe ogen. Ik knikte. Maar er kwam niets terug. Toch is ze vroeger meer dan eens bij me op bezoek geweest. Op een middag deed ik open omdat er gebeld werd en daar stond ze: een klein vrouwtje, met goed gewassen spierwit haar en die helblauwe ogen. Haar glimlach onthulde dat ze haar eigen tanden nog had, moe, maar trouw in het gelid, zoals je wel meer ziet bij mensen die om principiële redenen erg gezond hebben geleefd en alles wat slecht is voor lichaam en ziel consequent hebben nagelaten.
“U moet ik eens spreken,” zei ze vriendelijk. En even later zat ze in de stoel tegenover me en praatte op me in, wel een uur lang. Een van de weinige dingen die ik kan is stilzitten en luisteren, en dat kwam goed uit, want haar spraakwater was niet te stelpen. Ze bleek lid te zijn van een godsdienstige sekte en gekomen om mij te bekeren. Daar dit een onvervreemdbaar mensenrecht is en ze er bovendien op een brommer helemaal voor uit een dorp in Noord-Holland was gekomen, stelde ik mij bonafide voor haar open. Maar het was tevergeefs, want ik begreep geen woord van alles wat ze zei. Ze bediende zich namelijk van een geheimtaal die alleen in bepaalde religieuze kringen begrepen wordt, en ze hield er een logica op na die voor mij geen enkel bruikbaar handvat had.
“Want de mens is toch een door Satan geleefd lijk,” zei ze. “Adam en Eva waren zelfstandig mens, geleefd door de liefde dus de liefde en de schepping waren tot eenheid gesteld, maar toen de mens gevallen was, toen was momentelijk die mens, die eens zelfstandig mens was en zelfstandig leven, mens lijk geworden, individu, en Satan schaamde zich door mensenmond naakt te zijn, immers in het paradijs waren ze door liefde gekleed, maar daarin is een grote verandering gekomen aangaande de mens, want wat nu nog over is van de mens heet overblijfsel, want de Here heeft zich een overblijfsel gelaten, want dat overblijfsel is van de schepping uit, niet als mens, als mens is er geen overblijfsel, want dat kan niet.”
Zo praatte ze. Ik kon er niet bij. Door Satan geleefde lijken had ik ook in mijn kennissenkring en dat Adam en Eva door de liefde waren gekleed vond ik wel poëtisch klinken. Maar haar betoog als totaal klonk of een chemicus in zijn vakjargon probeerde me te bekeren tot de chemie. De moderne gelovige weet je de partij te noemen waarop God stemt en het comite waaraan hij maandelijks een tientje bijdraagt, maar zij miste die joviale simplificatie geheel. Toen ze eindelijk opstond, omdat ik haar daarin was voorgegaan, zei ze: “Denkt u er maar eens over na, meneer. Ik kom gauw nog eens terug.”
En daar ging ze, op haar brommer – een dapper wijfje, als idealiste voor mij geheel onaantastbaar, want aangezien ik niets van haar woordenkraam begreep, werd mijn schier abstracte bewondering voor de vurigheid waarmee ze wat blijkbaar in haar leefde beleed, niet overschaduwd door een verschil van mening.
Ze is inderdaad nog enige malen teruggekomen, met vergelijkbare tekst. De taal van een andere planeet. Maar ik voelde telkens weer een zeker ontzag voor de apostolische ijver waarmee ze, door regen en wind, op die brommer kwam aantuffen om verder te borduren aan mijn ziel. Haar duistere overtuiging brandde in haar als een heldere vlam. Ze zou er voor op het schavot sterven als het moest.
Daar in het bejaardenhuis vroeg ik: “Herinnert u zich mij nog?”
Ze keek me onzeker en angstig aan en slofte weg.
Ook in haar blauwe ogen was de vlam gedoofd. Maar de hemel houdt vast een mooi plaatsje voor haar warm.