Uitzicht op een huis

De autobus, die mij ‘s avonds uit Buitenveldert terug moest brengen naar het centrum van Amsterdam, reed net voor mijn neus weg. Dat heb ik vaak. Ik hou van het openbaar vervoer, maar mijn liefde wordt, geloof ik, niet beantwoord.

Een sigaret opstekend, bij wijze van schrale troost, ging ik bij het haltepaaltje staan. Er was niemand op straat. De mensen zaten liever thuis met de schoenen uit en de vrijetijdskleding aan – verlost van alles wat knelt. Aan de overkant kon ik ze zien, want daar stond een rijtje lage huisjes, als peuterig voetvolk, lankmoedig gedoogd door de torenhoge reuzen. Omdat overgordijnen uit de tijd zijn, kon ik ze makkelijk begluren.

Vlak voor me, op de eerste etage, had een middelbaar echtpaar kennelijk visite van een jongen die zijn oog had laten vallen op de dochter. Zij schonk sierlijk thee, terwijl hij het woord voerde, zijn betoog soms met hoekige gebaren onderstrepend. De ouders zaten dicht naast elkaar, als op een strafbankje, en knikten met een angstig soort instemming naar hem. Hij zag er eigentijds uit, maar binnen de grenzen van het redelijke. ‘t Zou wel slijten. Hij deed me denken aan de jongen die in de Sterreclame altijd zegt: “Eigenlijk jammer dat u naar de tv zit te kijken. U kunt het toestel beter uitdoen en gaan studeren.” En dan toont hij de bon, die recht geeft op een goudrenet van de boom der kennis. Een goed gecast filmpje. Alle ouders denken erbij: ik wou dat ik zo’n schoonzoon trof. Die twee daar in de kamer hadden hem bijna. Terwijl hij maar doorpraatte, lieten ze het bij voorzichtige knikjes, bang om iets heel moois te breken, door een verkeerd woord. Het meisje was nu ook gaan zitten. Ze had iets triomfantelijks. “Luisteren jullie maar eens naar Piet.” Nou, dat deden ze.

Wat die jongen en dat meisje tegemoet gingen, kon je in de andere kamers zien – in verschillende stadia.

In het buurhuis had een echtpaar kennelijk twist. Ze waren op de leeftijd van de eerste huwelijkscrisis, die volgens de boekjes zeven jaar na het volmondig ‘ja’ optreedt. De vrouw was heftig in de aanval. Ze stond midden in de kamer en riep van alles, met een priemende vinger wijzend naar de man, die onder het roken van een dun sigaartje, fijntjes trachtte te monkelen. Hun interieur leek mij het werk van een binnenhuisarchitect, te mooi om waar te zijn. Het had daardoor iets beangstigends. Als je zo volmaakt woont kun je eigenlijk niet meer uit elkaar gaan, want op de deling van het meubilair heeft de ontwerper niet gerekend. Wie krijgt de driezitsbank? En wie de antieke klok van tante Margot?

Maar misschien legden ze het nog bij.

Beneden links bevond zich een oud paar dat het jaren her al definitief had bijgelegd. Op de tv lachte Charles Laughton, twee jaar voor zijn dood. Ze zaten in ouderwetse, plompe fauteuils, vlak bij een buikig buffet, waarop ingelijste foto’s stonden.

Een huisaltaar voor de kinderen en de kleinkinderen? Ik hoopte maar dat ze niet waren geëmigreerd naar Australië of Canada, want het valt niet mee al je grootouderlijke tederheid spaarzame jaren lang te moeten opzouten, tot je na die lange, vermoeiende vliegreis eindelijk een jongetje in de armen moogt sluiten, die je affecties beantwoordt in het Engels.

De monkelaar met het sigaartje was uit de ruzie opgerezen en stond nu bij de deur, bijna uiteenbarstend van gelijk. Hij gaf een korte verklaring af en verliet het vertrek. Even later kwam hij naar buiten met een wat hoge fiets en reed weg als iemand die een reden heeft om naar de kroeg te gaan. De vrouw ging zitten, zette Laughton uit en ging de kamer uit.

Het meisje van de verstandige jongen presenteerde een schaaltje versnaperingen. Hij weigerde, met een kort, principieel handgebaar. De vader deed dat ook, om bij hem te kleuren, maar de moeder nam er een.

Beneden links kreeg de oude man een pilsje van de vrouw, die tijdens het inschenken haar blik niet van het toestel had afgewend. Hij hield het voorzichtig in de hand, het genot uitstellend. De bus naderde. Voordat ik instapte, nam de oude man een klein teugje en keerde de alleengelaten vrouw in de kamer terug, met een verleidelijke roze peignoir aan.

Nee, dat zat wel goed.