Carrière
Toen ik in de radiostudio de controlekamer binnenging, zat de
opname-technicus juist te telefoneren en zei: '... nou, en dan komt
hij, in een zakje en dan gooi je die band er achteraan, begrijp je
wel, maar maak die griet die zingt nou niet zo hard, anders moet ik
weer zo diep snijen en dan heb ik straks om de haverklap een
hanger... o ja, zeg jij nog even tegen die omhulproeper bij jou,
dat het kuchknoppie in cel drie lek is en dat de dominee weer
veertig seconden over tijd was. Veertig. D'r zat trouwens een
lelijke ruis op de ochtendwijding, vond je niet?'
Hij hing op. De stem had me al bekend in de oren geklonken, maar
toen hij zich naar mij omdraaide, bevestigde zijn somber, door alle
wateren, doch zelden met zeep gewassen gezicht, dat dit een
weerzien was met Kees, na lange jaren.
'Was 't sanskrit dat je sprak?' vroeg ik.
'Nee, ' zei hij. 'Ik ben nou radiotechnicus — die praten zo. '
Destijds was hij, net als ik, correspondentje van een landelijk
dagblad in een kleine stad. Hoewel onze bazen elkaar in Amsterdam
voor elke abonnee naar het leven stonden, werkten Kees en ik in
volmaakte vriendschap samen. Journalistiek gesproken was het een
idylle: als de dag weinig nieuws had opgeleverd, reed hij mij met
zijn fiets een beetje aan, opdat we er allebei onder het hoofdje:
'Onbesuisde wielrijder', een berichtje van konden maken — want we
werden per regel betaald.
'Jij moet opgenomen worden, he?' vroeg Kees. 'Maar dan ben je veel
te vroeg, jongen. Ik heb eerst nog een goser over reizen. '
Hij zei het met de volstrekt negatieve gelatenheid van de vakman,
die nu eenmaal in geen énkel programma brood kan zien. Mijn repliek
moest vervallen, want de goser kwam binnen, een correcte heer, met
het volmaakte pak aan, net onlangs genoeg bij de kapper geweest.
Terwijl hij op last van een coacher zijn rede in de studio 'één
keer geheel ging doornemen', vroeg ik aan Kees: 'Verveel je je nog
wel eens op zondag?'
Want daar had hij later, toen hij in Amsterdam aan een gracht vlak
bij de Amstel woonde, een interessante remedie tegen. Bij gunstig
weder ging hij namelijk op zijn eigen dak zitten met een
scheepstoeter, wachtte tot er een rondvaartboot aan kwam varen en
gaf dan enige krachtige stoten op het instrument, want het boeide
hem te zien,hoe de motoren van het vaartuig, onder het verplaatsen
van enorme hoeveelheden water, met volle kracht achteruit begonnen
te draaien.
'Kan ik beginnen?' vroeg de spreker in de studio nerveus. Hij was
uitgerepeteerd.
'Op rood, ' zei Kees en draaide een paar van zijn duistere knopjes
om.
'Het woordje reizen maakt de zwerver in ons wakker, ' begon de
spreker, een beetje opgeruimder dan de eerste keer. 'De vakantie
bevrijdt ons eens per jaar van de sleur der dagelijkse plichten
en... '
Kees keerde de causerie de rug toe en zei: 'In de reclame ben ik
óók nog geweest. Kort. Ik ben eruit geraakt. Door zeep. Daar moest
ik een campagne voor maken, zie je. Nou is zeep zeep, niet? En al
die was-boel is in één hand, dat weet een kind. Die zeep van mij
ook. Die was ook van de grote baas. Maar die zeep ging niet.
Zodoende, voel je wel? Enfin, ik schrijf een pracht-campagne. Mooie
griet erop. Eerste klas tekst. Hard selling, staccato. Ik zal er
net mee starten, toen word ik bij een van de heren van het
hoofdkantoor geroepen. Hij zegt: "Ik heb die campagne van jou
gezien, maar dat gaat zo niet. Goed voor de was en goed voor het
sop en goed voor de huid, dat zijn allemaal argumenten van me grote
merken, daar blijf jij af, begrijp je? Zeg jij maar: ideaal voor
het houtwerk, dat kan me nou zozeer niet schelen. " Nou. Je kunt
toch geen campagne bouwen op het houtwerk alléén?'
Hij keek me aan als een verongelijkt kind. In de studio sprak de
stem van de redenaar fluwelig: 'Het vliegtuig heeft de wereld klein
gemaakt. In een wip zijn we in een ander land en... '
'Vorige maand ben ik naar Parijs geweest met mijn vrouw, ' zei
Kees. 'De avond voor we weggingen, moesten we in Utrecht logeren.
Toen zegt die man van het hotel: "'t Spijt me, meneer, ik kan u
alleen nog maar helpen aan een kamer met één groot bed. " Komen we
de volgende dag in Parijs. Daar zegt die man van het hotel: " 't
Spijt me, meneer, ik kan u alleen nog maar helpen aan een kamer met
twee bedden. " '
'Afstanden bestaan niet meer, ' jubelde de spreker.
'Onzin, ' zei Kees. 'Die steden liggen een énorm eind van elkaar.
'