Waar gebeurd

Neen, de werkelijkheid kun je niet opschrijven. Die is zó verbijsterend, dat niemand 't geloven zou. Oordeel zélf,In Rotterdam sta ik, 's ochtends om elf uur, bij de haven en naast een vriend die een opname moet maken voor een bedrijfsfilm. De scène is doodeenvoudig: een acteur gaat naar het hek toe en wuift.
'Dus je begint hier en dan loop je zó, tot dat punt daar, begrepen?' zegt mijn vriend. Omdat er geknikt wordt, gaat hij achter zijn camera staan. Op dat ogenblik treedt een man, die al een poosje naar ons heeft gekeken, haastig naar voren en stelt zich vlak voor de lens op.
'Hee meneer, gaat u even weg, ' roept mijn vriend.
De man zegt niets terug. Hij blijft staan.
'Maar zo kan ik toch niet draaien, meneer. '
'Dat weet ik, ' antwoordt de man.
Hij heeft de zachte stem en de trage spreektrantvan iemand die gewoon is, zich zelf te dwingen tot kalmte. Op een jaar of vijfenveertig schat ik hem. Zijn in tweed gehulde korte, brede gestalte doet aan een stier denken, misschien wel door de spanning, die zijn hele staan iets schraps en dramatisch geeft.
'Maar luister nou eens, meneer..
Mijn vriend is achter de camera vandaan gekomen: we treden op hem af.
'Je hoeft niet te praten, ' zegt de man, zacht weer. 'Ik ga toch niet weg. Ik blijf staan. Er vlak voor. '
'Maar zo kan ik niet werken!' roept de cameraman met de naïveteit van iemand die gelooft in het goed recht van zijn levens vulling.
'Dat weet ik, ' antwoordt de man.
'Waarom doet u dat dan?'
De man haalt diep adem.
'Om het te verpesten, ' zegt hij. 'Dat vind ik leuk. '
Zijn gezicht, gemaakt van een verweerd, leerachtig materiaal, heeft diepe lijnen, die zo zijn ingegroefd, dat de uitdrukking tot een vast, onpersoonlijk masker is verstard, maar zijn ogen leven en fonkelen van een haat, zo heet en competent, dat we alle twee stilvallen en als geabsorbeerd naar hem kijken.
'Nou, dan haal ik een agent, ' zegt de cameraman eindelijk.
'Dat is goed, ' fluistert de man.
De agent wordt gevonden en ingelicht, 't Is een wat boerse jongen en hij stapt op de affaire af, met de open objectiviteit van iemand, die weet dat de waarheid meestal in het midden ligt en zich uit de opleiding nog herinnert, dat men een vriend moet zijn van het publiek.
'Wat is hier aan de hand, meneer? Wilt u niet even op zij gaan?'
'Nee. '
De ogen van de man vermoorden de agent, snijden hem aan repen, dompelen hem in zoutzuur. Hij is niet gek. Hij is alleen op een verschrikkelijke manier een karakter, een orkaan in tweed en de brandstof waarop hij woedt heet haat — tegen iedereen, tegen alles. De meeste mensen hebben hun haat ordentlijk gekanaliseerd in politieke overtuigingen, concurrentiestrijden of het programmatisch sarren van echtgenoten en ondergeschikten, maar hij improviseert ermee. langs 's Heren wegen. Een dichter van de haat is hij, eenzaam bezig met zijn groot, vurig werk.
'Waarom doet u dat nou?' vraagt de agent.
Hij is geestelijk van kleiner postuur — meer een van 'en dan kom ik 's avonds thuis en dan zet ik lekker de teevee aan... '
'Dat doe ik om het te verpesten. '
'Dan gelast ik u dóór te lopen. '
'Dat doe ik niet. '
'O nee?'
De gummistok komt te voorschijn. Eerst om tedreigen. Dan krijgt hij een klap op zijn schouder. Pas als de klap gevallen is, vertrekt het leren gezicht van de man tot een grijns, die het midden houdt tussen smart, somberheid en verrukking. Hij meet ons nog één keer met die ogen. Dan loopt hij weg op stijve benen, een beetje gebukt, als iemand die gaat kotsen.
Meneer Dostojewski, is u boven?
Dit was er meer een voor u. Ik heb hem maar éven aangeraakt. Maar u kunt, op uw Parnassus, wél zien hoe hij de menigte in trekt en zijn vreselijke prestaties als voetzoekers om zich heen zaait. Hou hem in de gaten en zet hem in uw postume werken, dan kunnen we te zijner tijd op ons gemak lezen, hoe hij zich verder haatte door dit bittere boze leven — een Rimbaud zonder pen, een Goebbels zonder macht...