Gezellig

De bus naar de stad reed net voor mijn neus weg, zodat mij niets anders overbleef dan mij gelaten op te stellen bij het haltepaaltje met het opschrift ‘Halfuurdienst’.

Ik was niet de enige misser.

Een enigszins bejaard echtpaar, dat in de verte op een sukkeldraf had gelopen, die overging in een normale wandelpas toen de bus begon te rijden, kwam naast mij staan.

“Daar gaat-ie,” zei de man bitter.

De vrouw knikte.

“Ik zien het,” zei ze.

De man keek haar aan met een zekere verachting.

“Als jij nou niet zo lang aan dat haar van je had staan friemelen, dan hadden we ‘m gehaald,” sprak hij.

De vrouw, die klein en mollig was, haalde haar schouders op en antwoordde: “Als we gezellig in de stad gaan eten, moet ik m’n haar toch doen. Ik ga er niet als een slons bij zitten, in zo’n restaurant.”

De man schudde getergd het hoofd en riep: “Maar je hoeft er toch niet zo eindeloos lang over te doen!”

“Jij hebt makkelijk praten met je kale kanis,” zei de vrouw vinnig. “Maar ik heb m’n haar nog en ik wil dat ‘t knap zit als we gezellig in de stad gaan eten.”

“Dat haar van jou blijft precies eender, wat je er ook aan friemelt,” zei de man. “Ik heb je wel vijf keer gezegd: denk aan de bus. Maar nee…”

“Of jij niet teuten kan!” riep de vrouw. “Eer jij ‘s-ochtends eindelijk het huis uit bent en ik een beetje uit de voeten kan, o, ik word soms zeeziek van je.”

De man hief bezwerend de hand op.

“Dat is heel wat anders,” sprak hij, op principiële toon. “We hebben ‘t niet over ‘s-ochtends. We hebben ‘t over nou. We zullen gezellig in de stad gaan eten. Goed, dan wil ik ook op tijd in de stad aanwezig zijn, zodat ik me niet hoef te jachten. Ik wil om kwart over vijf op m’n gemak m’n borrel drinken. En ik wil om kwart over zes aan tafel gaan. Maar dat kan nou allemaal niet meer, alleen omdat jij…”

“Ach vent!” zei de vrouw.

Ze draaide hem haar rug toe.

Een poosje zwegen ze.

Toen zei de man, weer zo bitter: “Voor mij is de lol eraf.”

“Nou, voor mij ook hoor, als je zo zeurt,” kefte ze.

“Ik zeur niet,” antwoordde de man. “Ik zeg alleen de feiten. Als jij niet zo lang aan dat haar van je…”

“Ja dat weet ik nou wel!” riep de vrouw.

Ik wist het trouwens ook.

“Nog steeds geen bus,” sprak de man, na een zwaarmoedige blik op de weg.

Hij raadpleegde zijn horloge en zei: “Ik ga net zo lief terug naar huis.”

“Als je maar weet dat ik geen eten heb,” antwoordde de vrouw.

“Waarom niet?”

“Waarom niet!” herhaalde ze fel. “Ik ga toch zeker niks in huis halen als ik weet dat we gezellig samen in de stad zullen gaan eten. Dat is nu weer echt mannenpraat.”

“Goed, goed,” zei hij, quasi berustend. “Ik vind alleen…”

“Daar komt de bus,” zei de vrouw.

Ze stapten het eerst in en namen op het voorste bankje plaats. Toen ik passeerde, hoorde ik hem zeggen: “Ik bedoel, als we nou eens gezellig in de stad gaan eten, moet je…” Ik ben maar helemaal achterin gaan zitten.