Op zoek
In Den Haag zag ik Arie lopen op het Voorhout. Hij liep net zo als in Amsterdam, met de langzame, wat onvaste tred van een oude man, die nergens heen hoeft, omdat niemand op deze wereld hem verwacht. Ik ken zijn levenswond omdat ik, zowat drie maanden geleden, bij een ambtenaar van de sociale dienst zat toen hij daar kwam binnendruilen om, in verband met zijn AOW te melden dat de hoofdstad nu weer zijn domicilie was. Nee – in dat tehuis in Nijmegen had hij het niet kunnen uithouden.
“De druk die d’r uitgaat van die mensen daar…” mompelde hij, het grijze hoofd schuddend.
“Maar er zijn overal mensen,” zei de ambtenaar.
Dit onomstotelijke feit vormt nu juist Aries probleem. Hij houdt niet van ze. Hij is geen agressieve figuur. O nee. Ruzie kun je moeilijk met hem krijgen. Hij zit maar en hij loopt maar – een poosje in Amsterdam en nu blijkbaar in Den Haag, zwijgend en droevig op zoek naar iets wat hij nimmer in de hem nog restende dagen vinden zal.
Ik heb, drie maanden geleden, zijn levensgeschiedenis gehoord.
Hij is in een dorp geboren, als enig kind van een echtpaar dat het niet breed had. Hij groeide op tot een zonderlinge man. Geen vrienden. Helemaal geen vriendinnen. Hij zat maar het liefst thuis als de bezigheden die onder zijn beroep ‘los werkman’ ressorteerden, waren gedaan.
‘De stille’ heette hij op het dorp.
En de jaren gingen voorbij, zoals dat in trilogieën gebruikelijk is.
Eerst stierf zijn vader.
En toen ook zijn moeder ging, was Arie al een grijze man.
Die nu helemaal alleen in het ouderlijk huis was achtergebleven.
Op een avond verwekte hij, voor het eerst en voor het laatst in zijn leven, sensatie op het dorp, door het huisje in brand te steken.
Tussen de toegelopen mensen stond hij, somber en zwijgzaam als steeds, te kijken hoe het in vlammen opging.
Het was wel een eclatante manier om duidelijk te maken hoe eenzaam hij zich voelde. Ik weet niet of hij er nog moeilijkheden mee heeft gehad. Het was zijn enige bezit, dat hij in de as legde.
In elk geval kon hij in het dorp niet langer blijven. Hij ging naar Amsterdam – een noodlottige beslissing, want daar zaten ze echt niet om Arie verlegen.
Eigenlijk zaten ze nergens om Arie verlegen, dat bemerkte hij gauw genoeg, want hij begon een zwervend bestaan te leiden. Een man zonder vaste woon- of verblijfplaats werd hij, die nu al jaren in ons land op zoek is naar de geborgenheid van het ouderlijk huis dat hij zelf achter zich heeft verbrand. Hij slaapt, zolang zijn AOW dat toestaat, in logementen en anders bij het Leger des Heils.
En altijd heeft-ie daar mensen om zich heen.
Mensen die praten of schreeuwen. En Arie houdt niet van mensen. D’r gaat zo’n druk van ze uit, vindt hij. Als die druk te zwaar wordt, pakt hij zijn jas en gaat hij maar weer een eind verderop. Naar Den Haag bijvoorbeeld. Om op het Voorhout te lopen – traag en zonder hoop. Want zijn vader en moeder komt hij daar niet tegen.