Je blijft lachen

Dit schrijf ik u met wat confetti op de schouders en een serpentine om de hals, want het was al vroeg feest.

Na vele weken in het Wilhelmina Gasthuis te hebben gelegen, kwam mijn kleindochter van vier namelijk vanmorgen thuis. Op eigen kracht stapte ze de met slingers versierde kamer binnen en dat was veel meer dan het daar op verjaardags-sterkte aanwezige gezelschap had durven hopen, toen ze een zware operatie moest ondergaan.

Ik herinner me die helse dag helaas nog goed.

Mijn vrouw en ik zaten thuis te wachten en zeiden telkens tegen elkaar: “Ach, dat gebeurt dagelijks met honderden kinderen en ze is in de beste handen.”

Waar, natuurlijk. Maar echt geloven deden we het toch niet, dat wisten we van elkaar. De telefoon stond, enige uren, zeer gevaarlijk in de hoek van de kamer, als een tijdbom die niet eens tikte maar wel alles kon vernielen. Het lot bleek echter goed gestemd. De operatie slaagde, maar of ze weer zou kunnen lopen moest worden afgewacht. En niets is uitmergelender dan afwachten.

De televisie blijkt in zulke zwevende weken een gave des hemels. Haar ouders huurden er, op ons aandringen, onmiddellijk een en keken iedere avond uitsluitend naar de programma’s die je, volgens de sociologen, tot een autoritaire persoonlijkheid stempelen als je er een voorkeur voor toont. Het kan best zijn, maar ze hebben de onmiskenbare verdienste dat ze de zwarte tijd, die nu eenmaal verstrijken moet, vakkundig doden met hun door de kamer knallend geweld.

Vlak na de ingreep was onze kleindochter een droevig huilend hoopje ellende in een heel groot bed – ‘een gevangen elfje’, zoals haar moeder het treffend uitdrukte. Ze werd algauw overgebracht naar een zaal met andere jongens en meisjes, die ook allerlei vreselijke dingen hadden waarvan kinderen eigenlijk moesten worden vrijgesteld. Op de muren groeide een frivole klimop van gekleurde prentbriefkaarten, waaruit Pipo en Klukklukje onophoudelijk aankeken, en bij de bedden zaten, op het bezoekuur, ouders met achter een sterke glimlach verborgen radeloosheid voor te lezen uit Jip en Janneke, een ook in ziekenhuizen onontbeerlijk tweetal.

En het lot bleef goed gestemd.

Toen ze de operatie te boven was keerde haar vrolijkheid terug en begon ze het leuk te vinden in die zaal. Ze paste zich razendsnel aan en nam ook de ziekenhuisterminologie in haar vocabulaire op. Tegen het bezoek zei ze, wijzend op een nog geheel uitgeteld in bed liggend jongetje met een verband om zijn hoofd: “Hij is vanmorgen geholpen.”

Of: “Zij heeft veel bloed verloren.”

Lyrisch vertelde zij over de speelzuster, die elke dag kwam. En uit haar poppen koos ze er een die ze telkens weer opereerde en injecties gaf, met een plastic spuitje.

Ze wilde iets terugdoen, dat kon ik wel meevoelen.

Algauw strompelde ze wat. Het werd lopen, zoals een skiër de berg op gaat. Eenmaal zover gekomen, bewoog ze zich, nieuwsgierig als een ekster, door de hele zaal. Iedereen kende ze en ze was van alles op de hoogte. Ze leek een soort minihoofdzuster, als je haar langs de bedden zag gaan. Aan ouders verstrekte ze kleine inlichtingen.

“Is Jantje nog naar buiten geweest vandaag?”

“Ja, een kort poosje.”

Ze amuseerde zich uitstekend en gaf niet te kennen dat ze wel weer eens weg wilde. Maar toen ze een eindje de gang op mocht en bij de chirurgische afdeling kwam keek ze, zeer ernstig opeens, naar het bed waarin ze de eerste dagen na de operatie gelegen had, greep moeders hand, en zei: “Wanneer mag ik naar huis?”

Vanmorgen mocht het en ik kan u daarom moeilijk iets anders vertellen. Ze gaf de zuster een afscheidshand met de minzame mededeling: “En als ik weer eens ziek ben dan kom ik wel weer terug.”

Ik vond het onverdachte reclame voor het WG.

EOF