Cerise
De beatavond werd gehouden in de openlucht, even buiten Amsterdam. Op een groot, door schijnwerpers verlicht plankier dansten een paar honderd jongens en meisjes vervoerd en onvermoeibaar op muziek die voornamelijk hard was. Ik stond in het consumptietentje te wachten op een vriend, die me hier in zijn auto heen gereden had, omdat hij zijn zestienjarige dochter uit deze roterende menigte wilde plukken.
“Ik heb gezegd: om elf uur thuis, anders kom ik je halen. ‘‘t Is nou kwart over elf, dus ik ga erheen,” zei hij onderweg tegen me. Zijn toon had zo’n op dun ijs schaatsende vastberadenheid. Ik knikte maar. Vaders van zestienjarige dochters veranderen niet. Uit vrees voor een daad die in drie minuten kan gebeuren, klampen zij zich vast aan een uur. Je moet toch wat doen, niet? Ik had met hem te doen. Arme, jaloerse, onmachtige minnaar, op het punt te worden verstoten. Die Calvijn hadden ze ook in de wieg moeten smoren.
In het consumptietentje was ik de enige klant. Achter de houten tafel met flesjes stond een moederlijke juffrouw van een jaar of zestig, die over de verkoop ging. Na een poosje vroeg ze een beetje schuw: “Hou u nou van biet?”
Haar handgebaar naar de luidspreker bewees dat ze het niet culinair, maar muzikaal bedoelde.
“Och, ‘t is wel aardig,” zei ik.
Het was een routineantwoord. Aangezien ik in 1947 voor het laatst gedanst heb, acht ik mezelf vrijgesteld van een oordeel over beat. Je vraagt iemand in een bejaardentehuis toch ook niet hoe hem de moderne babyvoeding smaakt?
“O ja, aardig, dat wel,” riep de juffrouw haastig, “maar toch…foxtrotten vond ik eigenlijk leuker. En ‘n tango. ‘t Was zo sierlijk.”
“Dat wel,” zei ik.
We zwegen even en keken naar de massa, die onafgebroken in beweging bleef. Iedereen was erg blij, dat kon je zien.
“‘t Is eigenlijk een rustige avond,” zei de juffrouw, positief van toon. “Ze hebben niks kapotgemaakt. Soms maken ze van alles kapot. Maar vanavond niet. Nee, dat mot ik zeggen.”
Count your blessings.
“Ja, da’s leuk,” zei ik flets.
Er kwam een jongen binnen met het voorgeschreven haar en een geel pak.
“Een flesje bier,” bestelde hij.
Terwijl de juffrouw het voor hem opende, verscheen een dun, blond meisje, niet onknap, maar een beetje smoezelig. Ze zou eens goed in de teil moeten.
“Geef me ‘n flesje cerise van je,” zei ze tegen de jongen.
“Nee,” antwoordde hij.
“Hè, toe nou…”
Hij schudde zijn hoofd. Een beetje treurig zei ze: “Nou heb ik je daar in de struiken twee keer je gang laten gaan en nou geef je me niet eens een flesje cerise.”
De jongen verdween in de dansende kluwen. Nog even bleef het meisje staan. Toen haalde ze haar schouders op en liep het tentje uit. De juffrouw zeeg op een houten klapstoeltje neer en vroeg: “Begrijp u dat nou, meneer?”
“Wat?” zei ik, voorzichtig, want ik ben niet zo’n begrijper. Daar zijn de vaklui voor.
Ze zuchtte diep.
“Nou doet-ie het twee keer met dat wurm en hij geeft haar niet eens een flesje,” zei ze.
En met een handgebaar dat haar verbijstering beeldend illustreerde: “Vijfenvijftig cent, inclusief!”