De heer Bakker

Toen ik ‘s middags om een uur of drie thuiskwam, vond ik op mijn bureau een briefje van mijn vrouw, luidende:

Ben boodschappen doen. Ene meneer Bakker heeft gebeld. Hij wil je iets zeggen. Of je terugbelt.

En daarachter de naam van een enorme bankonderneming plus een telefoonnummer. Ik raadpleegde mijn geheugen. Ik ken wel een Bakker, maar die geeft uit, terwijl een bank juist liever inneemt. Volkomen blanco draaide ik het nummer en kreeg de routinestem van een meisje voor wie telefoneren een beroep is.

“Ik zou graag de heer Bakker even,” zei ik.

“Welke meneer Bakker? We hebben er vier.”

“Dat weet ik niet.”

“Waar gaat het over?”

“Dat weet ik ook niet. Ziet u…”

Maar ze wilde niet zien en was al verdwenen in een krak. Nu klonk een ernstige, dure herenstem die zei: “Met Bakker.” Ik zei hem met wie hij sprak, doch dat ontroerde hem niet. “Wat wilt u?” vroeg hij koel.

“Niks,” antwoordde ik. “Maar ik dacht dat u iets wilde, omdat u mijn huis opbelde.”

“Nee, dat ben ik niet geweest. Misschien mijn collega. Wacht, ik zet u even over…”

Krak. En een zorgzame vrouwenstem: “Met juffrouw Droeflever.”

“Dat juffrouw Droeflever,” zei ik. “Mag ik meneer Bakker even?”

“Die is op ‘t moment van de kamer. Kan ik u helpen. Waar gaat ‘t over?”

“Dat weet ik niet.”

“Weet u dat niet?” Juffrouw Droeflever klonk ontsteld.

“Ja ziet u…”

En ik begon de hele vertelling weer opnieuw. Toen ik gereed was, zag ze het en zei: “Ik zal zien dat ik u even overzet op de kamer waar hij nu waarschijnlijk is.”

Krak. En een vermoeide mannenstem, die zei: “Met Kreutvogel Liggeler.”

Dat was een mondvol.

“Ach, meneer Kreutvogel Liggeler,” zei ik, “mag ik meneer Bakker misschien even?”

“Die is net teruggegaan naar zijn afdeling. Wacht, ik zet u over.”

Krak. En een lange, lange stilte. Er begon een soort opstandigheid in mij te groeien. Waarom moest ik in vredesnaam in dit telefonisch labyrint ronddwalen, alleen omdat een mij niet bekende heer Bakker mij iets wilde zeggen? Iets, wat waarschijnlijk…

“Op wie wacht u?”

Weer een kennelijke telefoniste, doch een andere dan de eerste keer.

“Op meneer Bakker, maar…”

Krak. Ze was al vertrokken. En ik had nog willen zeggen ‘maar de meneer Bakker van juffrouw Droeflever’. Maar ik kreeg de kans niet.

“Met Bakker.”

Dat was de dure weer.

“O, meneer Bakker, sorry, ik had u daarnet al, maar…”

“En ik heb u toch overgezet,” zei hij knorrig.

“Ja, maar ze hebben me weer teruggezet,” antwoordde ik, “want hij was even niet bij juffrouw Droeflever, ziet u, en daarom…”

“Ogenblik.”

Krak.

“Met Kreutvogel Liggeler.”

“O, meneer Kreutvogel Liggeler,” kermde ik, “‘t gaat om meneer Bakker. Ik zou worden teruggezet op juffrouw Droeflever, maar toen zette de telefoniste me abusievelijk op de dure Bakker…”

“De dure Bakker?”

“Nou ja, die zo duur praat.”

Krak. Daar was juffrouw Droeflever weer. “Meneer Bakker…?”

“Hij loopt net even van de kamer. Zal ik u…?”

“Nee,” schreeuwde ik, “ik wil niet meer worden overgezet. Nooit meer. Zeg, als-ie nog eens terugkomt, dat hij voor mij kan doodvallen.”