Jofel
Laat was het al en koud.
Door haar witte, loshangende haren blies een harde wind toen ze voetje voor voetje door de uitgestorven straat liep. Waarom had ze haar mantel niet aan? Nou ja, ‘t was niet ver weg.
Uit een zijstraat kwam een politieauto met twee man en minderde vaart.
“Kijk opoe eens,” zei de agent achter het stuur.
“Ze is in d’r nachtjapon, met een vestje erover,” stelde de andere vast.
De auto stopte naast haar en de mannen kwamen eruit.
“Zo mevrouw – nog laat op straat hè?” zei de ene agent.
“Is ‘t al zo laat?” vroeg ze.
“Half drie. Da’s laat, hè.”
“Ja.”
Het was wel verschrikkelijk koud.
“En waar is de reis naartoe?”
“Naar huis,” zei ze. “Ik moet naar huis.”
“Nou, dan brengen we u toch even…Wat is het adres?”
Ze noemde het. In de auto brandde een kacheltje. Heerlijk warm. Ze kreeg opeens slaap, maar hield zich goed. Dadelijk was ze er.
“Waar komt u nou nog zo laat vandaan, mevrouw?”
“Hè…?” vroeg ze. En ze dacht: ik zit in een auto. Wat gek.
“Waar u nou vandaan komt?”
“Ik ga naar huis,” zei ze.
En ze herhaalde het adres.
De agenten zwegen, tot ze er waren. Een groot, donker huis in een straat die vroeger wel deftig was.
“Hebt u de sleutel, mevrouw?”
“Ik ben m’n tas, geloof ik, vergeten,” zei ze.
“Nou, dan bellen we toch even.”
Het werd lang bellen tot er licht aanging in het portaal en een slaapdronken jongeman in kamerjas de deur opende.
“Ja, mevrouw heeft haar sleutels niet bij zich, ziet u…” begon de agent.
De jongeman geeuwde.
“Sorry,” zei hij, zijn mond met zijn hand bedekkend. “Maar mevrouw woont hier al vier jaar niet meer. Ze is in een bejaardentehuis.”
“Maar ze zegt…”
“Tja, ze is een beetje in de war.”
“Weet u ook waar dat tehuis is?”
De jongeman knikte, geeuwde weer en gaf het adres op.
Het was in de straat waar ze haar in d’r nachtpon hadden zien lopen. Terug in de auto zei de agent: “Nog even geduld, mevrouw. U is zo thuis.”
“Ja,” antwoordde ze gedwee.
Alles was goed. Ze voelde zich zo moe. Haar ogen vielen dicht tot ze in het helle licht van de hal stond en het gezicht van de verpleegster zag, die zei: “Hè, mevrouw, hoe kunt u nu zoiets ondeugends doen. Midden in de nacht naar buiten lopen.”
En tegen de agenten: “Ik was met iemand bezig. En ze sliep. Ik kan toch niet overal tegelijk zijn. We zijn zwaar onderbezet.”
“Ik ging naar huis,” zei de oude vrouw.
“Ja, kom nou maar gauw mee naar uw kamer. Dan ga ik u lekker in bed stoppen.”
Even later reed de politieauto weer door de stille, donkere straten. Na een poosje zei de ene agent: “Oud worden is ook jofel, hè.”
“Nou,” zei de andere.